ECLI:NL:RBNHO:2023:13605

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/15/334295 / HA ZA 22-719
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding of opzegging van een koop-/aanneemovereenkomst voor de bouw van een schip en de financiële afwikkeling daarvan

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen Wester-Engh B.V. met betrekking tot de ontbinding van een koop-/aanneemovereenkomst voor de bouw van een schip. De overeenkomst werd in september 2020 gesloten, waarbij Wester-Engh zich verbond om een schip te bouwen en te leveren voor een totaalbedrag van € 137.500,00, met inruil van een oude sloep ter waarde van € 25.000,00. De leveringstermijn werd niet expliciet vastgelegd, wat later tot geschillen leidde over de oplevering. Eiser heeft in juli 2022 Wester-Engh in gebreke gesteld, maar de gedaagde heeft geen gevolg gegeven aan deze sommatie. Eiser heeft daarop conservatoir beslag laten leggen op het schip en de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat Wester-Engh niet in verzuim was geraakt, omdat er geen fatale termijn was overeengekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst door opzegging is geëindigd, en dat eiser gehouden is de totale aanneemsom te betalen, verminderd met de besparingen die uit de opzegging voortvloeien. De rechtbank heeft eiser in het gelijk gesteld voor wat betreft de vordering tot betaling van € 15.226,96, alsook de kosten van conservatoir beslag. De vorderingen van Wester-Engh in reconventie zijn afgewezen, en de proceskosten zijn voor rekening van Wester-Engh gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland
Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/334295 / HA ZA 22-719
Vonnis van 4 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. K.R. Stephan te Haarlem,
tegen
WESTER-ENGH B.V.,
te Alphen aan den Rijn,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: Wester-Engh,
advocaat: mr. H.C. Uittenbogaart te Alphen aan den Rijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 april 2023 en de daarin genoemde stukken
- akte overlegging aanvullende producties 32 t/m 48 tevens wijziging en vermeerdering van eis van [eiser]
- akte overlegging producties 14 t/m 24 van Wester-Engh
- akte overlegging aanvullende producties 49 t/m 52 tevens vermeerdering van eis van [eiser]
- akte eisvermeerdering en overlegging productie 25 van Wester-Engh
- akte overlegging aanvullende productie 53 van [eiser]
- akte overlegging aanvullende productie 26 van Wester-Engh
- de mondelinge behandeling van 3 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van mr. Stephan.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In september 2020 hebben partijen een overeenkomst gesloten op grond waarvan Wester-Engh tegen betaling van een koop-/aanneemsom van € 137.500,00 en de inruil van zijn oude sloep ter waarde van € 25.000,00, voor [eiser] een schip (hierna: ‘het schip’) zou bouwen en leveren (hierna: ‘de overeenkomst’). In de overeenkomst staat de maatvoering, uitvoering, kuipuitvoering, techniek, kajuituitvoering en extra’s nader omschreven. Een (uiterste) leverdatum is in de overeenkomst niet opgenomen.
2.2.
Wester-Engh heeft de romp van het schip (casco) laten leveren vanuit Turkije.
2.3.
Via Whatsapp hadden [eiser] en de heer [betrokkene 1], bestuurder van Wester-Engh (hierna [betrokkene 1]) veelvuldig contact over (de voortgang van) het bouwproces. Zo onder meer:
5 januari 2021 [eiser]:
Hoe staat de planning?
6 januari 2021 [eiser]:
Nog op schema voor 14 mei?
[betrokkene 1]:
Nog wel
[betrokkene 1]:
Ze zijn aan het aantimmeren
[betrokkene 1]:
Maak me wel zorgen om de Engelse ramen
14 februari 2021 [eiser]:
Hej hoe gaat ie voor 14 mei?
[betrokkene 1] Sr.:
Het gaat wel langzamer dan gedacht, helft personeel zit in quarantaine in Turkije maar in NL nog geen problemen. Iedereen is er nog elke dag. We zijn al bezig met de vleugels hier en een tweede zending van rvs uit China is al in nl. Ik mis nog wel veel maar nu is het vacantie in China. Met een week of 6 moet alles wel hier zijn., Turkije is bezig met teak, dat is het meeste werk. Zal maandag foto’s vragen.
28 juli 2021 [eiser]:
Gevoel? Ik zeg augustus bij jou binnen (eind). Mooi [betrokkene 1]. Wachten beloond.
[betrokkene 1]:
De ramen had ik in november gekocht en betaald zijn nu pas op de post gedaan en dat is Engeland maar ok het gaat er nu op lijken
[eiser]:
Gaan die naar jou of naar Turkije?
[betrokkene 1]:
Naar Nederland
:
UPS heb ik nog niet retour, bleef vast zitten aan de grens
[eiser]:
UPS?
Ok maar mijn gevoel dat ze eind van de maand bij jou staat gek?
[betrokkene 1]:
Het ziet er wel zo uit
[eiser]:
Mooj dan kan ik weer wat centjes aan je overmaken. Hoe meer ik betaal hoe dichterbij mijn boot is (…)
12 oktober 2021 [betrokkene 1]:
de boot staat volgens planning do aan de grens, dan
inklaren en de speur honden erin dus denk dat vrijdag het niet gaat worden. mn verwachting is dat ik m maandag ga lossen
[eiser]:
Ah ok dan zie ik haar later … ouw
2.4.
De romp is uiteindelijk op 18 oktober 2021 in Nederland aangekomen waarna de verdere afbouw van het schip op de werf van Wester-Engh heeft plaatsgevonden.
