ECLI:NL:RBNHO:2023:1467

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
HAA 21-3435
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens te late beslissing over Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft verzoeker de rechtbank verzocht om schadevergoeding van € 8.320,00 als gevolg van een te late beslissing door verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), over zijn recht op een Ziektewetuitkering. Verzoeker was in dienst bij een bedrijf en werd ziek gemeld. Na zijn ontslag op 1 maart 2017 heeft hij herhaaldelijk contact gezocht met het UWV over zijn uitkering, maar kreeg geen tijdige reactie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV niet binnen de wettelijke termijn van acht weken een beslissing heeft genomen op de aanvraag van verzoeker. Dit leidde tot schade voor verzoeker, die niet alleen de uitkering misliep, maar ook fiscale schade heeft geleden door de nabetaling van de uitkering in 2020. De rechtbank oordeelde dat het UWV onrechtmatig heeft gehandeld door niet tijdig te beslissen en dat verzoeker recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen en het UWV veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. W.P.J.M. van Gestel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: Y. Huisman).

Inleiding

Verzoeker heeft de rechtbank bij verzoekschrift van 6 augustus 2021 verzocht verweerder te veroordelen in door hem geleden schade.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het verzoek op 13 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoeker, samen met zijn echtgenoot [naam] en de gemachtigde van verzoeker. Door een misverstand heeft de gemachtigde van verweerder de zitting niet kunnen bijwonen.

Feiten

De rechtbank stelt de volgende feiten vast die tot uitgangspunt worden genomen bij de beoordeling. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
1.1.
Verzoeker was in dienst bij [bedrijf] B.V. als [functie] . Het arbeidscontract is aangegaan van 28 november 2016 tot 27 november 2017. Per 3 februari 2017 is verzoeker ziek gemeld bij verweerder. Per 1 maart 2017 is verzoeker ontslagen.
1.2.
Bij besluit van 6 maart 2017 heeft verweerder het volgende besloten:
Geachte heer [verzoeker] ,
U of uw (ex-)werkgever heeft bij ons aangegeven dat u met ingang van 3 februari 2017 ziek bent. Als u ziek bent kunt u in bepaalde situaties in aanmerking komen voor een Ziektewetuitkering.
Uw dienstverband is per 1 maart 2017 geëindigd, omdat u bent ontslagen. U bent het niet eens met dit ontslag en heeft hier tegen juridische stappen ondernomen.

