ECLI:NL:RBNHO:2023:13702

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
C/15/340533 / FA RK 23-2621
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming verhuizing van een minderjarige in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 december 2023 uitspraak gedaan over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige 1] en de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder. De moeder had verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij haar te bepalen en om toestemming te verlenen voor haar verhuizing naar [plaats]. De vader verzocht om de verzoeken van de moeder af te wijzen en om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij hem te bepalen. De rechtbank overwoog dat de verhuiscriteria niet onverkort toepasbaar zijn, omdat partijen nog niet waren toegekomen aan het vaststellen van de hoofdverblijfplaats en het uitvoeren van de zorgregeling. Na afweging van alle betrokken belangen, oordeelde de rechtbank dat het in het belang van de minderjarige is dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en dat de moeder toestemming krijgt voor de verhuizing. De rechtbank nam hierbij in overweging dat het opgroeien met haar halfbroertje en het sociale netwerk van de moeder van toegevoegde waarde is voor de minderjarige. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder toegewezen en het zelfstandig verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
hoofdverblijfplaats/vervangende toestemming verhuizing/zorgregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/340533 / FA RK 23-2621
Beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 22 december 2023
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente]
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.J.C. Engels, kantoorhoudende te Heerhugowaard.
tegen
[de vader] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente]
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 1 juni 2023;
- het F9-formulier van de vader, ingekomen op 26 juni 2023;
- de beschikking van deze rechtbank van 12 juli 2023;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 22 augustus 2023;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen op 28 november 2023;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen op 28 november 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 december 2023 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. J. Brouwer als waarnemend advocaat voor mr. J.J.C. Engels en de vader bijgestaan door mr. E.B. Warmerdam-Wolfs. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
Voorafgaand aan het huwelijk van partijen is geboren de minderjarige:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige 1] .
2.3.
De vader heeft [de minderjarige 1] op [datum] erkend. Partijen zijn sinds [datum] gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] .
2.3.
Bij de beschikking van 12 juli 2023 van deze rechtbank is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De beslissing op de overige verzoeken is aangehouden tot een nader te bepalen zitting. De echtscheidingsbeschikking is op 27 juli 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waarmee het huwelijk is ontbonden.
2.4.
De moeder is rond april 2023 verhuisd naar haar huidige partner, [huidige partner] , in [plaats] . [de minderjarige 1] verblijft bij de vader op [plaats] .
2.5.
Uit de relatie van de moeder en haar huidige partner is geboren de minderjarige:
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De verzoeken van de moeder die nog voorliggen betreffen de hoofdverblijfplaats, vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving school en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [de minderjarige 1] . De moeder verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I) de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij haar te bepalen;
II) vervangende toestemming aan haar te verlenen voor de verhuizing van [de minderjarige 1] naar de woning van de moeder in [plaats] en dientengevolge ook voor de schoolwisseling van [de minderjarige 1] ;
III) een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) tussen de vader en [de minderjarige 1] vast te stellen waarbij [de minderjarige 1] gedurende de weekenden in de oneven weken vanaf vrijdagmiddag uit school (de vader haalt [de minderjarige 1] dan op van school) tot zondagmiddag 17:00 uur (de moeder komt [de minderjarige 1] dan ophalen bij de boot van en naar [plaats] te [plaats] ) bij de vader zal verblijven.
3.2.
De moeder geeft aan dat de vader niet de verwekker is van [de minderjarige 1] en dat hem dat van meet af aan duidelijk was. Zekerheidshalve heeft de moeder een DNA-test laten afnemen bij [de minderjarige 1] en de vader, uit welke test is gebleken dat de vader inderdaad niet de verwekker is van [de minderjarige 1] . Volgens de moeder is haar huidige partner de verwekker van [de minderjarige 1] .
3.3.
De moeder stelt dat een gezamenlijk verblijf in de echtelijke woning niet kon voortduren vanwege structurele ruzies en strijd tussen partijen. Op uitdrukkelijke aansturing van de betrokken hulpverlening in het vrijwillig kader heeft de moeder de echtelijke woning verlaten en heeft zij haar intrek genomen in een samen met haar huidige partner gehuurde woning in [plaats] . De moeder vindt het in het belang van [de minderjarige 1] dat een veilige en consistente omgeving voor haar wordt gecreëerd. De moeder is fulltime beschikbaar om voor [de minderjarige 1] te zorgen, haar op school de benodigde prikken in verband met haar suikerziekte toe te dienen en goed te letten op haar voeding. De moeder is tevens medisch geschoold. Gedurende het huwelijk heeft de moeder altijd de dagelijkse zorg voor [de minderjarige 1] op zich genomen aangezien de vader een fulltime baan had en heeft. Bovendien meent de moeder dat [de minderjarige 1] in haar gezin moet worden opgenomen in het kader van eerbiediging van het recht op family life op grond van artikel 8 EVRM, zodat [de minderjarige 1] een band kan opbouwen met haar broertje [de minderjarige 2] . Uiteraard dient er een goede zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige 1] te komen, ook al is de vader niet de verwekker van [de minderjarige 1] .
3.4.
Ter zitting is door en namens de moeder het volgende aangevuld. De noodzaak om te verhuizen was er omdat de moeder en de vader vanwege hoogoplopende spanningen niet meer samen in de woning konden blijven. Op [plaats] was geen andere woning beschikbaar en daarbij komt dat de moeder zelf geen binding heeft met [plaats] . De nieuwe partner van de moeder heeft een eigen schildersbedrijf in [plaats] en omgeving en kan daarom niet naar [plaats] verhuizen. Haar nieuwe partner is degene die werkt en hij verdient voldoende om het gezin te onderhouden. De school die de moeder heeft gevonden is tegenover haar woning. Verder heeft de moeder naar voren gebracht dat de kindbehartiger twee keer uitgebreid onderzoek heeft gedaan. [de minderjarige 1] heeft bij de kinderbehartiger aangegeven dat ze bij haar moeder wil wonen. Bovendien heeft de kindbehartiger gezien dat de vader soms moeite heeft om alles rond te krijgen. De kindbehartiger heeft dan ook geadviseerd dat [de minderjarige 1] bij de moeder moet wonen. Verder heeft de moeder een uitgebreid netwerk in [plaats] en omgeving. Haar familie en die van haar nieuwe partner wonen in de omgeving. [de minderjarige 1] heeft goed contact met haar neefjes en nichtjes. Tot slot heeft de moeder gesteld dat partijen in 2018 een ouderschapsplan hebben opgesteld waarin zij hebben afgesproken dat [de minderjarige 1] het hoofdverblijf zou hebben bij de moeder. De vader heeft dus gewild dat het hoofdverblijf van [de minderjarige 1] bij de moeder zou zijn. De vader heeft hiervoor getekend en hij moet hieraan gehouden worden.
Wat betreft de zorgregeling heeft de moeder ter zitting te kennen gegeven dat als [de minderjarige 1] bij haar zou wonen, compensatie aan de vader zou kunnen worden geboden doordat de vader [de minderjarige 1] meer weekenden zou kunnen zien en zij een groter deel van de vakanties bij hem zou kunnen zijn. Desgevraagd heeft de moeder bevestigd dat de communicatie tussen haar en de vader de laatste tijd beter is.

4.Het verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De vader verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen. Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vader om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij hem te bepalen.
4.2.
De vader brengt naar voren dat eerder onduidelijkheid heeft bestaan over zijn biologisch vaderschap maar dat de moeder steeds bevestigde dat [de minderjarige 1] zijn biologische dochter is. Dit onderwerp is daarna naar de achtergrond verdwenen tot het echtscheidingsverzoek van de moeder. Het maakt de vader niet uit of hij de verwekker van [de minderjarige 1] is. [de minderjarige 1] is zijn dochter en vanaf haar geboorte heeft hij zich aan haar verbonden en voor haar gezorgd.
4.3.
Partijen zijn na het uiteengaan samen in vaders woning op [plaats] blijven wonen, totdat de vrouw iets anders op [plaats] zou hebben gevonden. De vader heeft daarvoor opties aangedragen, maar die werden door de moeder afgewezen. De verhuizing naar [plaats] en de zwangerschap kort na het uit elkaar gaan zijn de eigen keuze en beslissing van de moeder, maar deze keuze mag niet worden afgewenteld op de vader en [de minderjarige 1] . De vader geeft geen toestemming voor de verhuizing van de moeder met [de minderjarige 1] naar [plaats] . De moeder is inmiddels zelf verhuisd naar [plaats] en er geldt een zorgregeling waarbij [de minderjarige 1] van maandag tot en met vrijdag bij de vader op [plaats] is en om het weekend bij de moeder in [plaats] . In het voorjaar 2023 is diabetes type I bij [de minderjarige 1] vastgesteld. De vader gaat iedere dag tussen de middag naar school voor het prikken en heeft daarvoor een schema en afspraken met zijn werk. De vader heeft last van de constante ondermijning van zijn ouderschap door de moeder. Ook de school, hulpverlening en de Raad hebben dit gedrag van de moeder herkend. De vader twijfelt daarom aan de opmerking van de moeder dat zij de ouderrol van de vader na een verhuizing van [de minderjarige 1] naar [plaats] zal respecteren en de omgang zal stimuleren en faciliteren. Deze twijfel komt ook naar voren uit het recente onderzoek door de Raad naar een kinderbeschermingsmaatregel. Dit sterkt de vader in zijn mening dat de huidige situatie moet blijven zoals die is. De vader is ervan overtuigd dat hij [de minderjarige 1] anders kwijt is.
4.4.
De vader is van mening dat aan geen van de door de Hoge Raad gestelde criteria voor de verhuizing wordt voldaan. De moeder heeft de noodzaak van de verhuizing van [de minderjarige 1] naar [plaats] niet onderbouwd. De vader begrijpt dat de moeder het recht heeft om haar leven elders naar eigen inzicht in te richten. Tegenover dit belang van de moeder staan echter de belangen van [de minderjarige 1] om duidelijkheid en continuïteit te krijgen. Die belangen wegen evenzeer zwaar. Net als het belang van de vader om zijn betrokken rol als vader en hoofdverzorgende ouder onverminderd voort te zetten. De vader is van mening dat [de minderjarige 1] er recht op heeft om te blijven wonen in haar vertrouwde omgeving waar zij zich wortelt en waaraan zij gewend is.
4.5.
Tot slot heeft de vader naar voren gebracht dat het ouderschapsplan dat partijen in 2018 hebben ondertekend geen rechtsgeldige overeenkomst is die kan of moet worden nagekomen. Partijen zijn in januari 2018 uit elkaar gegaan, in mei 2018 is het ouderschapsplan ondertekend en in juni 2018 is de relatie tussen partijen weer hersteld. Bovendien zag de vader [de minderjarige 1] niet op het moment van ondertekening en zou hij alles hebben getekend als dat zou betekenen dat hij zijn dochter weer zou zien.
4.6.
Ter zitting is door en namens de vader het volgende aangevuld. De kindbehartiger heeft in het laatste rapport van november 2023 geconstateerd dat er rust is ontstaan in de huidige situatie. De vader zorgt goed voor [de minderjarige 1] , haar diabetes is goed ingesteld en de vader heeft een netwerk. De vader heeft zijn leven rondom [de minderjarige 1] ingericht. Ook zijn werk is rondom [de minderjarige 1] ingericht; zo kan de vader tijdens zijn werktijd naar school voor de diabetesprikken en kan hij thuiswerken als [de minderjarige 1] thuiskomt van school. Dat [de minderjarige 1] aangeeft dat ze misschien iets liever bij de moeder wil zijn, is begrijpelijk vanuit de huidige situatie dat ze merendeels bij de vader verblijft. Bovendien heeft de kindbehartiger in het laatste rapport niet geadviseerd dat [de minderjarige 1] haar hoofdverblijf bij de moeder moet hebben. Verder wordt door en namens de vader betwist dat de moeder is gedwongen of dringend is verzocht om de woning op [plaats] te verlaten. Ook heeft de vader naar voren gebracht dat de moeder nooit serieus heeft geprobeerd om op [plaats] te blijven of bijvoorbeeld een woning in [plaats] te vinden. Tot slot heeft de vader benadrukt dat zijn angst is dat hij uit [de minderjarige 1] leven wordt gewist als [de minderjarige 1] bij de moeder zou wonen.
Wat betreft de zorgregeling heeft de vader ter zitting te kennen gegeven dat als [de minderjarige 1] bij hem zou blijven wonen, hij openstaat voor een uitgebreidere zorgregeling voor de moeder door bijvoorbeeld het aantal weekenden en vakantiedagen uit te breiden. Als de moeder op [plaats] zou wonen zou hij ook open staan voor co-ouderschap. Ook de vader heeft ter zitting aangegeven dat de communicatie tussen hem en de moeder is verbeterd.

5.Standpunt van de Raad

De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht nog steeds de zorg te hebben dat de moeder en haar partner de vader blijven diskwalificeren als ouder, zoals ook gesignaleerd in het Raadsrapport over de kinderbeschermingsmaatregel. De Raad heeft zorgen over de manier waarop [de minderjarige 1] de relatie met haar vader kan behouden, en over vader zijn ouderrol, als [de minderjarige 1] bij haar moeder zou wonen. De Raad vindt het moeilijk om een advies te geven over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] . Duidelijk is dat de ouders hard zullen moeten werken om de omgang tussen [de minderjarige 1] en de andere ouder mogelijk te maken.

6.De beoordeling

Hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming verhuizing
6.1.
Ingevolge artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechtbank kan op verzoek van de ouders of een van hen beslissen over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en vervangende toestemming verlenen voor de verhuizing van de minderjarige.
6.2.
De rechtbank overweegt dat als ouders samen het gezag over een kind uitoefenen, een ouder voor een verhuizing met dit kind toestemming van de andere ouder nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechtbank hierover desverzocht een beslissing nemen aan de hand van de in rechtspraak ontwikkelde verhuiscriteria naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901). De rechtbank dient daarbij alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te nemen en alle belangen af te wegen. Het belang van het kind is daarbij een factor van groot belang, maar ook geldt als uitgangspunt dat een ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijf heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige -en een eventuele nieuwe partner- elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, mits de omstandigheden van het geval een dergelijke beslissing rechtvaardigen.
6.3.
In dit geval hebben de ouders na het verbreken van hun relatie eerst geprobeerd samen met [de minderjarige 1] in de echtelijke woning op [plaats] te blijven wonen (birdnesting). Gebleken is dat dit vanwege spanningen tussen de ouders onhoudbaar werd. Uit het Raadsrapport van 25 juli 2023, dat is opgesteld in het kader van een beschermingsonderzoek, blijkt dat het Wijkteam destijds heeft geadviseerd dat partijen niet meer gezamenlijk in één huis mochten wonen. Aanvankelijk heeft de moeder toen enige tijd met [de minderjarige 1] in de echtelijke woning gewoond, en nadat de vader terugkeerde in de echtelijke woning is de moeder zonder [de minderjarige 1] verhuisd naar de woning van haar nieuwe partner, van wie zij toen zwanger was, in [plaats] . De ouders hebben na het uit elkaar gaan dus nooit in onderling overleg het hoofdverblijf van [de minderjarige 1] bepaald of een zorgregeling uitgevoerd terwijl zij beiden op [plaats] woonden. Dit maakt dat niet alle in 6.2. bedoelde verhuiscriteria onverkort toepasbaar zijn in deze zaak. Dit laat onverlet dat de rechtbank zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij die criteria, alle omstandigheden van het geval in acht neemt en daarbij het belang van [de minderjarige 1] meeweegt.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat, bij afweging van alle betrokken belangen, het in het belang van [de minderjarige 1] is dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben en dat de moeder toestemming krijgt voor de verhuizing van [de minderjarige 1] naar [plaats] . De daartoe strekkende verzoeken van de moeder worden dan ook toegewezen en het zelfstandig verzoek van de vader wordt afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
6.5.
Gelet op de spanningen tussen de ouders in de woning op [plaats] en de zwangerschap van de moeder van haar partner in [plaats] , ziet de rechtbank dat de moeder destijds een zwaarwegend belang had om naar [plaats] te vertrekken. De rechtbank kan dan ook begrijpen dat de moeder zich in het voorjaar van 2023 in [plaats] heeft gevestigd, waarbij zij betrekt dat de moeder haar sociaal netwerk nog altijd in die omgeving had.
6.6.
Vaststaat dat de moeder en haar nieuwe partner in augustus 2023 ouders zijn geworden van [de minderjarige 2] , het halfbroertje van [de minderjarige 1] , en zij samen een gezin in [plaats] vormen. De moeder is fulltime beschikbaar voor de zorg voor [de minderjarige 1] , dus ook op schooldagen als [de minderjarige 1] op school haar diabetesprikken nodig heeft. De rechtbank gaat ervan uit dat, toen partijen nog samen waren, de vader weliswaar een belangrijke rol had in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige 1] , maar dat de moeder de hoofdverzorgende ouder van [de minderjarige 1] was. Verder is gebleken dat de moeder en haar nieuwe partner een uitgebreid netwerk hebben in de omgeving van [plaats] . Tot dat netwerk behoren ook de neefjes en nichtjes van [de minderjarige 1] met wie zij graag speelt. Daarnaast komen regelmatig vrienden of familie op bezoek. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit dat de moeder solide is in haar tijd en netwerk als het gaat om de zorg voor [de minderjarige 1] . Daarbij komt dat de rechtbank het opgroeien met haar halfbroertje en het uitgebreide sociale netwerk van de moeder van toegevoegde waarde vindt voor [de minderjarige 1] . Alle belangen en omstandigheden afwegende is de rechtbank van oordeel dat het belang van [de minderjarige 1] om op te groeien met haar halfbroertje en met om haar heen een uitgebreid familie- en sociaal netwerk, zwaarder weegt dan het belang van de vader om zijn ouderrol in de huidige vorm voort te zetten en het continueren van de huidige leefomgeving van [de minderjarige 1] . Hierbij heeft de rechtbank de angst van de vader om uit het leven van [de minderjarige 1] te worden gewist meegewogen, net als de risico’s die de Raad en de kindbehartiger in dit kader beschrijven. Toch heeft de rechtbank dit niet doorslaggevend geacht. Het is een risico dat zich nog niet heeft voorgedaan en de rechtbank wil daar niet op vooruitlopen, temeer nu de moeder tijdens de zitting doordrongen leek van het belang van structureel en blijvend contact tussen de vader en [de minderjarige 1] .
6.7.
De rechtbank vindt verder van belang dat uit de verslaglegging van de kindbehartiger duidelijk is geworden dat [de minderjarige 1] het liefst bij haar moeder zou wonen. De kindbehartiger heeft veel gesprekken met [de minderjarige 1] gevoerd waarbij [de minderjarige 1] over beide ouders positief spreekt. Hoewel [de minderjarige 1] aangeeft dat ze het zowel bij de moeder als de vader fijn heeft, vindt ze het bij haar moeder iets fijner. De rechtbank heeft begrepen en meegewogen dat de gesprekken tussen [de minderjarige 1] en de kindbehartiger kunnen blijven doorgaan als [de minderjarige 1] in [plaats] woont.
6.8.
Bij de beslissing heeft de rechtbank ook meegewogen dat is gebleken dat de communicatie tussen partijen sinds [de minderjarige 1] diagnose van diabetes aanmerkelijk is verbeterd. Aan die verandering heeft ook bijgedragen dat de ouders niet meer in dezelfde woning woonden. Die verandering blijkt uit de Raadrapportage, de verslagen van de kindbehartiger en is door partijen ter zitting bevestigd. Gelet op de afstand tussen [plaats] en [plaats] is een goede communicatie tussen partijen belangrijk en de rechtbank verwacht dan ook dat de moeder en de vader deze positieve lijn voortzetten.
6.9.
De rechtbank vindt het belangrijk om te benadrukken dat de beslissing om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij de moeder te bepalen, niets afdoet aan de rol van hoofdverzorger die de vader de laatste maanden heeft vervuld. De rechtbank heeft geconstateerd dat de vader stappen heeft gezet en is gegroeid in zijn rol als opvoeder. Bovendien heeft de vader adviezen over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] ter harte genomen en heeft hij een manier gevonden om de zorg voor [de minderjarige 1] op school in verband met haar diabetesprikken te combineren met zijn werk. De vader heeft hiermee laten zien dat hij het belang van [de minderjarige 1] voorop stelt en hij verdient hiervoor een groot compliment. Dit neemt niet weg dat de rechtbank ook enige zorgen heeft over de kwetsbaarheid van de opvoedsituatie bij de vader, die naast zijn ouders geen uitgebreid netwerk heeft op [plaats] en, omdat hij fulltime werkt, bij de invulling van zijn zorgtaken afhankelijk is van de welwillendheid van zijn werkgever.
6.10.
De rechtbank benadrukt richting de moeder dat het voor de vader, maar ook voor [de minderjarige 1] , belangrijk is dat zij en haar partner de rol van de vader ruimhartig en onvoorwaardelijk erkennen. Daarbij hoort dat de moeder zich moet blijven inzetten voor het contact tussen [de minderjarige 1] en de vader, maar ook dat zij de verantwoordelijkheid neemt om haar partner aan te spreken op zijn houding richting de vader. De moeder moet zich goed realiseren hoe belangrijk de vader is voor [de minderjarige 1] en dat het haar loyaliteit onder druk zet als die rol wordt ondermijnd. De rechtbank verwacht hiervoor van de moeder de nodige inzet.
6.11.
De rechtbank heeft de verwachting dat de bepaling van de hoofdverblijfplaats [de minderjarige 1] rust zal geven. Hoewel is gebleken dat de onrust over de onduidelijkheid van haar hoofdverblijf bij [de minderjarige 1] wat meer op de achtergrond is komen te staan, komt uit de stukken naar voren dat het wel een onderwerp is dat [de minderjarige 1] bezighoudt. In het kader van die behoefte aan duidelijkheid benadrukt de rechtbank dat het voor [de minderjarige 1] ook belangrijk is om te weten van wie zij afstamt. Dat over haar afstamming steeds verwarring is of wordt gewekt, is niet in haar belang. De rechtbank geeft partijen dan ook in overweging om op korte termijn via een professionele instantie duidelijk te krijgen van wie [de minderjarige 1] afstamt en vervolgens, eventueel in samenspraak met de kindbehartiger, statusvoorlichting aan [de minderjarige 1] te geven. De rechtbank overweegt nogmaals dat de rol van de vader een gegeven is, ongeacht de uitkomst van een eventueel onderzoek naar de afstamming van [de minderjarige 1] .
Vervangende toestemming inschrijving school
6.12.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige 1] . Dit betekent dat beide ouders toestemming dienen te geven en inschrijving van [de minderjarige 1] op een andere basisschool. Geschillen hierover kunnen op grond van artikel 1:253a, eerste lid, BW aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
6.13.
Toewijzing van de verzoeken van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij haar te bepalen en vervangende toestemming voor de verhuizing van [de minderjarige 1] naar [plaats] te verlenen, brengt mee dat [de minderjarige 1] in [plaats] zal gaan wonen. De rechtbank vindt het van belang dat [de minderjarige 1] dan ook naar school gaat in de buurt waar zij woont en de meeste tijd verblijft. Bovendien is gelet op de afstand tussen [plaats] en [plaats] een schoolgang op [plaats] onhaalbaar en niet in het belang van [de minderjarige 1] en dit is ook niet door de vader geopperd. Evenmin heeft de vader inhoudelijke bezwaren geuit tegen de basisschool in [plaats] . De rechtbank zal het verzoek van de moeder om [de minderjarige 1] op de school in [plaats] in te schrijven dan ook toewijzen.
6.14.
De rechtbank overweegt nog dat zij het in het belang van [de minderjarige 1] acht dat zij niet op stel en sprong naar de moeder verhuist en van school wisselt, maar dat zij hierop rustig wordt voorbereid. [de minderjarige 1] dient bijvoorbeeld in staat te worden gesteld op een goede manier afscheid te nemen van haar klasgenootjes op school. Verhuizing en een schoolwissel na een schoolvakantie ligt dus het meest voor de hand, waarmee de rechtbank niet de komende kerstvakantie bedoelt, die immers op de dag van de beschikking al ingaat.
Zorgregeling
6.15.
De rechtbank kan op verzoek van (een van) de gezaghebbende ouder(s) op grond van artikel 1:253a en 1:377e BW een door ouders onderling getroffen regeling over de zorg- en opvoedingstaken wijzigen als de omstandigheden zijn gewijzigd.
6.16.
[de minderjarige 1] woont sinds het vertrek van de moeder naar [plaats] bij de vader op [plaats] en is om het weekend van vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij de moeder. Toewijzing van het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij de moeder te bepalen, brengt mee dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:377e BW.
6.17.
De moeder heeft verzocht te bepalen dat [de minderjarige 1] een weekend in de twee weken bij de vader verblijft. De moeder heeft geen vakantie- en feestdagenregeling verzocht. De vader heeft geen zelfstandig verzoek over een zorgregeling gedaan. Ter zitting is een vakantie- en feestdagenregeling wel besproken.
6.18
Gelet op de bepaling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij de moeder en de afstand tussen [plaats] en [plaats] wordt het contact van de vader met [de minderjarige 1] doordeweeks aanzienlijk beperkt. De rechtbank heeft daarom overwogen een uitgebreidere zorgregeling vast te stellen dan verzocht, waarbij [de minderjarige 1] het merendeel van de weekenden bij de vader zou verblijven. Uiteindelijk kiest de rechtbank ervoor dit niet als vaste zorgregeling vast te leggen. De rechtbank wil, met name gelet op de reistijd, voorkomen dat de weekendregeling voor [de minderjarige 1] te belastend wordt waardoor deze niet wordt uitgevoerd of door haar wordt aangevoeld als een verplichting. De rechtbank zal dan ook een zorgregeling vaststellen waarbij [de minderjarige 1] een weekend in de twee weken bij de vader verblijft. Tijdens de zitting heeft de moeder de bereidheid uitgesproken om [de minderjarige 1] regelmatig een extra weekend bij de vader te laten verblijven, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de ouders dit in onderling overleg kunnen regelen. De rechtbank vindt het verder belangrijk dat als een studiedag van [de minderjarige 1] school of een feestdag voorafgaat aan of aansluit op een weekend dat zij bij de vader verblijft, zij ook die studie- of feestdag bij de vader zal verblijven. Uitgangspunt is uiteraard dat dit wel mogelijk moet zijn voor de vader en dus moeten de ouders dit in onderling overleg afstemmen.
6.19
Hoewel de moeder geen vakantie- en feestdagenregeling verzoekt, is dit wel ter zitting besproken en vindt de rechtbank dat een regeling moet worden vastgesteld. De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige 1] dat de ouders een vakantie- en feestdagenregeling overeenkomen waarbij [de minderjarige 1] het merendeel van de vakantieweken en feestdagen bij de vader verblijft. De rechtbank zal voor de vakanties en feestdagen geen concrete regeling vaststellen omdat het voor de vader ook praktisch uitvoerbaar moet zijn om [de minderjarige 1] het merendeel van de vakanties en feestdagen bij hem te hebben. De rechtbank gunt de ouders daarom de ruimte om dit naar eigen inzicht te regelen. Bovendien gaat de rechtbank er gezien de verbeterde communicatie van uit dat de ouders gezamenlijk overeenstemming kunnen bereiken over deze vakantie- en feestdagenregeling.
6.2
Tot slot vindt de rechtbank het belangrijk dat de ouder bij wie [de minderjarige 1] verblijft haar zal brengen naar de veerhaven in [plaats] . Hiermee geeft die ouder [de minderjarige 1] emotionele toestemming om bij de andere ouder te verblijven.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
bij de moeder zal zijn;
7.2.
verleent de moeder vervangende toestemming, welke de toestemming van de vader vervangt, voor de verhuizing van voornoemde minderjarige naar het adres van de moeder in [plaats] ;
7.3.
verleent de moeder vervangende toestemming, welke de toestemming van de vader vervangt, voor de inschrijving van voornoemde minderjarige op de school in [plaats] ;
7.4.
stelt, met wijziging van de door ouders overeengekomen zorgregeling, met ingang van de datum van de beschikking de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van voornoemde minderjarige tussen de ouders als volgt vast:
  • [de minderjarige 1] verblijft eenmaal per twee weken een weekend bij de vader van vrijdag uit school (de moeder brengt [de minderjarige 1] na school naar de veerhaven in [plaats] ) tot zondag 17.00 bij de vader (de vader brengt [de minderjarige 1] naar de veerhaven in [plaats] );
  • als een studiedag of feestdag voorafgaat aan of aansluit op een weekend dat [de minderjarige 1] bij de vader verblijft, dan zal [de minderjarige 1] ook die studie- of feestdag bij de vader verblijven, tenzij ouders onderling anders overeenkomen, waarbij:
o als de studie- of feestdag op een vrijdag valt, de moeder [de minderjarige 1] donderdag na school naar de veerhaven in [plaats] brengt en de vader [de minderjarige 1] zondag uiterlijk om 17.00 bij de veerhaven in [plaats] brengt;
o als de studiedag op een maandag valt, de moeder [de minderjarige 1] vrijdag na school naar de veerhaven in [plaats] brengt en de vader [de minderjarige 1] maandag uiterlijk om 17.00 bij de veerhaven in [plaats] brengt;
o als zowel de vrijdag als de maandag een studie- en/of feestdag is, de moeder [de minderjarige 1] donderdag na school naar de veerhaven in [plaats] brengt en de vader [de minderjarige 1] maandag uiterlijk om 17.00 bij de veerhaven in [plaats] brengt;
- van de vakanties en feestdagen verblijft [de minderjarige 1] het merendeel bij de vader, waarbij de moeder en de vader in onderling overleg bepalen welke vakantieweken en feestdagen dat zullen zijn;
7.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Hoorn, voorzitter, en mr. M.A.J. Berkers en mr. S.I.A.C. AngenentBakker, leden van deze kamer, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.