Beoordeling door de rechtbank
Nabetaling en wettelijke rente
1. In de kern stelt verweerder dat alleen sprake is van niet tijdige nakoming van een verbintenis tot betaling van een geldsom ingevolge een door verweerder vastgesteld recht van eiser op een ZW-uitkering. Doordat verweerder in verzuim is met de betaling van de ZW-uitkering en dus te laat heeft betaald, heeft eiser recht op vertragingsschade in de vorm van wettelijke rente.
5. De rechtbank kan dit standpunt alleen volgen indien wordt uitgegaan van de veronderstelling dat sprake is van niet tijdige besluitvorming bij de uitbetaling van een door verweerder verschuldigde geldsom. Immers, als een bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, is het wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.De rechtbank kan verweerder dan ook niet goed volgen in het standpunt dat de rechtmatigheid van het besluit van 6 maart 2017 niet in geschil is en dat van onrechtmatig handelen aan de zijde van verweerder geen sprake is. Op grond van het bepaalde in artikel 8:88, lid 1, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan er immers ook vergoeding van schade worden gevorderd die de belanghebbende lijdt als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit. De stelling van verweerder dat er geen plaats is voor andere vormen van schadevergoeding vindt dan ook geen steun in het recht. Het is vaste rechtspraak dat belastingschade ten gevolge van een nabetaling ineens buiten de schade wegens vertraging in de betaling van een geldsom valt en derhalve in beginsel voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking kan komen.
Niet tijdige besluitvorming
6. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de vaststaande feiten dat onmiskenbaar sprake is geweest van niet tijdige besluitvorming aan de zijde van verweerder. Zo heeft verzoeker terstond na het besluit van 6 maart 2017 verweerder medegedeeld dat hij geen juridische stappen onderneemt jegens de ex-werkgever. Daarmee heeft verzoeker een antwoord gegeven op de openstaande vraag die verweerder had en waarvan beantwoording nodig was voor het verdere beoordeling van het vaststellen van het recht op een ZW-uitkering. Een besluit is echter niet gegeven door verweerder. Sterker nog, verzoeker is continue ‘van het kastje naar de muur gestuurd’ zonder enig concreet uitzicht op een beoordeling van de door hem ingediende aanvraag. Hoewel verweerder tot driemaal toe heeft toegezegd dat verzoeker binnen 24 uur een inhoudelijke reactie zou krijgen op zijn vragen, is daarvan in het geheel niets gebleken. Eiser heeft zelfs moeten dreigen met het indienen van een officiële klacht die ook, voor zover die al zou zijn ingediend, geen enkel effect heeft. Nadat eiser door ziekte de aanvraag heeft moeten laten rusten en in juli 2020 weer heeft opgepakt, heeft verweerder gereageerd, zij het veel te laat. Pas op 9 en 23 oktober 2020 volgen de beslis- en betalingsbesluiten. Indien verweerder adequaat had gehandeld en had gecommuniceerd, had verweerder ruimschoots binnen de redelijke termijn van acht weken, namelijk in mei 2017, een besluit kunnen geven op de aanvraag.
7. De enkele omstandigheid dat verweerder pas in 2020 de beslis- en betalingsbesluiten neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn, als bedoeld in art. 4:13 Awb, is echter onvoldoende voor het oordeel dat op grond van art. 6:162 BW aansprakelijkheid bestaat voor schade die eventueel voortvloeit uit die termijnoverschrijding. Voor die aansprakelijkheid zijn bijkomende omstandigheden nodig die meebrengen dat het bestuursorgaan, door pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen, in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid. Daarbij kunnen onder meer van belang zijn de mate waarin de beslistermijn wordt overschreden, de oorzaak of oorzaken van de termijnoverschrijding en de voor het bestuursorgaan kenbare belangen van de betrokken belanghebbenden.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is in onderhavige zaak sprake van de vereiste bijkomende omstandigheden. Gelet op het verloop van de communicatie tussen verzoeker en verweerder had verweerder naar het oordeel van de rechtbank zich in maart 2017 verplicht om alles te doen wat in zijn macht lag om de realisatie van de aanvraag van verzoeker procedureel te bevorderen, waarbij verweerder voortvarend diende te handelen en ook kon handelen nu verzoeker verweerder tijdig heeft voorzien van de informatie. Verweerder is ernstig in gebreke gebleven met een adequate afhandeling van de door verzoeker ingediende aanvraag door pas drie jaar later, na een herhaald verzoek daartoe van verzoeker, een besluit te nemen. Verweerder is bovendien in de communicatie richting van verzoeker zeer laakbaar nalatig gebleven. Dit is op basis van de in het dossier bevindende stukken dossier ook niet te verklaren. Dit klemt temeer nu het belang voor verzoeker groot was, namelijk verstrekking van een ZW-uitkering.
9. Uit bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de in het maatschappelijk verkeer jegens verzoeker in acht te nemen zorgvuldigheid, welke verweerder kan worden toegerekend en op grond waarvan verweerder verplicht is de schade - die verzoeker heeft geleden door het niet tijdig nemen van de beslis- en betalingsbesluiten - te vergoeden. Daartoe het volgende.
10. Verzoeker heeft vergoeding van belastingschade gevorderd, waarmee wordt gedoeld op de nadelige fiscale gevolgen van die verzoeker lijdt als gevolg van de uitbetaling ineens van de ZW-uitkering. Belastingschade beloopt in beginsel het (positieve) verschil tussen (a) de volgens de wettelijke bepalingen verschuldigde respectievelijk in werkelijkheid geheven belasting en (b) de belasting die verschuldigd zou zijn geweest, indien de periodieke betalingen van de bedragen die verweerder aan verzoeker verschuldigd was en de belastingheffing over die periodieke betalingen hadden plaatsgevonden in de jaren waarop de nabetaling betrekking heeft. Indien met instemming van de fiscale autoriteiten gebruik is of kan worden gemaakt van de middeling en/of uitsmeerregeling inzake nabetaalde inkomsten, wordt in plaats van het bedrag als bedoeld onder (b) de na toepassing van deze regelingen verschuldigde belasting in aanmerking genomen (c). Voor een veroordeling tot vergoeding van deze belastingschade is een concreet en onderbouwd verzoek, waarbij een uitgewerkte opgave van de beweerdelijk geleden belastingschade wordt verstrekt, een voorwaarde.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker de omvang van de schadevergoeding onderbouwd conform de daarvoor in de jurisprudentie gelende eisen. Verzoeker heeft ter onderbouwing van de omvang van de schade een rapport overgelegd van een belastingadviseur. In dit rapport is concreet onderbouwd aangegeven dat de ZW-uitkering in 2020 is uitbetaald en daarom in 2020 is belast voor de inkomstenbelasting. Als de ZW-uitkering in 2017 en 2018 zou zijn betaald had verzoeker minder inkomstenbelasting hoeven te betalen. De extra betaalde inkomstenbelasting komt uit op een bedrag van
€ 8.320,00. Verzoeker heeft verder onderbouw betoogd dat het niet mogelijk is gebleken om de belastingaangiften van 2017 en 2018 te laten corrigeren door de Belastinginspecteur.