ECLI:NL:RBNHO:2023:14095

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
10436002 \ WM VERZ 23-611
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie voor het vervoeren van een passagier jonger dan drie jaar zonder kinderbeveiligingssysteem

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene. De sanctie was opgelegd omdat betrokkene een passagier jonger dan drie jaar vervoerde zonder gebruik te maken van een autogordel of een kinderbeveiligingssysteem. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen.

De kantonrechter heeft overwogen dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, correct was vastgesteld. De verklaring van de verbalisanten, die het kind op schoot zagen zitten zonder deugdelijke beveiliging, werd als voldoende bewijs beschouwd. Betrokkene voerde aan dat er wel een kinderbeveiligingssysteem aanwezig was en dat hij niet de bestuurder van het voertuig was. De kantonrechter oordeelde echter dat de verklaring van de verbalisanten niet werd weerlegd door specifieke feiten die aan de juistheid ervan twijfelden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de hoorplicht. Dit leidde tot de conclusie dat de boete met 25% moest worden gematigd. De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond, wijzigde de inleidende beschikking en bepaalde dat de officier van justitie de proceskosten van betrokkene moest vergoeden. De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 418,50, die door het Centraal Justitieel Incassobureau aan de gemachtigde van betrokkene zou worden uitbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknummer : 10436002 \ WM VERZ 23-611
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 25 mei 2023
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
naam : [Betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [Woonplaats] (hierna te noemen: betrokkene)
gemachtigde : R. de Nekker, Zaakrecht

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 mei 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Namens betrokkene is niemand verschenen.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om, na wijziging van de feitcode, het beroep ongegrond te verklaren. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: passagier jonger dan drie jaar vervoeren terwijl geen autogordel of kinderbeveiligingssysteem beschikbaar is.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en gemachtigde heeft in het beroepschrift namens betrokkene kort samengevat aangevoerd dat er wel een kinderbeveiligingssysteem, zitje, aanwezig was. Verder is gesteld noch gebleken dat de betrokkene de bestuurder van het voertuig was en is evenmin gebleken hoe is vastgesteld dat het kind jonger dan 3 jaar was. Ook heeft geen hoorzitting plaatsgevonden.
In zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Als de verklaring van de verbalisant voor juist wordt gehouden, is diens verklaring een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Of de verklaring van de verbalisant voor juist wordt gehouden is ervan afhankelijk of de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
De verklaring van de verbalisanten zoals opgenomen in het zaakoverzicht houdt onder meer het volgende in:
''Wij, verbalisanten, zagen een kind van jonger da n3 jaren liggen op schoot van passagier van het voertuig. Wij zagen dat het kind niet vastzat in een daarvoor bestemd kinderzitje. Wij zagen dat de passagier het kind aan het voeden was met een flesje. Wij zagen het voertuig rijden terwijl het kind niet deugdelijk was gezekerd in een daarvoor bestemd kinderzitje.”
Gelet op de stukken in het dossier is de kantonrechter van oordeel dat is komen vast te staan dat betrokkene een passagier heeft vervoerd, zonder dat gebruik is gemaakt van een kinder beveiligingssysteem. De daarbij horende feitcode is R535F, passagier vervoeren jonger dan
12 jaar en korter dan 1.35m die geen gebruik maakt van kinderbeveiligingssysteem.
Wanneer een betrokkene weet waartegen hij zich heeft te verdedigen en de wijziging niet leidt tot een hoger sanctiebedrag, wordt een betrokkene door de wijziging doorgaans niet in zijn belangen geschaad, in welk geval de wijziging geoorloofd is. Naar het oordeel van de kantonrechter is de betrokkene daardoor niet in zijn verdediging geschaad, omdat uit het beroepschrift blijkt dat hij weet waartegen hij zich moet verdedigen. Verder is het bedrag van de sanctie behorend bij feitcode R535F niet hoger dan het bedrag van de sanctie die de betrokkene is opgelegd.
In dit geval heeft de betrokkene in administratief beroep zelf, dat wil zeggen zonder (professioneel) gemachtigde, geprocedeerd. De betrokkene heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, terwijl hem geen termijn is gesteld. Evenmin is sprake van een van de andere uitzonderingen op de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:17 van de Awb, zodat de officier van justitie de betrokkene ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
De betrokkene dient voor de schending van de hoorplicht te worden gecompenseerd op grond van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2022 met ECLI:NL:GHARL:2022:9934. De kantonrechter zal in de onderhavige zaak in de lijn van dit arrest beslissen en de boete matigen met 25 procent tot € 112,50.
Het beroep is gelet op de matiging en de wijziging van de feitcode gedeeltelijk gegrond. De inleidende beschikking zal worden gewijzigd.
De kantonrechter ziet aanleiding om de officier van justitie te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift bij de kantonrechter ingediend. Voor deze proceshandeling wordt 1 punt toegekend. De waarde van een procespunt voor de fase in beroep bij de kantonrechter is € 837,00. Aangezien de aard van de procedure licht is zal echter een wegingsfactor van 0,5 worden toegepast. De kantonrechter komt derhalve tot de slotsom dat de proceskostenvergoeding moet worden vastgesteld op een bedrag van € 418,50.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
‒ verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt die beschikking in die zin dat daarin als feitcode en omschrijving van de gedraging worden vermeld: ''R535F'' en "passagier vervoeren jonger dan
‒ 12 jaar en korter dan 1.35m die geen gebruik maakt van kinderbeveiligingssysteem”, met het gematigde sanctiebedrag van € 112,50;
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene teveel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt;
‒ veroordeelt de officier van justitie in de vergoeding van de door betrokkene gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 418,50 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat het bedrag van € 418,50 aan de gemachtigde zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: