ECLI:NL:RBNHO:2023:1424

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
15/000315-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van noodweer en poging tot doodslag in steekincident

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De verdachte heeft op 31 december 2020 in IJmuiden, tijdens een confrontatie met het slachtoffer en diens broer, met een mes in de buik van het slachtoffer gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij werd aangevallen door twee personen en dat hij met zijn rug tegen een muur stond, waardoor hij zich niet kon terugtrekken. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de medische gevolgen van de steekverwonding, die resulteerde in een operatie en een genezingsperiode van twee maanden voor het slachtoffer.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet met opzet het leven van het slachtoffer heeft willen beroven, maar dat hij wel de aanmerkelijke kans op overlijden heeft aanvaard. Echter, de rechtbank heeft ook geconcludeerd dat de verdachte in deze situatie een beroep op noodweer toekomt, omdat zijn reactie op de aanval niet disproportioneel was. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en het subsidiair ten laste gelegde feit van zwaar lichamelijk letsel bewezen verklaard, maar heeft geoordeeld dat dit feit niet strafbaar is, waardoor de verdachte van alle rechtsvervolging is ontslagen. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel is opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/000315-21 (P)
Uitspraakdatum: 20 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 april 2021 en 6 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. de Leeuw en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2020 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn buik(streek)/darmen heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2020 te IJmuiden, gemeente Velsen, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekverwonding in de buik(streek), heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn buik(streek)/darmen te steken en/of te snijden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging doodslag. Door trefzeker met een mes in zijn hand uit te halen in de richting van de buik, ter hoogte van de darmen van het slachtoffer, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dood van het slachtoffer zou volgen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Nu duidelijke medische onderbouwing ontbreekt, kan niet zonder meer worden gesteld dat bij het slachtoffer sprake is geweest van potentieel dodelijk letsel of van zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten en omstandigheden
Uit het verhandelde ter terechtzitting – met name de zich in het dossier bevindende en ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden – leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 31 december 2020 zijn de broers [slachtoffer] en [broer slachtoffer] samen met een aantal andere personen bij hun vader in IJmuiden. [slachtoffer] en [broer slachtoffer] steken buiten (hard) knallend vuurwerk af, vlak bij een (binnen)plein met garageboxen. Op dit plein staat een partytent en is een feestje gaande. De verdachte is met de stiefbroer van zijn toenmalige vriendin naar dat feestje op het plein toe gegaan. Zelf kent de verdachte de mensen op dat feestje niet of nauwelijks. Op het moment waar de tenlastelegging op ziet, is die stiefbroer weg om sigaretten te kopen. Het plein waar het feestje plaatsvindt, is via één doorgang te bereiken. Als reactie op het vuurwerk dat door [slachtoffer] en [broer slachtoffer] wordt afgestoken, gooit de verdachte uiteindelijk met glas in hun richting. Hierop lopen [slachtoffer] en [broer slachtoffer] in de richting van de partytent. Wanneer [slachtoffer] en [broer slachtoffer] in beeld verschijnen en in de buurt van de verdachte komen, is te zien dat de verdachte minder stevig van postuur is dan [broer slachtoffer] . De partytent met de andere personen die zich daarbij in de buurt bevinden, staat dan tussen hen en de uitgang van het plein in. [broer slachtoffer] neemt een agressieve houding aan richting de verdachte. [broer slachtoffer] wordt vervolgens tegengehouden door een onbekend gebleven persoon uit de groep bij de partytent. Deze persoon gaat tussen beiden in staan, waarna [broer slachtoffer] en [slachtoffer] enkele meters bij de partytent vandaan lopen. De onbekend gebleven persoon spreekt de verdachte dan aan, terwijl die met zijn rug tegen of nabij de muur of een gesloten garagedeur staat. Vervolgens trekt [broer slachtoffer] zijn jas uit en lopen [slachtoffer] en hij weer dreigend terug richting de verdachte, [broer slachtoffer] voorop, met een houding die uitstraalt dat hij klaar is om te vechten. Op dat moment komen ook meerdere personen die aanwezig waren bij de vader van [slachtoffer] en [broer slachtoffer] , het pleintje op rennen, in de richting van de partytent en de plek waar de verdachte staat. Terwijl [broer slachtoffer] , met [slachtoffer] achter zich, dreigend op de verdachte afkomt, pakt de verdachte, nog steeds in gesprek met de onbekend gebleven persoon, met zijn rechterhand een mes uit zijn zak. Als [broer slachtoffer] bij de verdachte aankomt, trekt de onbekend gebleven persoon zich terug en neemt afstand, waarna de verdachte, met het mes in zijn rechterhand langs zijn lichaam, [broer slachtoffer] met