ECLI:NL:RBNHO:2023:13947

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5642
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over vermindering van belastingaanslag in verband met subsidiëring fossiele brandstoffen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over een opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 57.657. De eiser stelde dat de aanslag met 5% verminderd diende te worden, omdat de overheid 5% van het geïnde belastinggeld besteedt aan de subsidiëring van fossiele brandstoffen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de Belastingdienst de belastingwet dient uit te voeren en dat de door eiser aangevoerde gronden niet konden leiden tot een vermindering van de aanslag. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd geoordeeld dat bezwaren tegen de besteding van overheidsgelden niet konden leiden tot een vermindering van de belastingaanslag. De rechtbank erkende de urgentie van de klimaatproblematiek, maar benadrukte dat het aan de regering en het parlement is om over de besteding van financiële middelen te beslissen. De rechtbank concludeerde dat de verplichting om belasting te betalen algemeen is en dat een individuele belastingplichtige niet kan bepalen voor welke doeleinden hij wel of niet belasting wil betalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5642

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam , verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 9 augustus 2022 aan eiser voor het jaar 2021 een aanslag (aanslagnummer eindigend op H.16.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.657.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 september 2022 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2023 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Met dagtekening 15 januari 2021 heeft verweerder op basis van historische gegevens de voorlopige aanslag IB/PVV 2021 vastgesteld.
2. Op 28 april 2021 is een verzoek tot wijziging van de voorlopige aanslag ingediend.
3. Met dagtekening 15 juni 2021 is een tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2021 vastgesteld.
4. Eiser heeft op 1 juni 2022 aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 gedaan. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 57.657.
5. Met dagtekening 9 augustus 2022 heeft verweerder overeenkomstig de ingediende aangifte de onderhavige aanslag opgelegd. De aanslag werd vastgesteld op een (nadere) teruggaaf van € 583.
6. Tegen de opgelegde aanslag is door eiser bezwaar gemaakt.
7. Met dagtekening 17 september 2022 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan waarin het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard.

Geschil8. In geschil is of de aanslag met 5% verminderd dient te worden, omdat de overheid 5% van het geïnde belastinggeld besteedt aan subsidiëring van fossiele brandstoffen.

9. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het voortbestaan van de mensheid in gevaar is door klimaatverandering. De gevolgen van klimaatverandering zijn al volop zichtbaar en meetbaar. Niet alleen ver weg gelegen delen van de wereld worden bedreigd, maar ook in Nederland is de dreiging sterk toegenomen door bijvoorbeeld de stijging van de zeespiegel. Er is een drastische versnelling van de klimaataanpak nodig.
De belangrijke aanjager van klimaatverandering is de uitstoot van CO2 door het verbranden van fossiele brandstoffen. Hierover bestaat geen wetenschappelijke twijfel.
De Nederlandse overheid faalt om haar burgers in voldoende mate te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering, omdat de overheid subsidies verleent aan bedrijven uit de fossiele sector. Eiser stelt dat hij via de inkomstenbelasting meebetaalt aan subsidiëring van de fossiele sector. De overheid verplicht eiser om bij te dragen aan beleid dat zijn veiligheid en zijn recht op leven bedreigt dat gegarandeerd zou moeten zijn op basis van de artikelen 1, 2.1 en 5.1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De subsidiëring door de overheid bedraagt, naar inmiddels door het Ministerie van Economische Zaken is berekend, tussen de 39,5 en 46,4 miljard euro per jaar. Dat is jaarlijks ten minste 5% van de rijksbegroting. Eiser wil daarom 5% van zijn belastingaanslag niet betalen.
10. Verweerder stelt dat de Belastingdienst de belastingwet dient uit te voeren. De aanslag IB/PVV 2021 is volgens de toepasselijke wet- en regelgeving berekend en vastgesteld en er is geen sprake van strijd met regels van ongeschreven recht. De door eiser aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot de vermindering van de aanslag c.q. verhoging van de teruggaaf. Dit volgt uit de jurisprudentie. Verweerder verwijst in dat kader naar de arresten van de Hoge Raad van 25 januari 1984 (ECLI:NL:HR:1984:AW8679) en
26 april 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5618), waarin werd geoordeeld dat de bezwaren van de belanghebbenden tegen de besteding van overheidsgelden voor defensie respectievelijk militaire doeleinden, niet konden leiden tot een vermindering van de aanslag. Verweerder heeft daarnaast onder meer gewezen op een uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 5 november 1979 (ECLI:NL:GHSGR:1979:AX0109) waarin werd geoordeeld dat de aanslag van een belanghebbende die vanwege ernstige gemoeds- en gewetensbezwaren niet wenste bij te dragen in de uitgaven van de Nederlandse overheid voor ontwikkelingshulp, niet kon worden verminderd. Dat eiser zijn bezwaren wetenschappelijk kan onderbouwen, maakt niet dat de jurisprudentie haar relevantie verliest.
Beoordeling van het geschil
11. Niet in geschil is dat de aanslag in overeenstemming met de bepalingen van de Wet Inkomstenbelasting 2001 is opgelegd. Ten aanzien van de door eiser aangevoerde beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt. De verplichting om belasting te betalen luidt algemeen. Een individuele belastingplichtige kan de voldoening aan die verplichting niet (gedeeltelijk) afhankelijk stellen van het doel waarvoor de overheid de belasting aanwendt. Evenmin is het aan hem om – in overeenstemming met zijn overtuiging of geweten – te bepalen voor welke overheidsuitgaven hij wél en voor welke hij niet belasting zal betalen (vgl. HR 26 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5618). Dat eiser zijn overtuiging baseert op wetenschappelijk bewijs, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank wijst er ten overvloede nog op dat door een toewijzing van zijn verzoek, het door eiser gewenste doel niet zal worden bereikt. Noch de vermindering van de aanslag van een individuele belastingplichtige, noch de aanwijzing dat een deel van de door hem betaalde belasting niet mag worden gebruikt voor een bepaalde bestemming, kan voorkomen dat de belastingopbrengst, waaraan de belastingplichtige aldus nog steeds heeft bijgedragen (voor 95%), ook voor het door hem niet gewenste doel wordt aangewend.
12. Ten aanzien van het beroep van eiser op de artikelen 1, 2 en 5 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 2 van het EVRM beschermt het recht op leven en artikel 5 van het EVRM het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon. Het EVRM verplicht de staten die bij het verdrag zijn aangesloten ertoe om voor hun ingezetenen de rechten en vrijheden te verzekeren die in het verdrag zijn vastgesteld. Volgens de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een verdragsstaat op grond van voormelde bepalingen verplicht om passende maatregelen te treffen, indien een ‘real and immediate risk’ voor het leven of het welzijn van personen bestaat en de staat daarvan op de hoogte is. De verplichting om passende maatregelen te treffen geldt ook als het gaat om milieugevaren die grote groepen of de bevolking als geheel bedreigen, en eveneens als de gevaren zich pas op langere termijn kunnen realiseren
(zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2006, het Urgenda-arrest). De in artikel 2 en 5 van het EVRM neergelegde rechten omvatten evenwel niet de vrijheid voor belastingplichtigen om op grond van overtuiging of gewetensbezwaren te weigeren belasting te betalen voor zover de opbrengst van die belasting wordt aangewend voor doeleinden die de belastingplichtige niet met zijn overtuiging of geweten kan verenigen, bijvoorbeeld subsidiëring van fossiele brandstoffen. Het beroep slaagt daarom niet.
13. Hetgeen hiervoor is overwogen neemt niet weg dat de rechtbank de urgentie van het probleem, van de klimaatveranderingen en gevolgen daarvan, wel degelijk inziet. Ook verweerder heeft ter zitting erkend dat de klimaatproblematiek een zeer ernstige zaak is. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat dit moet worden gezien als een kwestie die de rechtsmacht van de administratieve rechter in belastingzaken te buiten gaat. Niet de rechter, maar de regering en het parlement gaan over de besteding van de financiële middelen. Eiser kan zijn bezwaren over de subsidiëring van fossiele brandstof bij de regering en het parlement aan de orde stellen.
14. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof [woonplaats] (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH [woonplaats] .
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).