ECLI:NL:RBNHO:2023:14230

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
22-3410
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling watergebiedsplan en waterkwaliteit in de Bloemendalerpolder

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van Stichting Flora & Faunabescherming tegen het op 25 november 2021 door Waterschap Amstel, Gooi en Vecht vastgestelde Watergebiedsplan Noordelijke Vechtstreek. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiseres, die zich verzet tegen de vaststelling van het watergebiedsplan in verband met de functiewijziging van de Bloemendalerpolder van agrarisch naar woon- en recreatiegebied. Eiseres stelt dat de waterkwaliteit niet gewaarborgd is en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de effecten van de maatregelen op de flora en fauna in het gebied. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid het watergebiedsplan heeft kunnen vaststellen, waarbij de belangen van de betrokken partijen zijn afgewogen. De rechtbank oordeelt dat de maatregelen in het watergebiedsplan voldoende zijn gemotiveerd en dat de waterkwaliteit als 'matig' kan worden gekwalificeerd. Eiseres krijgt geen schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn, omdat de rechtbank tijdig uitspraak heeft gedaan. De uitspraak bevestigt de geldigheid van het watergebiedsplan en wijst het beroep van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3410

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 december 2023 in de zaak tussen

Stichting Flora & Faunabescherming, uit Weesp, eiseres

en

Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder

(gemachtigden: mr. A.C. Schogt en mr. M. van Aken).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
GEM Bloemendalerpolder C.V.uit Amsterdam, derde-partij
(gemachtigde: mr. J.C. Ellerman).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het op 25 november 2021 door verweerder vastgestelde Watergebiedsplan Noordelijke Vechtstreek (hierna: het watergebiedsplan).
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [voorzitter] (voorzitter) en [secretaris] (secretaris), verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, samen met [projectleider 1] (projectleider), [ecoloog] (ecoloog), [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] en derde-partij is vertegenwoordigd door [projectleider 2] (projectleider), bijgestaan door de gemachtigde.
Relevante feiten en omstandigheden
2.1
Aanleiding voor het opstellen van het watergebiedsplan is de functiewijziging van de Bloemendalerpolder van een agrarisch gebied tot een woon- en recreatiegebied. Die ontwikkelingen geven aanleiding tot aanpassing van het watersysteem. Daarnaast is het langer dan tien jaar geleden dat de peilbesluiten werden geactualiseerd, functioneert het bestaande stedelijk watersysteem van Weesp niet optimaal en vormt de waterkwaliteit een knelpunt in dit gebied.
2.2
Het watergebiedsplan is een projectplan als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet en betreft de aanpassing van de waterhuishoudkundige infrastructuur in de gemeente Weesp en Gooise Meren. Het plangebied ligt in de provincie Noord-Holland tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht, het Smal Weesp en de Muidertrekvaart en heeft een omvang van ongeveer 710 hectare. Doel van het plan is het realiseren van een watersysteem met schoon en voldoende water. In het watergebiedsplan zijn maatregelen opgenomen om die doelen te bereiken.
2.3
Eiseres is een stichting die zich inzet voor het behouden en verbeteren van de natuur, de leefomgeving, het milieu en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in Weesp en omgeving in het algemeen en de bescherming van de flora en fauna in Weesp en omgeving in het bijzonder.
2.4
Derde-partij is de ontwikkelaar die in de Bloemendalerpolder het woningbouwproject ‘Weespersluis’ realiseert. Vrijwel tegelijk met het vaststellen van het watergebiedsplan is aan derde-partij een watervergunning verleend voor het dempen en aanleggen van oppervlaktewater, het wijzigen van oeverinrichtingen van de watergangen, het uitbreiden van verhard oppervlakte en het aanleggen van inrichtingsmaatregelen, zoals dammen, bruggen, stuwen en duikers. Dit betreft een watervergunning van 10 november 2021. Tegen deze watervergunning is door eiseres ook beroep ingesteld. De behandeling van dit beroep is echter aangehouden, in verband met de door derde-partij aangekondigde wijzigingsaanvraag ten aanzien van onderdelen van dit besluit.
2.5
Uit het watergebiedsplan volgt dat het flexibele peil dat is aangekondigd in het watergebiedsplan en de peilbesluiten pas wordt ingesteld na realisatie van de nieuwe bestemming. Tot die tijd wordt het huidige praktijkpeil van -2.15m onder NAP gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid het watergebiedsplan heeft kunnen vaststellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid het watergebiedsplan met de daarin opgenomen maatregelen kunnen vaststellen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
5.1
Zoals is aangegeven in rechtsoverweging 2.2 is in deze zaak sprake van een projectplan in de zin van artikel 5.4 van de Waterwet. Op grond van deze bepaling vindt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk plaats volgens een hiervoor vastgesteld projectplan. Het waterschap heeft beoordelingsruimte bij het vaststellen van zo’n projectplan. Daarbij is het aan het waterschap om alle verschillende bij het projectplan betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechtbank moet zich bij de toetsing van een projectplan - aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden - beperken tot de vraag of het waterschap het projectplan ‘in redelijkheid’ heeft kunnen vaststellen [1] .
5.2
Gelet op het bepaalde in artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Crisis- en herstelwet (Chw) en categorie 7.3 van Bijlage 1 van de Chw is de Chw van toepassing op het onderhavige projectbesluit, nu dat is gebaseerd op artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet.
5.3
De peilbesluiten die verweerder in het watergebiedsplan heeft vastgesteld, zijn besluiten in de zin van artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling komt het bevoegd gezag bij het vaststellen van een peilbesluit als bedoeld in artikel 5.2 van de Waterwet ook beoordelingsruimte toe [2] . Daarnaast heeft Afdeling eerder overwogen dat de vaststelling van het peilbesluit moet zijn gericht op de in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen [3] .
5.4
Bij het vaststellen van peilbesluiten hanteert verweerder de Nota Peilbeheer AGV 2019. Hierin is het afwegingskader voor het nemen van peilbesluiten beschreven en is bepaald dat de peilkeuze moet worden afgestemd op het grondgebruik.
5.5
De beleidsregels voor de Keur van AGV zijn niet van toepassing op het vaststellen van een watergebiedsplan, omdat deze beleidsregels van toepassing zijn op vergunningverlening en op het stellen van maatwerkvoorschriften en daarvan is hier geen sprake. Om die reden zal de rechtbank de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot die beleidsregels onbesproken laten.
Omvang van het geding
6.1
Zoals gezegd bevat het watergebiedsplan maatregelen voor de doelen schoon water en voldoende water. De maatregelen in het watergebiedsplan genummerd 1 en 2 hebben betrekking op schoon water en de maatregelen genummerd 3 tot en met 9 zien op voldoende water. Daarnaast is er een mitigerende maatregel (A) opgenomen in het watergebiedsplan.
6.2
De rechtbank stelt vast dat de door eiseres aangevoerde beroepsgronden betrekking hebben op de maatregelen 1, 2, 3 en 8 en de daarbij behorende peilbesluiten. Daarnaast heeft eiseres gronden aangevoerd over de procedure, de motivering van het besluit en de uitgangssituatie van de waterkwaliteit. Hoewel eiseres op zitting desgevraagd heeft aangegeven dat haar beroepsgronden ook betrekking hebben op maatregel 5, heeft zij tegen die maatregel geen concrete beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank zal in deze uitspraak dan ook niet ingaan op maatregel 5, maar zich beperken tot een beoordeling van de (concrete) beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van de maatregelen 1, 2, 3, en 8.
6.3
Eiseres heeft in deze procedure ook gronden aangevoerd die zien op de nieuw te graven waterwegen ten behoeve van de woonwijken en het effect daarvan op het ecohydrologisch systeem en de natuurcompensatiegebieden. Het aanleggen van oppervlaktewater is echter onderdeel van de watervergunning en niet van het watergebiedsplan. Hierom zullen deze gronden in deze procedure niet worden besproken.
Had verweerder opnieuw een ontwerp van het watergebiedsplan ter inzage moeten leggen?
