Overwegingen
2. Naar aanleiding van wat op zitting aan de orde is gekomen overweegt de rechtbank het volgende.
3. De basis voor de Tozo, wat een algemene maatregel van bestuur is die tijdelijke regels bevat over bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de coronacrisis, ligt in artikel 78f van de Participatiewet (Pw). Voor zover in de Tozo niet expliciet van de bepalingen in de Pw is afgeweken, gelden de bepalingen uit de Pw. De Tozo volgt de systematiek van de Pw wat betreft het inkomensbegrip. Omdat het recht op bijstand per maand wordt vastgesteld is van belang het (netto)inkomen over de kalendermaanden waarin eiseres een beroep heeft gedaan op bijstand op grond van de Tozo.
4. Verweerder heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om achteraf onderzoek te doen naar de verstrekte Tozo-uitkering.
5. Naar aanleiding van een signaal van het Inlichtingenbureau is een rechtmatigheidsonderzoek gestart door verweerder. Uit inzage in Suwinet is gebleken van inkomsten uit een pensioenfonds. In juni 2022 heeft verweerder bij eiseres nadere gegevens opgevraagd (uitkeringsspecificaties van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds, aangifte Inkomstenbelasting (IB) en Vennootschapsbelasting 2020 en een verlies- en winstrekening over de Tozo-periode).
6. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres in de maanden juli, augustus en oktober 2020 winst uit onderneming heeft behaald en in de maanden december 2020 tot en met maart 2021 inkomsten heeft ontvangen uit een (partner)pensioen.
Schending van de inlichtingenplicht
7. Verweerder verwijt eiseres de inlichtingenplicht te hebben geschonden. De schending van de inlichtingenplicht heeft verweerder blijkens de Onderzoeksrapportage rechtmatigheid Tozo van 13 september 2022 gegrond op de omstandigheid dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de ‘inkeerregeling’ en is verder gegrond op de nadien opgestelde aangiften IB en de winst- en verliesrekening. Verweerder baseert de schending van de inlichtingenplicht op de aanname dat eiseres had kunnen weten in die betreffende maanden inkomsten te genereren uit haar bedrijf omdat zij werkzaamheden verrichtte.
8. In genoemde rapportage staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Daarnaast blijkt uit de ingeleverde winst- en verliesrekening en belastingaangifte 2020 dat er winst is behaald uit onderneming. Ook deze inkomsten zijn door belanghebbende niet opgegeven. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de inkeerregeling om de inkomsten achteraf nog op te geven. Hierdoor is er sprake van het schenden van de inlichtingenplicht.”
9. Artikel 17 van de Pw regelt de inlichtingenplicht. In artikel 17, eerste lid, van de Pw, staat dat een belanghebbende verplicht is op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand mede te delen aan het college.
10. Voor zover het standpunt van verweerder inhoudt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat zij geen gebruik heeft gemaakt van de zogeheten ‘inkeerregeling’ kan de rechtbank dit niet volgen. Waar deze ‘inkeerregeling’ op is gebaseerd is niet duidelijk. Anders dan de Algemene wet inzake rijksbelasting (artikel 69, lid 3, van de Awr), voorziet de participatiewet hier in ieder geval niet in. Ook is niet duidelijk geworden wat die regeling precies inhoudt. Dat wordt in de rapportage niet uitgelegd. Ter zitting daarnaar gevraagd kon ook verweerder daar geen toelichting op geven. Verweerder heeft op de zitting aangegeven dat de ‘inkeerregeling’ – zij het in andere bewoordingen - zou zijn geuit in (automatisch aangemaakte) standaardbrieven, die in augustus 2021 zijn verzonden naar alle Tozo-gerechtigden. De precieze inhoud van die brief is bij verweerder niet bekend. Een dergelijke brief zit ook niet in het dossier. Bovendien is eiseres zich niet bewust van een dergelijke brief.
11. Gelet hierop kan de gestelde schending van de inlichtingenplicht vanwege het niet benutten van de zogeheten ‘inkeerregeling’ dan ook niet standhouden.
Aangiften IB en winst- en verliesrekening
12. Daarnaast baseert verweerder schending van de inlichtingenplicht op de aanname dat eiseres had kunnen weten dat zij in de betreffende maanden, gelegen in de periode dat eiseres de Tozo-uitkering ontving, winst uit onderneming heeft gegenereerd uit haar bedrijf. Dat volgt immers uit de aangifte IB en de winst- en verliesrekening.