zijn linkerarm van zich afhoudt, waarop [broer slachtoffer] ten val komt, ogenschijnlijk doordat hij uitglijdt. Direct hierna komt [slachtoffer] op de verdachte afgestormd. De verdachte doet een kleine stap naar rechts, richting de partytent, maar staat nog steeds ingesloten tussen de garages achter hem en [slachtoffer] voor hem. Hij probeert met zijn linkerarm [slachtoffer] af te weren. [slachtoffer] slaat om de linkerarm van de verdachte heen in de richting van het hoofd van de verdachte. Direct hierna steekt de verdachte met zijn rechterhand één keer met kracht in de buik van [slachtoffer] . Het steken heeft tot gevolg dat de dikke darm van [slachtoffer] is geperforeerd, de darmen ter plekke ook zichtbaar zijn en het ontstane gat in de darm operatief moet worden hersteld, waarvoor een opname van vijf dagen nodig is geweest en een genezingsduur van twee maanden werd geschat. Het mes is niet meer aangetroffen. Het is dan ook, nu daar wisselend over wordt verklaard, niet met voldoende zekerheid vast komen staan met wat voor type mes is gestoken.
3.3.2
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit
De rechtbank overweegt ten eerste dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid dat de verdachte [slachtoffer] met het mes heeft gestoken met het opzet hem van het leven te beroven. Niettemin kan (voorwaardelijk) opzet op de dood bewezen worden geacht als uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door het steken met het mes in de buik zou komen te overlijden.
De rechtbank overweegt dat niet elke steekverwonding in de buik een aanmerkelijke kans op overlijden veroorzaakt. Onder meer is van belang met welk voorwerp er is gestoken, met welke kracht er is gestoken, welke beweging het slachtoffer heeft gemaakt en wat de locatie van het letsel is. In het onderhavige geval is, zoals onder 3.3.1 opgenomen, sprake van het eenmalig steken in de buik met een mes, waarbij sprake was van een krachtige beweging. Dit heeft geleid tot letsel aan de darmen van [slachtoffer] waaraan hij geopereerd moest worden.
Op basis van hetgeen is komen vast te staan over het letsel van [slachtoffer] , in samenhang met de context waarin de verdachte heeft gehandeld, in aanmerking genomen dat niet is komen vast te staan met wat voor type en formaat mes is gestoken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat bij de verdachte sprake is geweest van het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] naar aanleiding van het handelen van de verdachte zou komen te overlijden. Overigens overweegt de rechtbank dat de tenlastegelegde voorbedachten raad geenszins kan worden vastgesteld.
De verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
3.3.3
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank het volgende met betrekking tot de vraag of het ontstane letsel kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Uit de zich in het dossier bevindende medische informatie leidt de rechtbank af dat door de messteek een stuk van de darm van [slachtoffer] is geperforeerd. Volgens een aantal verklaringen in het dossier ‘hingen zijn darmen eruit’. [slachtoffer] is met spoed aan de verwonding geopereerd, waarbij het gat in de dikke darm is gehecht, de bloeding in de darmwand is gestopt en de wond is gesloten. Hij is gedurende vijf dagen opgenomen geweest op de afdeling traumachirurgie van het ziekenhuis.
De rechtbank is van oordeel dat dit door de verdachte aan [slachtoffer] toegebrachte letsel, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Dit betekent dat zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezen verklaard.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 31 december 2020 te IJmuiden, gemeente Velsen, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekverwonding in de buik, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes in zijn buik te steken.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Strafbaarheid van het feit

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het latere slachtoffer, een beroep op noodweer door de verdachte niet kan slagen. Het handelen van de verdachte voldoet niet aan de eis van proportionaliteit. Door te steken met een mes heeft de verdachte gekozen voor een te zwaar middel. Daarnaast had de verdachte zich kunnen onttrekken aan de aanranding door weg te gaan.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, mocht de rechtbank tot bewezenverklaring van enig feit komen, de verdachte een beroep op noodweer toe komt. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte en zijn handelen voldoet aan de subsidiariteits- en proportionaliteitseis. Immers, de verdachte werd aangevallen door twee grotere personen die er duidelijk op uit waren met hem te vechten. De verdachte kon zich aan die aanval niet onttrekken omdat hij met zijn rug tegen garageboxen aan stond.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Een beroep op noodweer kan slechts slagen in een situatie waarin de verdediging van – in dit geval – verdachtes lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding noodzakelijk en geboden was. De beantwoording van de vraag of een gedraging geboden is ter noodzakelijke verdediging – waarin de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit liggen besloten – hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval. Deze omstandigheden zijn hierboven onder 3.3.1 beschreven.
Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het latere slachtoffer [slachtoffer] en diens broer [broer slachtoffer] .
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de door de verdachte tegen deze aanranding gevoerde verdediging noodzakelijk was (anders gezegd: of aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan). De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kon de verdachte zich in redelijkheid niet onttrekken aan de aanval door [broer slachtoffer] en [slachtoffer] . Na een eerste confrontatie werd de verdachte een tweede keer van voren door hen aangevallen, terwijl hij werd aangesproken door een onbekend gebleven persoon die dicht op hem stond. De verdachte stond met zijn rug dicht bij een gesloten garagedeur waardoor hij niet of nauwelijks naar achteren kon bewegen om de aanval te ontwijken. In de richting van de uitgang van het plein stond achter de onbekend gebleven persoon de partytent met meerdere personen, terwijl vanuit die richting inmiddels ook personen vanuit de groep van [slachtoffer] en [broer slachtoffer] aan waren komen rennen. Hierbij komt dat met name [broer slachtoffer] zeer dreigend op de verdachte afkwam en een en ander zich heeft afgespeeld in slechts enkele seconden. De verdachte heeft eerst geprobeerd zowel [broer slachtoffer] als [slachtoffer] van zich af te houden met zijn linkerarm. Dat had echter geen resultaat en de rechtbank is van oordeel dat de verdachte in deze situatie redelijkerwijs geen andere mogelijkheid had dan zich tegen de hernieuwde aanval van [slachtoffer] te verdedigen.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de door de verdachte gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was (oftewel: of aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan). Voor een geslaagd beroep op noodweer is bepalend of het steken met het mes niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanval. De rechtbank oordeelt dat het steken met het mes onder de hiervoor weergegeven omstandigheden niet disproportioneel is geweest en overweegt als volgt.
De aanval ging uit van zowel [broer slachtoffer] als [slachtoffer] , terwijl niet is gebleken dat er vanuit de groep onder de partytent enige bescherming uitging jegens de verdachte, ook niet door de voornoemde onbekend gebleven persoon. De aanval was dreigend, gericht op een gevecht, en er is geen enkele reden te veronderstellen dat de verdachte beide jongens van zich af zou hebben kunnen houden. De verdachte heeft, zoals hiervoor aangegeven geprobeerd zowel [broer slachtoffer] als [slachtoffer] eerst met zijn linkerarm tegen te houden. Dat lukte niet. [slachtoffer] heeft vervolgens met zijn rechterarm een krachtige slaande beweging in de richting van het hoofd van de verdachte gemaakt, waarna de verdachte [slachtoffer] direct één keer in de buikstreek heeft gestoken. De verdachte is daarna direct naar achteren gestapt, waarna [slachtoffer] nogmaals op hem is afgekomen en een schoppende beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van de verdachte, waarop de verdachte niet meer heeft gereageerd. Dat laatstbedoelde handelen van [slachtoffer] en de verdachte is weliswaar niet bepalend voor het oordeel, maar geeft mede kleur aan het handelen dat aan het steken vooraf ging.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door één keer in de buik van [slachtoffer] te steken niet disproportioneel heeft gehandeld. Dat oordeel wordt niet anders als hierbij wordt betrokken dat de verdachte heeft bijgedragen aan het oorspronkelijke conflict door met flessen te gooien in de richting van de plek waar [broer slachtoffer] en [slachtoffer] vuurwerk afstaken.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Het subsidiair bewezenverklaarde feit is dan ook niet strafbaar en de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten een bril en een koker, zijn voorwerpen die als sporendragers door de politie in beslag zijn genomen. Ze zijn niet onder de verdachte in beslag genomen en de verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze voorwerpen niet van hem zijn. De rechtbank zal de bewaring gelasten ten behoeve van de rechthebbende.

6.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.443,89 ingediend tegen de verdachte wegens (im)materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht evenmin toepassing heeft gevonden, de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een koker (goednummer 1223329) en een bril (goednummer 1223331)
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.A. Duker, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. J.J. Roos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2023.