In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin de vader verzocht om vervangende toestemming om zijn minderjarige zoon, [de minderjarige 2], in te schrijven op een reguliere basisschool. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.J. van de Pol, stelde dat het in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige 2] was om regulier onderwijs te volgen, nu hij sinds de zomer van 2022 niet meer naar school ging. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. Krim, voerde verweer en stelde dat er geen spoedeisend belang was en dat de vader niet ontvankelijk verklaard moest worden in zijn verzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek, maar heeft geoordeeld dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat aan de vader vervangende toestemming wordt verleend. De rechtbank heeft overwogen dat het advies van de onderwijszorggroep om [de minderjarige 2] naar speciaal onderwijs te laten gaan, nog steeds van toepassing is en dat de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling dat [de minderjarige 2] op regulier onderwijs thuishoort, te onderbouwen. De rechtbank heeft de door de vader verzochte voorziening dan ook afgewezen, met de overweging dat het in het belang van [de minderjarige 2] is dat hij zo snel mogelijk weer naar school gaat, ongeacht of dat regulier of speciaal onderwijs is.
De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat ieder van hen de eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken en kan, voor zover definitief, worden aangevochten bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.