Beslissing en motivering

Door het ondernemen van de juridische stappen bestaat onduidelijkheid of wij tot uitkeren van een Ziektewet-uitkering over mogen gaan, omdat uw (ex-)werkgever mogelijk loon moet doorbetalen.
Bovendien mogen wij, zolang er sprake is van onduidelijkheid over de doorbetaling van loon, ook geen voorschot verstrekken.
Zodra deze onduidelijkheid is weggenomen zullen wij de verdere beoordeling van uw recht op een Ziektewet-uitkering hervatten.
1.3.
Op 6 maart 2017 stuurt verzoeker via ‘mijn UWV’ het volgende bericht naar verweerder:
Geachte heer, mevrouw.
Ik ben ziek uit dienst gegaan bij mijn ex-werkgever. Omdat Ik gepoogd heb het ontslag terug te draaien, ontving ik van UWV een brief.
Onlangs is gebleken, op advies van mijn rechtsbijstandsverlener en in overleg met mijn medisch specialist, dat het aanvechten van het ontslag niet langer tot de opties behoort, Graag wil ik u daarover bij deze berichten.
(…)
Welke gevolgen dit heeft, laat ik uiteraard aan het UWV over. Ik berust mij in enig gevolg.
Met hartelijke groet,
[verzoeker]
1.4.
Op 7 maart 2017 reageert verweerder (Afdeling Klantcontact) als volgt:
Goedemorgen meneer [verzoeker] ,
Ik heb uw bericht doorgestuurd naar de Ziektewet-uitkering. Er wordt binnen 24 uur telefonisch contact met u opgenomen.
1.5.
Op 5 juni 2017 stuurt verzoeker het volgende bericht naar verweerder:
Op 7 maart heb ik u een bericht gestuurd over de staking van mijn juridisch conflict met mijn voormalig werkgever om medische redenen. Ik verzocht daarbij geïnformeerd te worden over de gevolgen. Op 27 maart heb ik een herinnerings-e-mail gestuurd, omdat ik nog niets had vernomen.
Thans, bijna 3 maanden later, heb ik nog steeds geen opvolging van uw eerdere bericht mogen ontvangen. Hoewel ik mij erbij kan neerleggen dat mijn ontslagname tijdens mijn ziekte ertoe geleid zou hebben dat ik geen recht heb op een uitkering zou hebben vanuit de Ziektewet, had ik toch op zijn minst een e-mail verwacht waarin u mij hierover informeert.
Ik vind het stuitend dat ik, ondanks twee toezeggingen uwerzijds, nog altijd geen reactie heb mogen ontvangen.
1.6.
Op 7 juni 2017 reageert verweerder (Afdeling Klantcontact) als volgt:
U wilt weten waarom u geen reactie heeft ontvangen op uw berichten van 6 maart jl. en 27 maart jl.
Het is de bedoeling dat al uw berichten worden beantwoordt en als de berichten woorden voorgelegd aan de backoffice zij binnen 24 uur reageren hierop.
Ik vind het heel naar dat dit al 2 keer niet is gebeurd.
Ik heb mijn collega hierop aangesproken met het dringende verzoek u binnen 24 uur een bericht te versturen met zijn reactie op de voorgaande berichten.
Ik ga ervan uit dat dit gebeurd en hoor graag van u als er binnen 24 uur geen reactie Is geweest.
1.7.
Bij brief van 7 juni 2017 bericht verweerder (afdeling UWV Ziektewet) als volgt:
Naar aanleiding van uw reactie via Mijn UWV, die wij eerst op 7 juni 2017 ontvingen, het volgende:
Wij beschikken helaas niet over uw mailadres.
Daarom verzoeken wij uw vragen te mailen naar (…) ovv van uw BSN.
Zodra de vraagstelling duidelijk is kunnen wij uw vragen en dus uw mail beantwoorden.
1.8.
Op 12 juni 2017 reageert verzoeker als volgt:
Ik sta werkelijk versteld van de inhoud van dit bericht. (…).
Ik sta werkelijk versteld van de mate van onprofessionaliteit waarmee ik in deze zaak al maandenlang behandeld word. Daar zou ik bij dezen dan ook een officiële klacht over willen indienen.
Ik verwacht dat een interne afdeling van het UWV beschikt over mijn gegevens, die centraal bij UWV gewoon bekend Zijn, en mij op mijn e-mailadres naar behoren kan informeren over de afhandeling van mijn zaak, binnen de daarvoor gestelde termijn. Vanwege alle miscommunicatie en mensen die hun werk niet doen, zit ik al maanden In onzekerheid en dat is medisch gezien kwalijk en schadelijk voor mijn gezondheid.
Graag wil ik u nogmaals vragen om deze zaak zo snel mogelijk en met de te verwachten accuratesse op te lossen.
Ook wil ik u vragen deze zaak als officiële klacht te behandelen.
Graag hoor ik van u,
[verzoeker]
1.9.
Op 13 juni 2017 bericht verweerder (UWV Klachtenbureau) als volgt:
Goedemiddag meneer [verzoeker] ,
Wat ontzettend vervelend dat de communicatie zo stroef verloopt op dit moment.
U geeft aan dat u een klacht wilt indienen tegen de gang van zaken.
U kunt op drie manieren een klacht Indienen bij UWV via Internet (via het klachtformulier op www.uwv.nl), telefonisch (….) of schriftelijk.
1.10.
Op 26 juni 2017 reageert verzoeker als volgt:
Hoewel ik begrijp dat het voor u en de afdeling Ziektewet makkelijker is om pas te hoeven antwoorden nadat ik een officieel klachtenprotocol doorlopen heb, ben ik opnieuw verbijsterd over de gang van zaken.
Het is toch ongehoord dat de afdeling Ziektewet pas een fatsoenlijk antwoord op mijn vragen kan formuleren, nadat ik een klachtenprocedure ben aangegaan?
Ik wil u verzoeken de afdeling Ziektewet met klem te vragen om, zoals het hoort uitspraak te doen over mijn zaak en mijn vragen daarbij te beantwoorden De miscommunicatie en onwelwillendheid om deze zaak te behandelen zijn stuitend.
Het lijkt me niet te veel gevraagd dat de afdeling Ziektewet, na 4 maanden de tijd te hebben gehad, mij inhoudelijk kan informeren over mijn ontslag en de financiële consequenties?
Pas nadat de afdeling het fatsoen heeft gehad om mij inhoudelijk te informeren - hetgeen overigens geheel onder hun taakomschrijving valt - zal ik een klachtenprocedure starten.
Ik ga ervan uit spoedig van u en/of uw collega's te horen,
Met vriendelijke groet,
[verzoeker]
1.11.
Op 28 juni 2017 bericht verweerder (UWV Klachtenbureau) als volgt:
U geeft aan dat er nog steeds geen reactie is gekomen op uw vraag over de afgewezen Ziektewet-uitkering. Ik heb uw verzoek nogmaals onder de aandacht gebracht van het kantoor dat hier over gaat en gevraagd of zij alsnog contact met u willen zoeken. De afspraak die wij met de kantoren hebben gemaakt is dat zij dat binnen 24 uur doen.
In de eerdere berichten geeft u aan dat u telefonisch niet bereikbaar bent, omdat uw telefoonabonnement is afgesloten. Dat maakt het lastig om u te bereiken. De Ziektewet-kantoren kunnen namelijk nog geen gebruik maken van dit relatief nieuwe systeem van berichten op Mijn UWV. Zij bellen als reactie op berichten die wij ontvangen via Mijn UWV.
In de brief die dit kantoor op 7 juni gestuurd heeft, vragen wij of u deze vragen via (…) wilt stellen. Als u dat nog niet gedaan heeft wil ik u aanraden om dat te overwegen. Zo omzeilt u het probleem dat u telefonisch niet bereikbaar bent en dat deze afdeling niet via Mijn UWV kan reageren.
1.12.
Op 28 juli 2020 stuurt verzoeker een emailbericht naar verweerder. Daarin staat:
Op 3 februari 2017 werd ik ziek. Mijn dienstverband eindigde op 1 maart 2017. Ik trad ziek uit dienst. Omdat ik protest probeerde aan te tekenen tegen het ontslag, ontving ik op 6 maart 2017 een brief dat er wegens de onduidelijkheid geen voorschot op de Ziektewet gegeven werd. Daarbij werd gemeld dat de aanvraag werd behandeld zodra meer duidelijk werd over dit protest.
Vervolgens heb ik vanaf 6 maart 2017 meermaals een bericht verstuurd via Mijn UWV dat ik mijn protest tegen het ontslag moest staken. Op 28 juni ontving ik een vreemd bericht dat UWV niet over mijn mailadres zou beschikken, met daarbij het verzoek mijn BSN-nummer te mailen naar dit mailadres.
Ondanks mijn verwoede pogingen tot contact via Mijn UWV, is dit vervolgens nooit meer opgepakt en is de Ziektewet-aanvraag nooit beoordeeld. Door de medische situatie was ik langdurig niet in staat hier zelf nog meer achteraan te gaan.
Ik ben vervolgens ruim 2 jaar ziek en onder behandeling geweest (…).
Omdat er veel tijd verstreken is, wil ik u vragen of het mogelijk is dat deze gang van zaken nog eens bekeken wordt.
1.13.
Op 10 augustus 2020 bericht verweerder als volgt:
Naar aanleiding van uw verzonden e-mails van 28 juli 2020 en 7 augustus 2020, wil ik u
informeren dat uw zaak bij ons onder de aandacht is. Wij zullen deze opnieuw beoordelen.
Wel hebben wij hiervoor nog gegevens nodig. Deze uitvraag doen wij middels de brief
opvragen aanvullende gegevens.
1.14.
Op 20 augustus 2020 bericht verweerder als volgt:
Om het (verdere) recht en/of juiste hoogte van uw Ziektewet-uitkering te kunnen bepalen, hebben wij aanvullende informatie van u nodig. Wij verzoeken u daarom om de gevraagde informatie met het bijgevoegde formulier aan ons te verstrekken.
1.15.
Op 20 augustus 2020 bericht verweerder als volgt:

Onleesbare stukken

Wij ontvingen van u de opgevraagde gegevens. Helaas zijn deze onleesbaar en daardoor door ons niet te beoordelen.
1.16.
Op 9 oktober 2020 beslist verweerder als volgt:
Vanaf 1 maart 2017 heeft u recht op een ZW-uitkering.
1.17.
Op 23 oktober 2020 beslist verweerder als volgt:

Hoogte van de uitkering

De uitkering wordt overgemaakt (…).
Totaal bruto € 25.898,54
Loonheffing € 2.653,27
Netto uitkering € 23.245,27
Wettelijke rente € 1.264,61
Totaal netto € 24.509,88

Verzoek om schadevergoeding

2.
2.1.
Verzoeker heeft verweerder op 28 juni 2021 verzocht om vergoeding van schade als gevolg van de door verweerder te laat verrichte beoordeling en genomen beslissing over zijn ZW-uitkering. Hij heeft door de nabetaling fiscale schade geleden van € 8.230,00.
2.2.
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
2.3.
Verzoeker heeft de rechtbank vervolgens op 6 augustus 2021 verzocht om verweerder te veroordelen in de door hem geleden schade ter hoogte van € 8.230,00.

Standpunten partijen

3.1.
Verzoeker stelt dat vaststaat dat verweerder niet binnen een redelijke termijn, in elk geval niet binnen acht weken een beslissing heeft genomen op de aanvraag van verzoeker voor een ZW-uitkering. Er is dan ook sprake van het niet tijdig nemen van een besluit. Hieruit is schade voortgevloeid. Volgens verzoeker komt de door hem geleden belastingschade voor vergoeding in aanmerking.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat van onrechtmatig handelen door verweerder geen sprake is. Volgens verweerder gaat het om vertraging in de uitbetaling van een geldsom en laat de schade zich vertalen in vergoeding van de wettelijke rente. In het geval van verzoeker bedraagt deze € 1.264,51, welke al aan verzoeker is betaald. Voor vergoeding van andere schadeposten is geen plaats. De rechtmatigheid van het besluit van 6 maart 2017 is niet in geschil. Verzoeker heeft vervolgens pas op 28 juli 2020 opnieuw een bericht gestuurd. Daarna is het recht op een ZW-uitkering verder beoordeeld.

Beoordeling door de rechtbank

Nabetaling en wettelijke rente
1. In de kern stelt verweerder dat alleen sprake is van niet tijdige nakoming van een verbintenis tot betaling van een geldsom ingevolge een door verweerder vastgesteld recht van eiser op een ZW-uitkering. Doordat verweerder in verzuim is met de betaling van de ZW-uitkering en dus te laat heeft betaald, heeft eiser recht op vertragingsschade in de vorm van wettelijke rente.
5. De rechtbank kan dit standpunt alleen volgen indien wordt uitgegaan van de veronderstelling dat sprake is van niet tijdige besluitvorming bij de uitbetaling van een door verweerder verschuldigde geldsom. Immers, als een bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, is het wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven. [1] De rechtbank kan verweerder dan ook niet goed volgen in het standpunt dat de rechtmatigheid van het besluit van 6 maart 2017 niet in geschil is en dat van onrechtmatig handelen aan de zijde van verweerder geen sprake is. Op grond van het bepaalde in artikel 8:88, lid 1, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan er immers ook vergoeding van schade worden gevorderd die de belanghebbende lijdt als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit. De stelling van verweerder dat er geen plaats is voor andere vormen van schadevergoeding vindt dan ook geen steun in het recht. Het is vaste rechtspraak dat belastingschade ten gevolge van een nabetaling ineens buiten de schade wegens vertraging in de betaling van een geldsom valt en derhalve in beginsel voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking kan komen. [2]
Niet tijdige besluitvorming
6. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de vaststaande feiten dat onmiskenbaar sprake is geweest van niet tijdige besluitvorming aan de zijde van verweerder. Zo heeft verzoeker terstond na het besluit van 6 maart 2017 verweerder medegedeeld dat hij geen juridische stappen onderneemt jegens de ex-werkgever. Daarmee heeft verzoeker een antwoord gegeven op de openstaande vraag die verweerder had en waarvan beantwoording nodig was voor het verdere beoordeling van het vaststellen van het recht op een ZW-uitkering. Een besluit is echter niet gegeven door verweerder. Sterker nog, verzoeker is continue ‘van het kastje naar de muur gestuurd’ zonder enig concreet uitzicht op een beoordeling van de door hem ingediende aanvraag. Hoewel verweerder tot driemaal toe heeft toegezegd dat verzoeker binnen 24 uur een inhoudelijke reactie zou krijgen op zijn vragen, is daarvan in het geheel niets gebleken. Eiser heeft zelfs moeten dreigen met het indienen van een officiële klacht die ook, voor zover die al zou zijn ingediend, geen enkel effect heeft. Nadat eiser door ziekte de aanvraag heeft moeten laten rusten en in juli 2020 weer heeft opgepakt, heeft verweerder gereageerd, zij het veel te laat. Pas op 9 en 23 oktober 2020 volgen de beslis- en betalingsbesluiten. Indien verweerder adequaat had gehandeld en had gecommuniceerd, had verweerder ruimschoots binnen de redelijke termijn van acht weken, namelijk in mei 2017, een besluit kunnen geven op de aanvraag.
7. De enkele omstandigheid dat verweerder pas in 2020 de beslis- en betalingsbesluiten neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn, als bedoeld in art. 4:13 Awb, is echter onvoldoende voor het oordeel dat op grond van art. 6:162 BW aansprakelijkheid bestaat voor schade die eventueel voortvloeit uit die termijnoverschrijding. Voor die aansprakelijkheid zijn bijkomende omstandigheden nodig die meebrengen dat het bestuursorgaan, door pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen, in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid. Daarbij kunnen onder meer van belang zijn de mate waarin de beslistermijn wordt overschreden, de oorzaak of oorzaken van de termijnoverschrijding en de voor het bestuursorgaan kenbare belangen van de betrokken belanghebbenden. [3]
8. Naar het oordeel van de rechtbank is in onderhavige zaak sprake van de vereiste bijkomende omstandigheden. Gelet op het verloop van de communicatie tussen verzoeker en verweerder had verweerder naar het oordeel van de rechtbank zich in maart 2017 verplicht om alles te doen wat in zijn macht lag om de realisatie van de aanvraag van verzoeker procedureel te bevorderen, waarbij verweerder voortvarend diende te handelen en ook kon handelen nu verzoeker verweerder tijdig heeft voorzien van de informatie. Verweerder is ernstig in gebreke gebleven met een adequate afhandeling van de door verzoeker ingediende aanvraag door pas drie jaar later, na een herhaald verzoek daartoe van verzoeker, een besluit te nemen. Verweerder is bovendien in de communicatie richting van verzoeker zeer laakbaar nalatig gebleven. Dit is op basis van de in het dossier bevindende stukken dossier ook niet te verklaren. Dit klemt temeer nu het belang voor verzoeker groot was, namelijk verstrekking van een ZW-uitkering.
9. Uit bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de in het maatschappelijk verkeer jegens verzoeker in acht te nemen zorgvuldigheid, welke verweerder kan worden toegerekend en op grond waarvan verweerder verplicht is de schade - die verzoeker heeft geleden door het niet tijdig nemen van de beslis- en betalingsbesluiten - te vergoeden. Daartoe het volgende.
Omvang van de schade
10. Verzoeker heeft vergoeding van belastingschade gevorderd, waarmee wordt gedoeld op de nadelige fiscale gevolgen van die verzoeker lijdt als gevolg van de uitbetaling ineens van de ZW-uitkering. Belastingschade beloopt in beginsel het (positieve) verschil tussen (a) de volgens de wettelijke bepalingen verschuldigde respectievelijk in werkelijkheid geheven belasting en (b) de belasting die verschuldigd zou zijn geweest, indien de periodieke betalingen van de bedragen die verweerder aan verzoeker verschuldigd was en de belastingheffing over die periodieke betalingen hadden plaatsgevonden in de jaren waarop de nabetaling betrekking heeft. Indien met instemming van de fiscale autoriteiten gebruik is of kan worden gemaakt van de middeling en/of uitsmeerregeling inzake nabetaalde inkomsten, wordt in plaats van het bedrag als bedoeld onder (b) de na toepassing van deze regelingen verschuldigde belasting in aanmerking genomen (c). Voor een veroordeling tot vergoeding van deze belastingschade is een concreet en onderbouwd verzoek, waarbij een uitgewerkte opgave van de beweerdelijk geleden belastingschade wordt verstrekt, een voorwaarde. [4]
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker de omvang van de schadevergoeding onderbouwd conform de daarvoor in de jurisprudentie gelende eisen. Verzoeker heeft ter onderbouwing van de omvang van de schade een rapport overgelegd van een belastingadviseur. In dit rapport is concreet onderbouwd aangegeven dat de ZW-uitkering in 2020 is uitbetaald en daarom in 2020 is belast voor de inkomstenbelasting. Als de ZW-uitkering in 2017 en 2018 zou zijn betaald had verzoeker minder inkomstenbelasting hoeven te betalen. De extra betaalde inkomstenbelasting komt uit op een bedrag van
€ 8.320,00. Verzoeker heeft verder onderbouw betoogd dat het niet mogelijk is gebleken om de belastingaangiften van 2017 en 2018 te laten corrigeren door de Belastinginspecteur.

Conclusie en gevolgen

De conclusie is dat de vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 8.320,00 (
zegge: achtduizenddriehonderd en twintig euro) moet worden toegewezen.
Verweerder zal ook worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. Deze stelt de rechtbank vast op € 1.674,00, waarbij geldt 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van
€ 837,00 en wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van verzoekers schade, vastgesteld op € 8.320,00 (
zegge: achtduizenddriehonderd en twintig euro);
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 49,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. Art. 4:100 Awb.
2.CRvB 11 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU4266.
3.Zie onder meer HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7040 (NJ 2011/6, m.nt. M.R. Mok) (Eindhoven/curatoren), rov. 3.4.2, en HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7579 (NJ 2013/47) (Amsterdam/Have), rov. 3.3.
4.CRvB 11 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU4266.