ECLI:NL:RBNHO:2023:13949

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
AWB-22_5915
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering NOW-2 tegemoetkoming en beoordeling van de aanvraagtermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een voorschot van € 36.312,- ontvangen op basis van de NOW-2 regeling, maar verweerder heeft dit bedrag teruggevorderd omdat eiseres de definitieve aanvraag niet tijdig had ingediend. Eiseres ging in bezwaar tegen de terugvordering, maar het UWV handhaafde het besluit. Eiseres stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en dat de herinneringsbrieven van het UWV naar een verkeerd adres waren gestuurd, waardoor zij niet op de hoogte was van de deadline.

De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van eiseres, waaronder de verkeerde adressering van de herinneringsbrieven. De rechtbank concludeerde dat de besluitvorming van het UWV leidde tot een onevenredige uitkomst en dat de belangenafweging niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres kreeg ook het betaalde griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5915

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats 1], eiseres

(gemachtigde: mr. J.F.M. Verheij),
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (verweerder)
(gemachtigde: S. Gootjes).

Inleiding

1. Met het besluit van 17 juni 2022 heeft verweerder het aan eiseres betaalde voorschot voor de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2) van € 36.312,- teruggevorderd.
1.1.
Eiseres is het met dit besluit niet eens en is hiertegen in bezwaar gegaan. Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 is verweerder bij dat besluit gebleven. Hierop heeft eiseres een beroepschrift ingediend.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Partijen zijn niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 31 augustus 2020 een aanvraag voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-2 ingediend in verband met een verwacht omzetverlies van 50% in de periode 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020. Met het besluit van 2 september 2020 heeft verweerder een tegemoetkoming van € 45.390,- aan eiseres toegekend, waarvan € 36.312,- als voorschot werd uitbetaald. In het toekenningsbesluit van 2 september 2020 is vermeld dat na betaling van het voorschot het definitieve bedrag wordt berekend en dat voor deze definitieve berekening eiseres opnieuw een aanvraag moet indienen. Bij brieven van 9 maart 2022 en 5 april 2022 heeft verweerder eiseres hieraan herinnerd. Omdat eiseres niet op tijd de definitieve aanvraag heeft ingediend, heeft verweerder met het besluit van 17 juni 2022 het betaalde voorschot van € 36.312,- van eiseres teruggevorderd. In het primaire besluit stelt verweerder het definitieve bedrag waarop recht zou bestaan niet te kunnen berekenen omdat eiseres geen aanvraag heeft gedaan. Op 23 juni 2022 volgt het invorderingsbesluit.
3. Eiseres maakt bezwaar op 24 juni 2022 en dient daarbij tegelijkertijd de ontbrekende aanvraag met het daarvoor benodigde formulier alsnog in. De primaire grond in bezwaar is dat het besluit van 17 juni 2022 enkel de feitelijke constatering bevat dat het Uwv bij gebrek aan een aanvraag niet in de gelegenheid is het definitieve bedrag waarop recht bestaat vast te stellen en dat gebrek hierbij wordt hersteld, waarbij eiseres opmerkt dat rechtens mag worden aangenomen dat het voorschot niet hoeft te worden terugbetaald omdat aan de hand van de bijgevoegde aanvraag de tegemoetkoming immers alsnog kan worden vastgesteld. Subsidiair beroept eiseres op een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiseres stelt dat het haar wegens omstandigheden niet is aan te rekenen dat de aanvraag niet eerder heeft plaatsgevonden.
4. Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor eiseres niet in de gelegenheid was om tijdig, dwz binnen de gestelde termijn, een definitieve aanvraag in te dienen. Eiseres was op de hoogte van de voorwaarden. In de toekenningsbeslissing is medegedeeld dat voor de definitieve berekening opnieuw een aanvraag moet worden ingediend, waarbij wordt verwezen naar de website voor de laatste informatie, wat daarvoor ook de meest logische plaats is. Dat eiseres ermee bekend was volgt ook uit het feit dat zij op 29 oktober 2021 een aanvraag heeft ingediend voor de definitieve vaststelling in het kader van de NOW-1. Verder zijn, gericht aan het adres wat ook was ingevuld op de aanvraag om een voorschot, herinneringsbrieven gestuurd. Er is niet voldaan aan de vereisten om in aanmerking te komen voor de subsidie. In het bestreden besluit stelt verweerder gerechtigd te zijn de subsidie dan op nihil te stellen. Verweerder ziet geen bijzondere omstandigheden waardoor van terugvordering zou moeten worden afgezien. Niet is gebleken dat eiseres door de terugvordering een bijzonder nadeel heeft geleden. Verweerder is akkoord gegaan met het voorstel van eiseres om de terugvordering te betalen in 54 termijnen van € 672,44.

Standpunt eiseres

5. Eiseres voert, samengevat, aan dat sprake is van strijd met oa het evenredigheids- en redelijkheidsbeginsel. Eiseres doet een beroep op bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat haar aanvraag van de definitieve berekening alsnog in behandeling wordt genomen. Volgens eiseres zijn de nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Er heeft geen/onvoldoende belangenafweging plaatsgevonden. Eiseres voert daartoe het volgende aan. In haar geval is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Eiseres vindt het niet zorgvuldig dat in de oorspronkelijke toekenning van het voorschot niet uitdrukkelijk is gewezen op de vervaltermijn voor de definitieve aanvraag; een enkele verwijzing naar een website acht eiseres onvoldoende. Bovendien waren de herinneringsbrieven gericht aan het verkeerde adres en hebben die haar daarom niet bereikt. Eiseres beroept zich hierbij ook op het advies van de A G mr. Widdershoven aan het CBB (ECLI:NL:CBB:2023:476) over het soepeler beoordelen van verschoonbaarheid bij termijnoverschrijdingen. Verder stelt eiseres dat verweerder met het versturen van herinneringsbrieven blijk geeft van een aangenomen zorgplicht en het niet juist invullen van die zorgplicht (verkeerde adressering) kan dan niet alleen op haar worden afgewenteld. Dat die herinneringsbrieven geen nieuwe informatie zouden bevatten betwist eiseres, want daarbij wordt immers de mogelijkheid geboden een verzuim te herstellen en nader uitstel aan te vragen. De stelling van verweerder dat de NOW-2 geen ruimte biedt om af te wijken van de aanvraagtermijn staat gelet op de inhoud van de brief van 5 april 2022 haaks op de uitvoering die verweerder aan de NOW-2 geeft (namelijk het verlenen van een niet in de NOW-2 geregeld uitstel). Hoe ver dit buitenwettelijk begunstigend beleid strekt en of dit consistent wordt toegepast acht eiseres niet duidelijk. Wat verweerder hierover in het verweerschrift zegt kan volgens eiseres de bestreden besluitvorming niet dragen. De uitsteltermijn voor die gevallen waarin een accountantsverklaring is vereist heeft gelopen tot 28 juli 2022 terwijl zij ruim voor het verstrijken van die termijn, namelijk op 24 juni 2022, de aanvraag (met de accountantsverklaring) alsnog heeft ingediend. Verweerder is daarom binnen die uitsteltermijn in de gelegenheid geweest de subsidie definitief vast te stellen. Dit zou volgens eiseres ook passen in het streven van het Uwv om zoveel mogelijk werkgevers in de gelegenheid te stellen om (alsnog) een (complete) aanvraag op uiterlijk 28 juli 2022 te hebben ingediend voor de definitieve vaststellingen. Bovendien kan ook ambtshalve, op basis van de (wel) beschikbare gegevens, een berekening volgen.
In het licht van deze omstandigheden acht eiseres het, gelet op het doel van de regeling, niet proportioneel de tegemoetkoming geheel buiten beschouwing te laten.

Beoordeling door de rechtbank

6. Aan de rechtbank ligt voor de vraag of verweerder terecht de subsidie op nihil heeft kunnen stellen en het betaalde voorschot op grond van de NOW-2 heeft kunnen terug vorderen. De rechtbank beoordeelt dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Vaststaat dat eiseres te laat was met het aanvragen van de definitieve vaststelling. Verweerder beschikte niet over financiële gegevens van eiseres over de subsidieperiode en heeft daarom besloten tot (ambtshalve) vaststelling (op nihil) over te gaan.
9. Het gaat in deze zaak om de vaststelling van NOW-subsidie op grond van de NOW-2. In artikel 18, eerste lid, van de NOW-2 is dwingend voorgeschreven tot wanneer de aanvraag kon worden ingediend, namelijk tot en met 31 maart 2022. Deze termijn is later verlengd tot en met 1 juni 2022. In de nota van toelichting bij de NOW-2 [1] staat dat indien niet tijdig een aanvraag voor vaststelling wordt gedaan de subsidieverlening wordt ingetrokken en dat dit tot gevolg heeft dat het subsidievoorschot onverschuldigd is betaald en volledig wordt teruggevorderd. Doorslaggevende betekenis komt hierbij toe aan de uitdrukkelijke bedoeling van de minister en de dwingend voorgeschreven datum om de definitieve vaststelling aan te vragen.
10. Voor de beoordeling is verder van belang dat het hier gaat om een subsidievaststelling. Daarop is, naast de bepalingen van de NOW-2 dus ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Uit artikel 4:44, vierde lid, van de Awb volgt dat, indien geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie is ingediend, de subsidie ambtshalve kan worden vastgesteld.
10. Het bestreden besluit tot het lager vaststellen van de subsidie berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Bij de uitoefening van die bevoegdheid zal verweerder een belangenafweging dienen te maken, waarbij ook van belang is dat het (deels) gaat om een belastend besluit. De rechtbank zal de belangenafweging toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb (aansluitend bij de nieuwe maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel).
10. Vaststaat dat de definitieve aanvraag NOW-2 buiten de vastgestelde termijnen is ingediend. Vaststaat ook dat eiseres een eigen verantwoordelijkheid heeft daarin.
10. Hoewel in de NOW-2 niet is voorgeschreven dat het UWV herinneringsbrieven verstuurd, is het wel feit dat die brieven zijn verstuurd. Dat is ook niet zonder reden gebeurd, namelijk om de werkgevers te attenderen op het belang van het tijdig indienen van de definitieve aanvraag. Dus uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming.
10. Eiseres beroept zich erop die herinneringsbrieven niet te hebben ontvangen. De constatering van verweerder, dat die herinneringsbrieven van 9 maart 2022 en 5 april 2022 naar het juiste adres zijn verstuurd, volgt de rechtbank niet zonder meer. Eiseres heeft bij haar aanvragen in het kader van de NOW-regelingen namelijk verschillende adressen opgegeven. Bij de aanvraag NOW-1 heeft zij een postbus vermeld, namelijk Postbus [nummer] [plaats 2], bij de aanvragen NOW-2 en -3 het adres [adres 1] [plaats 3] en bij aanvraag NOW-4 het adres [adres 2] [plaats 1]. Verweerder heeft de herinneringsbrieven van 9 maart 2022 en 5 april 2022 gestuurd aan het adres [adres 1] te [plaats 3]. Verweerder stelt daarbij te zijn afgegaan op het op de aanvraag tegemoetkoming NOW-2 vermelde adres. Op zich is dat navolgbaar, echter uit de stukken blijkt dat eiseres in de tussentijd een ander (nieuw) adres heeft opgegeven, namelijk [adres 2] te [plaats 1]. Gelet hierop zou het voor de hand liggen het laatst vermelde adres te hanteren. Temeer ook daar verweerder het primaire besluit tot nihilstelling van 17 juni 2022 en het terugvorderingsbesluit van 23 juni 2022 heeft verstuurd naar dat (nieuwe) adres. Het bestreden besluit heeft verweerder weer verstuurd naar Postbus [nummer] [plaats 2].
10. De rechtbank wijst er hierbij op dat in het bij het beroepschrift gevoegde uittreksel van de Kamer van Koophandel (gedateerd 24 juni 2022) als bezoekadres van de hoofdvestiging van eiseres als bezoekadres staat [adres 2] [plaats 1].
10. De rechtbank vindt het, alles overwegende, niet consequent en ook niet logisch dat de herinneringsbrieven dan niet ook naar dat (nieuwe) adres zijn uitgegaan. Verweerder had dat in de bezwaarfase mee moeten wegen. Ook verweerder had hier kennelijk niet alles op orde en, gezien de destijds hectische periode, vindt de rechtbank dat verweerder hier (meer) coulance had moeten betrachten.
10. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de besluitvorming hier tot een onevenredige uitkomst. Daarmee voldoet de gemaakte afweging naar het oordeel van de rechtbank niet aan de eisen die artikel 3:4 van de Awb daaraan stelt.
10. Dit betekent dat het bestreden besluit tot nihilstelling en (volledige) terugvordering van het voorschot onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

19. De gemaakte afweging voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de eisen die artikel 3:4 van de Awb daaraan stelt. Dit betekent dat het bestreden besluit tot nihilstelling en de (integrale) terugvordering van het voorschot onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
19. De rechtbank draagt verweerder op alsnog een inhoudelijke beslissing (definitieve vaststelling) te maken.
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift) met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Staatscourant 2020, 34308