In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie met betrekking tot een opgelegde administratieve boete. De betrokkene, vertegenwoordigd door Appjection B.V. (M. Lagas), had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De zaak werd behandeld op een zitting waar de gemachtigde van de betrokkene en de betrokkene zelf niet aanwezig waren, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie was wel aanwezig.
De kantonrechter oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat de betrokkene niet fysiek of telefonisch was gehoord, en er geen toestemming was gegeven om daarvan af te wijken. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie op grond van deze schending. Echter, de kantonrechter weigerde de boete met 25% te verlagen, omdat de omstandigheden van de zaak verschilden van eerdere uitspraken waarin een dergelijke verlaging werd overwogen. De kantonrechter benadrukte dat de gemachtigde van de betrokkene schriftelijk de gelegenheid had gekregen om het beroep toe te lichten, wat de situatie anders maakte.
De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, omdat de betrokkene zich schuldig had gemaakt aan rechts inhalen waar dat verboden was, en dat er geen reden was om de boete te matigen. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie werd gegrond verklaard, maar het beroep tegen de boete zelf werd ongegrond verklaard. De kantonrechter wees ook het verzoek om proceskosten af, omdat de betrokkene inhoudelijk ongelijk kreeg.