ECLI:NL:RBNHO:2023:14186

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
15/099289-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bedreiging met de dood in Hoorn

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging. De verdachte heeft op 10 april 2020 in Hoorn samen met anderen het slachtoffer in zijn woning aangevallen. Tijdens deze aanval is het slachtoffer meerdere malen in zijn gezicht en tegen zijn lichaam geslagen, waarna hij is beroofd van een kluis met daarin medicijnen. Daarnaast heeft de verdachte een agent bedreigd met de dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De verdachte heeft gepleegd wat hem ten laste is gelegd, en de rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 62 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens is er een taakstraf opgelegd van 100 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die momenteel in behandeling is voor zijn alcohol- en drugsverslaving. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, maar heeft besloten om de straf vooralsnog niet ten uitvoer te leggen, gezien de omstandigheden.

Uitspraak

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/099289-20 (P)
Uitspraakdatum: 19 oktober 2023
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.J. Booij, en van hetgeen de raadsvrouw van de verdachte, mr. P.C. Menick, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 10 april 2020 te Hoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis en/of medicijnen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 2] meerdere malen in
het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan/stompen.
Feit 2
hij op of omstreeks 10 april 2020 te Hoorn, althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "die kop van jou
onthoud ik, jij bent dood" en/of "je kop gaat eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 stelt de raadsvrouw zich, samengevat, op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat er een diefstal is gepleegd en dat er geweld is gebruikt om het wegnemen van een goed te vergemakkelijken. Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsvrouw zich primair op het standpunt dat de verklaringen van de getuigen met betrekking tot de uitlatingen van de verdachte uiteen lopen en dat daarom vrijspraak moet volgen. Subsidiair meent de raadsvrouw dat het niet de bedoeling van de verdachte is geweest om vrees op te wekken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 10 april 2020 te Hoorn tezamen en in vereniging met anderen een kluis en medicijnen, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 2] meerdere malen in het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan/stompen.
Feit 2
hij op 10 april 2020 te Hoorn, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "die kop van jou onthoud ik, jij bent dood" en "je kop gaat eraf".
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is onlangs opgenomen in de Piet Roordakliniek voor een behandeltraject. Indien er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, wordt deze behandeling en het doel daarvan geheel doorkruist. Daarnaast verzoekt de raadsvrouw de rechtbank om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Verzocht wordt om een taakstraf op te leggen met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Hij heeft samen met anderen het slachtoffer onverhoeds in zijn woning aangevallen, waarbij het slachtoffer meerdere malen in zijn gezicht en tegen zijn lichaam is geslagen en is beroofd van een kluis met daarin medicijnen. Diefstal met geweld is een zeer ernstig strafbaar feit, wat voor de slachtoffers ervan een ingrijpende en vaak traumatiserende ervaring is. Verdachtes handelen veroorzaakt bovendien in het algemeen een ernstige inbreuk op de rechtsorde en wakkert in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid aan. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Voorts heeft de verdachte een agent bedreigd met de dood, terwijl die agent op dat moment gewoon zijn werk deed. Personen, maar zeker ook agenten die bezig zijn met de uitvoering van hun publieke taak, zouden niet te maken moeten krijgen met zulke bedreigingen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand strafblad van 23 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen voor vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank slaat verder acht op hetgeen door de getuige de heer [naam] , reclasseringsmedewerker bij […], over de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht. Daaruit blijkt dat de verdachte momenteel is opgenomen in de Piet Roordakliniek in verband zijn alcohol- en drugsverslaving en binnenkort zal starten met een behandeltraject van één jaar. Na de opname zal de verdachte in een begeleid-wonen traject worden opgenomen. Volgens de heer [naam] is de verdachte gemotiveerd mee te werken aan behandeling en staat hij open voor hulp en begeleiding. De getuige heeft niet eerder meegemaakt dat de verdachte op deze manier ontvankelijk was voor het aanpakken van zijn (delictgerelateerde) problematiek. Het zou het zonde zijn als de behandeling en het doel van de behandeling doorkruist zouden worden door een gevangenisstraf, aldus de getuige. De rechtbank houdt hier rekening mee.
Redelijke termijn
Verder heeft de rechtbank meegewogen dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het onderzoek jegens de verdachte heeft geresulteerd in de aanhouding en vervolgens de inverzekeringstelling van de verdachte op 11 april 2020. Op dat moment is de termijn aangevangen. Wat de berechting van een zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. In deze zaak wordt op 19 oktober 2023 vonnis gewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met een periode van meer dan achttien maanden.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, maar gezien voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het in dit geval niet passend is aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van een langere duur dan de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Wel is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd, waarvan de rechtbank zal bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van een werkstraf passend en geboden is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
62 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
60 dagen nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaar jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Riem, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. A. den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. de Bruijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2023