13. Ook bij dit standpunt heeft de rechtbank op zitting de nodige kanttekeningen geplaatst. Herziening en terugvordering (met terugwerkende kracht) zijn belastende besluiten, waarbij het aan verweerder is een vermeende schending van de inlichtingenplicht aannemelijk te maken. De aanname die verweerder hier maakt, in het kader van de objectieve werking van de inlichtingenplicht in artikel 17 van de Pw (namelijk dat eiseres wordt geacht zelf te begrijpen welke informatie zij wanneer moet melden) zal verweerder (ook) moeten plaatsen in het licht van de omstandigheden. Het gaat hier immers over een in crisistijd, in alle haast, opgetuigde noodregeling voor een bepaalde doelgroep (ZZP-ers), waarbij de gestelde normen van aanvang aan niet voor iedereen (ook niet voor de gemeenten) duidelijk waren. Ook dient de vraag zich aan of verweerder hierbij voldoende oog heeft gehad voor de realiteit. Verweerder dient zich in het kader van deze beoordeling (ook) af te vragen of hij de drempel voor de aanname dat het eiseres wel redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat zij in die betreffende maanden inkomsten genereerde niet te hoog legt. Eiseres heeft in dit kader betoogd dat de jaarcijfers pas na het eerste kwartaal van het volgende jaar worden opgesteld. In het coronajaar viel veel werk uit waardoor zij toen niet kon inschatten hoe haar jaarcijfers achteraf zouden uitvallen en na mei 2021 heeft zij verder geen Tozo-uitkering meer gehad. Ook heeft zij aandacht gevraagd voor haar individuele omstandigheden in die tijd.
14. Of het eiseres redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat zij de pensioeninkomsten direct bij verweerder had moeten melden hangt af van wanneer eiseres kennis kreeg van haar recht op die inkomsten en wanneer zij die uitbetaald heeft gekregen. Verweerder zal ook hier nader onderzoek naar dienen te doen en het besluit op dit punt nader dienen te motiveren.
15. Het bestreden besluit is op genoemde punten niet, althans onvoldoende deugdelijke gemotiveerd. Verweerder zal hier eerst nader onderzoek naar moeten doen, alles in de beoordeling betrekken en zijn besluit aan de hand daarvan nader te motiveren. In dit verband wijst de rechtbank op de toelichting op de Tozo-regeling, voor zover betrekking hebbende op de schending van de inlichtingenplicht:
“Om te voorkomen dat de bijstand ten onrechte of voor een te hoog bedrag wordt verstrekt, heeft de zelfstandige op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet de verplichting om op verzoek van het college of onmiddellijk uit eigen beweging melding te doen van alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op en de
hoogte van de bijstand. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet, is de bijstandsgerechtigde verplicht om desgevraagd medewerking te verlenen aan controles of is voldaan aan de inlichtingenplicht en aan onderzoek naar mogelijke fraude. De meeste zelfstandigen zullen de inlichtingenplicht naleven. Toch valt niet uit te sluiten dat er
zelfstandigen zullen zijn voor wie naleving niet vanzelfsprekend is en die,
om hen moverende redenen, verzuimen om hierin hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Voor deze groep geldt dat fraude niet mag lonen. Een gepaste reactie is hier dan ook op zijn plaats.”
16. Kortom, een gepaste reactie op schending van de inlichtingenplicht is aangewezen in die gevallen waaruit blijkt dat naleving niet vanzelfsprekend is en waarin, om moverende redenen, wordt verzuimd om verantwoordelijkheid te nemen. Niet gezegd kan worden dat daarvan sprake is bij eiseres.
Herziening en terugvordering
17. Verweerder zal zich nader dienen te beraden over hoe om te gaan met de aanpassing van de Tozo-uitkering achteraf.
Belangenafweging (bevoegdheid tot terugvordering)
18. Als verweerder zijn besluit, na overleg met eiseres te hebben gevoerd als boven genoemd, baseert op het bepaalde in artikel 54, derde lid, tweede volzin en artikel 58, tweede lid, onder a van de Pw geldt het volgende. Deze bepalingen bevatten een discretionaire bevoegdheid, met beleidsruimte voor verweerder. Dat heeft tot gevolg dat verweerder, ambtshalve, een deugdelijke belangenafweging moet maken die uit het besluit ook kenbaar moet blijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de beleidsruimte die deze (discretionaire) bevoegdheid geeft, niet nader heeft ingevuld. In de Beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen Zaanstad 2019 staat, voor zover hier van belang, daarover het volgende: