10. Voor de beoordeling is verder van belang dat het hier gaat om een subsidievaststelling. Daarop is, naast de bepalingen van de NOW-2 dus ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Uit artikel 4:44, vierde lid, van de Awb volgt dat, indien geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie is ingediend, de subsidie ambtshalve kan worden vastgesteld.
10. Het bestreden besluit tot het lager vaststellen van de subsidie berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Bij de uitoefening van die bevoegdheid zal verweerder een belangenafweging dienen te maken, waarbij ook van belang is dat het (deels) gaat om een belastend besluit. De rechtbank zal de belangenafweging toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb (aansluitend bij de nieuwe maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel).
10. Vaststaat dat de definitieve aanvraag NOW-2 buiten de vastgestelde termijnen is ingediend. Vaststaat ook dat eiseres een eigen verantwoordelijkheid heeft daarin.
10. Hoewel in de NOW-2 niet is voorgeschreven dat het UWV herinneringsbrieven verstuurd, is het wel feit dat die brieven zijn verstuurd. Dat is ook niet zonder reden gebeurd, namelijk om de werkgevers te attenderen op het belang van het tijdig indienen van de definitieve aanvraag. Dus uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming.
10. Eiseres beroept zich erop die herinneringsbrieven niet te hebben ontvangen. De constatering van verweerder, dat die herinneringsbrieven van 9 maart 2022 en 5 april 2022 naar het juiste adres zijn verstuurd, volgt de rechtbank niet zonder meer. Eiseres heeft bij haar aanvragen in het kader van de NOW-regelingen namelijk verschillende adressen opgegeven. Bij de aanvraag NOW-1 heeft zij een postbus vermeld, namelijk Postbus [nummer] [plaats 2], bij de aanvragen NOW-2 en -3 het adres [adres 1] [plaats 3] en bij aanvraag NOW-4 het adres [adres 2] [plaats 1]. Verweerder heeft de herinneringsbrieven van 9 maart 2022 en 5 april 2022 gestuurd aan het adres [adres 1] te [plaats 3]. Verweerder stelt daarbij te zijn afgegaan op het op de aanvraag tegemoetkoming NOW-2 vermelde adres. Op zich is dat navolgbaar, echter uit de stukken blijkt dat eiseres in de tussentijd een ander (nieuw) adres heeft opgegeven, namelijk [adres 2] te [plaats 1]. Gelet hierop zou het voor de hand liggen het laatst vermelde adres te hanteren. Temeer ook daar verweerder het primaire besluit tot nihilstelling van 17 juni 2022 en het terugvorderingsbesluit van 23 juni 2022 heeft verstuurd naar dat (nieuwe) adres. Het bestreden besluit heeft verweerder weer verstuurd naar Postbus [nummer] [plaats 2].
10. De rechtbank wijst er hierbij op dat in het bij het beroepschrift gevoegde uittreksel van de Kamer van Koophandel (gedateerd 24 juni 2022) als bezoekadres van de hoofdvestiging van eiseres als bezoekadres staat [adres 2] [plaats 1].
10. De rechtbank vindt het, alles overwegende, niet consequent en ook niet logisch dat de herinneringsbrieven dan niet ook naar dat (nieuwe) adres zijn uitgegaan. Verweerder had dat in de bezwaarfase mee moeten wegen. Ook verweerder had hier kennelijk niet alles op orde en, gezien de destijds hectische periode, vindt de rechtbank dat verweerder hier (meer) coulance had moeten betrachten.
10. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de besluitvorming hier tot een onevenredige uitkomst. Daarmee voldoet de gemaakte afweging naar het oordeel van de rechtbank niet aan de eisen die artikel 3:4 van de Awb daaraan stelt.
10. Dit betekent dat het bestreden besluit tot nihilstelling en (volledige) terugvordering van het voorschot onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.