ECLI:NL:RBNHO:2023:14187

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
15/099287-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging met meerdere personen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld. De verdachte heeft samen met anderen het slachtoffer in zijn woning aangevallen, waarbij het slachtoffer meerdere keren in zijn gezicht en tegen zijn lichaam is geslagen. Het doel was om een kluis met daarin medicijnen te stelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 62 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 100 uren opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na een periode van klinische behandeling voor verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de berechting meegewogen, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk door de officier van justitie was gevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/099287-20 (P)
Uitspraakdatum: 19 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.J. Booij, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. C.C.J. Tuip, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2020 te Hoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis en/of medicijnen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] meerdere malen in
het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan/stompen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de verdachte vrij te spreken. Volgens de raadsman bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte één van de mannelijke personen wasdie in de woning van de aangever is geweest. Verder bevat het dossier volgens de raadsman onvoldoende bewijs dat er een diefstal en/of geweldhandelingen hebben plaatsgevonden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 april 2020 te Hoorn, tezamen en in vereniging met anderen een kluis en medicijnen, geheel toebehorende aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer] meerdere malen in het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan/stompen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een positieve ontwikkeing doorgemaakt sinds de datum van het tenlastegelegde. Hij is in 2021 acht maanden lang klinisch behandeld voor zijn verslavingsproblematiek. Hij wordt nu begeleid door [naam] en heeft een omklapwoning. Verder is de verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict veroordeeld en ook na dit incident niet meer met politie en justitie in aanraking geweest. Daarnaast verzoekt de raadsman de rechtbank om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Verzocht wordt om een taakstraf op te leggen met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Hij heeft samen met anderen het slachtoffer onverhoeds in zijn woning aangevallen, waarbij het slachtoffer meerdere malen in zijn gezicht en tegen zijn lichaam is geslagen en is beroofd van een kluis met daarin medicijnen. Diefstal met geweld is een zeer ernstig strafbaar feit, wat voor de slachtoffers ervan een ingrijpende en vaak traumatiserende ervaring is. Verdachtes handelen veroorzaakt bovendien in het algemeen een ernstige inbreuk op de rechtsorde en wakkert in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid aan. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand strafblad van 24 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte welke door (en namens) hem naar voren zijn gebracht. Zo krijgt de verdachte momenteel hulp en begeleiding van [naam]. Terwijl hij ten tijde van het plegen van het misdrijf dakloos was, woont hij inmiddels in een zogenaamde ‘omklapwoning’ wat betekent dat toegewerkt wordt naar een zelfstandige woning zonder begeleiding. Verder is naar voren gebracht dat de verdachte zich zal aanmelden bij een kliniek vanwege zijn alcoholverslaving.
Redelijke termijn
Verder heeft de rechtbank meegewogen dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het onderzoek jegens de verdachte heeft geresulteerd in de aanhouding en vervolgens de inverzekeringstelling van de verdachte op 11 april 2020. Op dat moment is de termijn aangevangen. Wat de berechting van een zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. In deze zaak wordt op 19 oktober 2023 vonnis gewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met een periode van meer dan achttien maanden.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, maar gezien voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het in dit geval niet passend is aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van een langere duur dan de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Wel is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd, waarvan de rechtbank zal bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van een werkstraf passend en geboden is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
62 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
60 dagen nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaar jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Riem, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. A. den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. de Bruijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2023