7.1
Eiseres voert aan dat verweerder het definitieve ontwerp van het watergebiedsplan ten onrechte niet opnieuw ter inzage heeft gelegd. Ten opzichte van het ontwerpbesluit wijkt het definitieve besluit volgens eiseres op cruciale onderdelen af, zodat het in de rede lag om het definitieve ontwerp opnieuw ter inzage te leggen. Verweerder achtte dit zelf eerder ook noodzakelijk, zo leidt eiseres af uit een mailwisseling tussen haar en verweerder. Onduidelijk is waarom verweerder dit heeft nagelaten te doen.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat in de mailwisseling met eiseres sprake is geweest van miscommunicatie. Verweerder bedoelde dat het definitieve besluit ter inzage zou worden gelegd voor beroep en niet dat opnieuw een inspraakronde zou worden gehouden. Daarnaast volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de wijzigingen niet zodanig waren dat het nodig was om het ontwerpplan opnieuw ter inzage te leggen. In het Verslag van Inspraak staan de wijzigingen toegelicht. Verweerder kan erin worden gevolgd dat dit voor een deel slechts juridisch-technische wijzigingen zijn en dat de twee nieuwe peilafwijkingen geen noodzaak geven tot het opnieuw ter inzage leggen van het ontwerp-watergebiedsplan.
De beoordeling van de huidige waterkwaliteit
8.1
Eiseres voert aan dat uit het bestreden besluit niet volgt dat de chemische en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater als gevolg van de maatregelen is gewaarborgd. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid had verweerder een nulmeting moeten verrichten en had verweerder de effecten van de functiewijziging van het watersysteem op de ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater moeten onderzoeken. De conclusies over de huidige en toekomstige toestand van het oppervlaktewater in het projectgebied zijn gebaseerd op onjuiste aannames en worden niet ondersteund door enig onderzoeksrapport. Ter illustratie van onjuiste aannames stelt eiseres dat in tegenstelling tot de beschrijving van de KRW-klasse ‘matig’, welke klasse verweerder onder meer toekent aan de gebieden Waterlandtak 3040 EAG 1B, Toek recreatiegebied 6530 EAG 1A, Weespersluis 6530 EAG 1C en Vechtzone 6530 EAG 2, de Bloemendalerpolder juist een scala aan flora herbergt die in en langs de watergangen groeien. Dit blijkt ook uit gegevens van waargenomen flora in de Nationale Database Flora & Fauna, die ook ten grondslag hebben gelegen aan de Wnb-ontheffing van 27 maart 2017 voor de Bloemendalerpolder. Dat de waterkwaliteit matig zou zijn, betwist eiseres dan ook, mede gelet op het feit dat de platte schijfhoren en de heikikker in die gebieden voorkomen. Dit zijn soorten zijn die alleen voorkomen in schoon water. Daarnaast heeft eiseres in het kader van werkzaamheden voor de Stichting RAVON nagenoeg in geen enkele watergang kroos aangetroffen, terwijl volgens de criteria waarop verweerder zich baseert de aanwezigheid van kroos bijdraagt aan de kwalificatie van de waterkwaliteit als ‘matig’.
8.2
Verweerder heeft in de stukken en ter zitting toegelicht dat de kwalificatie van de huidige waterkwaliteit tot stand is gekomen op basis van methodiek die wordt voorgeschreven in de Kaderrichtlijn Water (KRW). De basis voor deze beoordeling is gelegen in een representatieve monstername. Een deskundig bureau heeft bij de start van het gebiedsproces in 2015 monsters afgenomen en heeft dit later aangevuld met data uit 2017 en 2020. Daarbij is tevens de vegetatie beoordeeld. De vegetatie onder water werd en wordt gedomineerd door soorten van voedselrijk water, zoals flab, grof hoornblad, smalle waterpest en gewoon kransblad. De vegetatie boven water wordt gedomineerd door ruige en voedselrijke soorten, zoals rietgras, grote egelskop en liesgras. Volgens het voor de KRW vastgestelde ‘Protocol monitoring en toestandsbeoordeling oppervlaktewaterlichamen KRW’ volgt hieruit dat de waterkwaliteit ‘matig’ is. De visstand is daarin niet afzonderlijk beoordeeld. Dit is volgens verweerder niet noodzakelijk, omdat ervan wordt uitgegaan dat bij een matige vegetatie het onwaarschijnlijk is dat er een gezonde visstand bestaat.
8.3
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder bij de beoordeling van de huidige waterkwaliteit uitgaan van de methodiek zoals voorgeschreven in de KRW. Daarbij heeft verweerder genoegzaam onderbouwd hoe de beoordeling van de huidige waterkwaliteit als ‘matig’ tot stand is gekomen. De rechtbank ziet in het hetgeen door eiseres is aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid en representativiteit van de monsterneming. Verweerder mocht in dit geval dan ook de kwalificatie van de waterkwaliteit in bepaalde gebieden als matig tot uitgangspunt nemen bij het opstellen van het watergebiedsplan.
Toetsing aan artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet
9. Anders dan eiseres lijkt te veronderstellen, geldt voor de vraag of de ecologische en chemische waterkwaliteit als bedoeld in artikel 2.1 van de Waterwet wordt gewaarborgd een beperktere beoordeling dan een beoordeling die in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt gemaakt. Verweerder heeft geconcludeerd dat de waterkwaliteit als gevolg van de in het watergebiedsplan voorgenomen maatregelen voor sommige gebieden ‘matig’ blijft en voor één gebied beter wordt, zodat wordt voldaan aan het uitgangspunt dat er geen achteruitgang van de chemische en ecologische waterkwaliteit plaatsvindt. Of die conclusie juist is, zal worden beoordeeld in de bespreking van de hiernavolgende beroepsgronden ten aanzien van de voorgenomen maatregelen.
Maatregel 1: het instellen van een flexibel peil in peilvak 10.1-5
10.1
Eiseres voert aan dat het waterpeil als gevolg van het instellen van een flexibel peil in peilvak 10.1-5 mag uitzakken tot 2.30m onder NAP, terwijl het peil in het naastgelegen peilvak 10.1-1 op 2.15m onder NAP ligt. Het laten uitzakken van het peil in peilvak 10.1-5 zal tot gevolg hebben dat de grondwaterstand in peilvak 10.1-1 daalt als gevolg van de verplaatsing van grondwater. Het indirect doen verlagen van de grondwaterstand in peilvak 10.1-1 zal tot gevolg hebben dat de toch al ondiepe watergangen bij langdurige droogte droog komen te vallen. Daardoor zal de toplaag van de bestaande veenweide uitdrogen en dat zal leiden tot de afbraak van veen. Voor de in het projectgebied voorkomende plant- en diersoorten zijn vochtige veenweidegebieden echter van cruciaal belang. Verweerder heeft nagelaten dit te onderzoeken en evenmin is onderzocht wat de gevolgen hiervan zijn voor de ecologische en chemische waterkwaliteit.
10.2
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat maatregel 1 negatieve effecten heeft op de ecologische en chemische waterkwaliteit of – direct dan wel indirect  kan leiden tot afbraak van veen in de peilvakken 10.1-1 en
10.1-5. In het watergebiedsplan staat immers dat vrijwel het gehele gebied waarin een flexibel peil ingevoerd wordt (peilvak 10.1-5) door derde-partij wordt opgehoogd met zand, waardoor het veen naar de ondergrond wordt gedrukt. Het flexibele peil wordt – zo volgt uit het watergebiedsplan – niet eerder ingesteld dan na realisatie van de ophoging. Verweerder kan zich daarom in redelijkheid op het standpunt stellen dat hierdoor van afbraak van veen in peilvak 10.1-5 als gevolg van een flexibel peil geen sprake zal zijn. Dat een flexibel peil in peilvak 10.1-5 gevolgen heeft voor de grondwaterstand in peilvak 10.1-1 en daar leidt tot het droogvallen van sloten en afbraak van veen acht de rechtbank niet aannemelijk, omdat verweerder op grond van het peilbesluit ten aanzien van peilvak 10.1-1 ervoor zorg dient te dragen dat het peil in dat vak op 2.15m onder NAP wordt gehouden. Tot slot is in het watergebiedsplan als positief effect van een flexibel peil opgenomen dat hierdoor minder vaak gebiedsvreemd water hoeft te worden ingelaten. Dit water, met een hoge concentratie aan voedingsstoffen, heeft een negatief effect op de nieuwe grote waterplas die in de woonwijk wordt ontwikkeld en die gevoelig is voor voedingsstoffen. Water dat in een groot volume voor een langere tijd op één plek blijft, zorgt in combinatie met water met een hoge concentratie aan voedingsstoffen voor een slechte waterkwaliteit en hierdoor zal de waterplas vol groeien met algen. Verweerder heeft maatregel 1 naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid kunnen vaststellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Maatregel 2: het inrichten van een nieuwe afvoerroute voor het water uit de zone tussen de Korte Muiderweg/Weesperbinnenweg en de Vecht
11.1
Eiseres voert aan dat door de nieuwe afvoerroute van water in peilvak 10.1-4 sterk vervuild, gebiedsvreemd water vanuit de Vecht via het plangebied in natuurcompensatiegebieden [4] terecht komt. Dit heeft negatieve effecten voor bijvoorbeeld de platte schijfhoren, heikikker en rugstreeppad, voor welke beschermde soorten de natuurcompensatiegebieden zijn aangewezen.
11.2
Verweerder heeft maatregel 2 genomen zodat het voedselrijke water uit de Vechtzone in de toekomst niet door de grote nieuwe waterpartij in de woonwijk Weespersluis stroomt. Hierdoor komen voedingsstoffen die met het water meekomen uit deze gebieden niet in de grote plas terecht. Hierdoor ontstaat een goede uitgangspositie voor de ontwikkeling van een hoge waterkwaliteit in de toekomstige waterpartij. Door de watergang langs de Korte Muiderweg/Weesperweg als primair aan te wijzen, is de waterafvoerende functie van deze watergangen geborgd. Deze maatregel heeft geen effect op de mogelijkheden voor afvoer van water of de kans op wateroverlast als gevolg van hevige regen in het gebied.
11.3
De rechtbank stelt voorop dat maatregel 2 niet ziet op de realisatie van een nieuwe watergang, maar dat de maatregel inhoudt dat een watergang die voorheen als secundair werd aangemerkt, in de nieuwe situatie de status van primaire watergang krijgt. Dit brengt uitsluitend een verandering teweeg in wie er verantwoordelijk is voor het onderhoud van de watergang. Aan de afvoersituatie verandert deze maatregel op zichzelf niets. Ook in de huidige situatie voert de watergang langs de Korte Muiderweg/Weesperweg, die wordt opgewaardeerd van secundaire naar primaire watergang, water af via het noorden naar het gemaal Papelant, zoals ook in de nieuwe situatie het geval zal zijn. Het water wordt als gevolg van inrichtingsmaatregelen (stuwen en dammen) wel op een andere manier omgeleid, zo begrijpt de rechtbank uit het kaartje op pagina 17 van het watergebiedsplan, de toelichting daarop op pagina 18, bijlage 7 bij het watergebiedsplan en uit het verhandelde ter zitting, maar deze inrichtingsmaatregelen maken geen onderdeel uit van het watergebiedsplan. Voor inrichtingsmaatregelen zoals stuwen en dammen is een watervergunning nodig. Als gevolg van dit watergebiedsplan wordt de stroomrichting en de afvoerroute dus niet gewijzigd. De rechtbank kan verweerder erin volgen dat maatregel 2 niet leidt tot een verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit. Anders dan eiseres stelt, hoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen rekening te houden met eventuele gevolgen van maatregel 2 op de natuurcompensatiegebieden. Verweerder heeft in dit verband terecht opgemerkt dat het aan derde-partij is, die de Wnb-ontheffing onder voorwaarden heeft verkregen, om ervoor te zorgen dat hij aan de voorwaarden van de Wnb-ontheffing kan (blijven) voldoen en dat verweerder in zoverre volgend is. Dit alles overziend concludeert de rechtbank dat verweerder in redelijkheid maatregel 2 heeft kunnen vaststellen en dat de beroepsgrond niet slaagt.
11.4
Overigens is ter zitting gebleken dat derde-partij inmiddels een aanvraag heeft gedaan voor wijziging van de watervergunning om te voorkomen dat er vervuild en gebiedsvreemd water afvoert langs de natuurcompensatiegebieden. Volgens derde-partij zal toewijzing van die aanvraag leiden tot de vaststelling van nieuwe peilbesluiten. Dit valt verder buiten de omvang van dit geding.
Maatregel 3: verhoging van het waterpeil op het Brediusterrein in Muiden
11.1
Eiseres voert aan dat, hoewel een verhoging van het waterpeil ten behoeve van het Brediusterrein bij Muiden wellicht gunstig kan zijn, dit ook kan leiden tot sterfte van bomen en andere vegetatie in het gebied Bredius. Dit effect heeft verweerder in het geheel buiten beschouwing gelaten, aldus eiseres.
11.2
Verweerder heeft maatregel 3 vastgesteld zodat het peil op de locatie Brediusterrein in Muiden gelijk wordt aan het peil van de bestaande wijk Muiden Noordwest en er één peilvak ontstaat. Hierdoor is er meer ruimte voor het opvangen van regenwater. Bijkomend voordeel van deze maatregel is een vermindering van de afbraak van veen, waardoor de bodemdaling vermindert en er minder voedingsstoffen in het water terecht komen en het water schoner wordt. Deze maatregel heeft volgens verweerder geen nadelige gevolgen voor de omliggende huizen, omdat die zich op een hydraulisch moeilijk doordringbare kleilaag bevinden en de brede sloot tussen de beide gebieden een hydraulische barrière vormt. Op de dijk langs de Muidertrekvaart heeft de peilverhoging ook geen nadelig effect.
11.3
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder afweging van alle betrokken belangen deze maatregel kunnen treffen. Eiseres heeft haar stelling dat deze maatregel zal leiden tot sterfte van bomen dan wel andere vegetatie op het Brediusterrein in het geheel niet onderbouwd.
Maatregel 8: vaststelling van een afvoerroute voor water bij de Heemraadweg in Weesp
12.1
Eiseres voert aan dat maatregel 8, waarbij de nieuwe hoofdafvoerroute tussen de Heemraadweg en de Hogeweyselaan komt te liggen, bezien in relatie met de vaststelling van een permanent verhoogd waterpeil, leidt tot een hogere grondwaterstand in de directe omgeving van die watergang. Dit kan leiden tot sterfte van de bomenrij langs die watergang. Ten onrechte heeft verweerder geen onderzoek gedaan naar de effecten van deze maatregel op de grondwaterstand.
12.2
Met het oog op het laten functioneren van de bij maatregel 8 vastgestelde afvoerroute heeft verweerder besloten het peil van de waterloop langs de Heemraadweg te wijzigen van -2.15m ten opzichte van NAP naar -2,05m ten opzichte van NAP. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat in het verleden ter hoogte van de Heemraadweg langdurig een oppervlaktewaterpeil van -2,05m ten opzichte van NAP is gevoerd en dat dat destijds niet heeft geleid tot boomsterfte. Daarnaast heeft verweerder uiteengezet dat de peilwijziging ter hoogte van de Heemraadweg een compromispeil betreft naar aanleiding van een zienswijze van de gemeente Weesp over dit peil. Een peil van -2,05m ten opzichte van NAP leidt niet tot wateroverlast voor de sportvelden aan de Papelaan en woningen ten noorden van de watergang aan de Gemeenschapspolderweg, maar maakt het wel mogelijk om de watergang langs de Gemeenschapspolderweg en de Heemraadweg als de nieuw gegraven hoofdafvoerroute te laten functioneren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, onder afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid maatregel 8 heeft kunnen vaststellen.
Strijdigheid watergebiedsplan met watervergunning en legger
13.1
Eiseres voert aan dat inrichtingsmaatregelen die deel uitmaken van de overkoepelende watervergunning die verweerder op 10 november 2021 aan GEM Bloemendalerpolder Beheer B.V. heeft verleend, niet zijn opgenomen in de wijziging legger waterlopen Bloemendalerpolder en Gemeenschapspolder-Oost en dat er daarom een discrepantie bestaat tussen het watergebiedsplan en de watervergunning.
Daarnaast voert eiseres aan dat uit het watergebiedsplan en de bijbehorende kaart 7 niet duidelijk blijkt waar de inrichtingsmaatregelen ten aanzien van de stuw, sifon en vergroting van duikers worden uitgevoerd. Ook ontbreekt mitigerende maatregel A op kaart 7 en is onduidelijk welke middelen met die maatregel worden bedoeld. Vanwege deze onduidelijkheden is het watergebiedsplan volgens eiseres in strijd met de rechtszekerheid.
13.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vooropgesteld moet worden dat het vaststellen van een watergebiedsplan en het verlenen van een watervergunning, waarbij inrichtingsmaatregelen worden toegestaan, twee aparte besluiten zijn. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de leggerwijzigingen ten gevolge van de watervergunning pas in de legger van het waterschap worden opgenomen nadat zij zijn gerealiseerd. Omdat de nieuw te graven watergang nog niet door de derde-partij is gerealiseerd, is die ook nog niet weergegeven op de leggertekeningen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de inrichtingsmaatregelen (stuw, sifon, vergroting duikers) voldoende duidelijk zijn weergegeven op kaart 7 (‘Inrichtingsmaatregelen’) tezamen met factsheets maatregelen (7.1) van de bijlagen bij het watergebiedsplan. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht, is op kaart 7 een stuw weergegeven met een boogje. Deze hoort bij maatregel 2 en is op pagina 29 en 30 van de bijlage van het watergebiedsplan beschreven. De sifon die ook bij maatregel 2 hoort, wordt op diezelfde kaart aangegeven met een vakje met een ‘2’. Ook deze wordt beschreven op pagina 29 en 30. Voor het vergroten van de duikers, zijnde maatregel 7, wordt op pagina 32 van het watergebiedsplan beschreven wat er wijzigt en is op de afbeelding op pagina 32 zichtbaar waar deze duikers liggen. Ze staan ook op kaart 7 aangegeven met een vakje met een ‘7’. Omdat mitigerende maatregel A ziet op het beschikbaar stellen van middelen, is de rechtbank van oordeel dat die maatregel naar zijn aard niet kan worden aangegeven op een kaart met inrichtingsmaatregelen.
Biodiversiteitsplan
14.1
Eiseres voert aan dat op 8 juli 2021 het Biodiversiteitsplan is vastgesteld, waarmee verweerder zich ten doel stelt zich actief in te zetten voor het behoud en herstel van de biodiversiteit binnen het werkgebied van verweerder. Het geven van uitvoering aan dit plan is volgens eiseres niet vrijblijvend en dat betekent dat verweerder het Biodiversiteitsplan bij de besluitvorming had moeten betrekken en had moeten beoordelen of het watergebiedsplan daarmee in overeenstemming is.
14.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hoewel het Biodiversiteitsplan niet expliciet in het watergebiedsplan wordt genoemd, kan de rechtbank verweerder erin volgen dat hij bij de vaststelling van het watergebiedsplan wel uitvoering heeft gegeven aan het Biodiversiteitsplan. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat het Biodiversiteitsplan in werking is getreden in de (relatief lange) periode tussen de vaststelling van het ontwerp-watergebiedsplan en het definitieve watergebiedsplan. Verweerder erkent dat het beter was geweest om het Biodiversiteitsplan in de motivering van het bestreden besluit op te nemen, maar dat neemt niet weg dat verweerder bij de vaststelling van het definitieve watergebiedsplan uitvoering heeft gegeven aan de doelstellingen van het Biodiversiteitsplan. Een goede waterkwaliteit is van belang voor het in stand houden van de biodiversiteit en schone wateren huisvesten planten en dieren die een belangrijke rol spelen in ecosystemen. Uit paragraaf 4.2 van het watergebiedsplan volgt volgens verweerder dat per peilvak is beoordeeld of verbetering van de waterkwaliteit mogelijk is en welke maatregelen daartoe genomen kunnen worden. Naast dat verweerder kijkt naar wat hij zelf kan doen, stimuleert hij ook anderen om maatregelen uit te voeren, zoals blijkt uit paragraaf 4.4 van het watergebiedsplan. Dit is ook overeenkomstig het Biodiversiteitsplan.
Overschrijding redelijke termijn
15.1
Eiseres heeft verzocht om de toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij stelt in dit verband dat de Chw op deze zaak van toepassing is en dat de rechtbank, uitgaande van een op grond van de Chw gestelde beslistermijn van zes maanden na afloop van de beroepstermijn, in dit geval uiterlijk op 2 augustus 2022 uitspraak had moeten doen.
15.2
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zoals onder meer volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2022 [5] , geldt voor een zaak waarbij het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, dat de redelijke termijn begint te lopen op het moment dat beroep is ingesteld tegen het besluit. De behandeling van het beroep mag ten hoogste twee jaar duren. De rechtbank stelt vast dat eiseres het onderhavige beroep heeft ingesteld op 31 januari 2022 en dat daarom eerst sprake is van overschrijding van de redelijke termijn na 31 januari 2024. Omdat de rechtbank vóór die datum uitspraak doet, is van overschrijding van de redelijke termijn geen sprake en komt eiseres niet in aanmerking voor een schadevergoeding. Dat op grond van de Chw binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak had moeten worden gedaan, leidt niet tot een ander oordeel. De uitspraaktermijn in de Chw staat los van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Aan het overschrijden van de uitspraaktermijn op grond van de Chw, kunnen geen gevolgen worden verbonden, hoe vervelend die overschrijding ook is. De beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op de vorenstaande overwegingen is het watergebiedsplan zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd. Daarbij heeft verweerder de maatregelen in redelijkheid kunnen vaststellen. Hierom is het beroep ongegrond. Dat betekent dat het watergebiedsplan in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzitter, en mr. E. Jochem en mr. T.J.H. Verstappen, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Crisis- en Herstelwet
Artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a
Afdeling 2 is van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;
Bijlage 1. Categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid.
Categorie 7.3
aanleg of wijziging van waterstaatswerken als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de waterkering of artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet.
Waterwet
Artikel 5.2
1. Een beheerder is verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.
2. In een peilbesluit worden waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd.
3. De aanwijzing vindt plaats bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij of krachtens provinciale verordening voor zover het betreft rijkswateren onderscheidenlijk regionale wateren. Bij de maatregel of de verordening kunnen ten aanzien van rijkswateren onderscheidenlijk regionale wateren nadere regels worden gesteld met betrekking tot het peilbesluit.
Artikel 5.4
1. De aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschiedt overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.
2. Het plan bevat ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. Voor in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen bevat het plan een inventarisatie van maatschappelijke functies en ambities en mogelijke innovaties waarmee de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk gecombineerd zou kunnen worden, inclusief de mogelijkheden om het desbetreffende werk middels een concessie voor werken of andere vorm van publiek-private samenwerking te realiseren.
(…)
Omgevingsverordening NH 2020
Artikel 6.82
1.Het waterschapsbestuur stelt een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in de gebieden binnen het werkingsgebied peilbesluit.
2.Peilbesluiten moeten actueel zijn en in ieder geval rekening houden met veranderingen in de omstandigheden ter plaatse en met de aanwezige functies en belangen.
Nota Peilbeheer AGV 2019
Hoofdstuk 2 Peilbesluiten
(…)
Een peilbesluit geeft uitvoering aan de Waterwet en is gericht op de doelstellingen van
waterbeheer in artikel 2.1 van de Waterwet:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en
waterschaarste, in samenhang met
6/47
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van
watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
(…)
Hoofdstuk 4 Afwegingskader
(…)
De peilkeuze dient te zijn:
1. Afgestemd op het grondgebruik
2. Klimaatbestendig en waterrobuust
3. Afgestemd op de doelstellingen van het waterbeheerplan
4. Doelmatig en kosteneffectief
(…)

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2046
2.Zie onder meer de uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:694
3.Zie de uitspraak van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2253
4.Natuurcompensatiegebieden die in een ontheffing op grond van de Wnb zijn aangewezen.