2.5.
Ook gedurende het afbouwproces is tussen partijen veelvuldig contact geweest. [eiser] bracht bovendien regelmatig (onaangekondigd) een bezoek aan de werf om het in aanbouw zijnde schip te bezichtigen.
2.6.
In de loop van 2022 is tussen partijen onenigheid ontstaan over de voortgang van het bouwproces en het tijdstip van (op)levering van het schip.
2.7.
Bij brief van 8 juli 2022 heeft de (toenmalig) advocaat van [eiser] aan Wester-Engh onder meer het volgende geschreven:
“De opleverdatum van 14 mei 2021 werd door u niet gehaald.
[…]
Op 13 april 2022 heeft u cliënt laten weten dat de sloep op 3 juni jl. gereed zou zijn. Dat bleek niet het geval. Vervolgens deed u de toezegging dat u cliënt op 23 juni 2022 zou laten weten of de sloep in de daaropvolgende week eindelijk een proefvaart zou kunnen maken. Op 27 juni 2022 liet u cliënt evenwel, zonder opgaaf van redenen, weten dat een proefvaart niet mogelijk was en dat er ook geen aflevering gepland kon worden. U kondigde aan dat het volgende moment van informatie met betrekking tot een mogelijke proefvaart 15 juli a.s. zou zijn en dat u dan mogelijk ook meer informatie zou kunnen geven met betrekking tot de levering.
[…]
Duidelijk is dat de koopovereenkomst tot op heden niet door u is nagekomen. 22 Maanden na het sluiten van de koopovereenkomst heeft cliënt nog steeds geen sloep geleverd gekregen, ondanks dat de koopsom door hem nagenoeg is voldaan.
Om die reden wordt u hierbij in gebreke gesteld. Ik verzoek u - met kracht van sommatie - om uiterlijk op 15 juli 2022 schriftelijk aan cliënt (…) te laten weten:
-
op welke concrete datum gelegen binnen een periode van 3 weken gerekend vanaf de datum van deze brief een proefvaart gemaakt kan worden;
-
op welke concrete datum gelegen binnen een periode van 3 weken gerekend vanaf de datum van deze brief de sloep aan cliënt kan worden geleverd;
en tevens om uiterlijk op 15 juli 2022 aan cliënt te verstrekken:
-
een schriftelijke gespecificeerde opgave van het meer- en minderwerk en de financiële consequentie daarvan;
-
voldoende gedetailleerde foto’s van de huidige stand van de afbouw.
Indien bovengenoemde informatie niet op 15 juli a.s. door cliënt is ontvangen, bent u in verzuim en zal in kort geding bij de rechter om nakoming van de koopovereenkomst worden verzocht.”
2.8.
Wester-Engh heeft geen gevolg gegeven aan de sommatie. Bij haar e-mail van 18 juli 2022 heeft Wester-Engh de stellingen over leveringsdata bestreden. Verder heeft zij onder meer het volgende geschreven:
“3. W-E[Wester-Engh, toev. rb.]
is van plan om de overeenkomst volledig na te komen, dit is immers afgesproken. W-E is dit altijd ook van plan geweest. W-E heeft passie en liefde voor haar vak en ziet elke boot graag en goed afgeleverd worden.
[…]
Op grond van het bovenstaande is er geen sprake van een tekortkoming in de nakoming aan de zijde van W-E. W-E kan daarom ook niet in verzuim woorden gebracht door middel van uw ingebrekestelling. Verder is een leveringstermijn van 3 weken na dagtekening van de Brief totaal geen redelijke leveringstermijn, gezien de eerder genoemde redenen voor de vertraging in het proces.”
2.9.
Op 22 juli 2022 heeft [eiser] conservatoir beslag tot afgifte van het schip met toebehoren laten leggen en is het schip met in beslag genomen toebehoren in gerechtelijke bewaring gesteld.
2.10.
Bij e-mail van 28 juli 2022 heeft (de advocaat van) [eiser] onder meer het volgende bericht aan (de advocaat van) Wester-Engh:
“Uw cliënte verkeert ondertussen onverkort in verzuim met de nakoming van de overeenkomst tot oplevering van het schip aan cliënt. Immers, voor zover uw cliënte niet al van rechtswege in verzuim zou verkeren nu het werk niet op 14 mei 2021 noch medio mei 2022, noch op 3 juni 2022, noch op enig andere overeengekomen opleveringsdatum is opgeleverd (art. 6:83 sub a BW), dan verkeert zij in elk geval in verzuim door het niet voldoen aan de sommatie bij de ingebrekestelling van 8 juli 2022 (art. 6:82 lid 1 BW).
Daarnaast kan reeds uit het antwoord van uw cliënte van 18 juli 2022 genoegzaam worden afgeleid dat zij niet aan de overeenkomst zou voldoen (art. 6:83 sub c BW). Uw cliënte was niet eens bereid om op zijn minst de levering van het schip binnen drie weken toe te zeggen.
Namens cliënt ontbind ik hierbij gedeeltelijk de overeenkomst van koop tevens aanneming van werk tussen partijen wegens tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst (art. 6:265 lid 1 BW), althans op grond van het feit dat reeds vóór de vastgestelde tijd van oplevering waarschijnlijk is geworden dat het werk niet op tijd of niet behoorlijk zal worden opgeleverd (art. 7:756 lid 1 BW), althans zeg ik hierbij de overeenkomst gedeeltelijk op (art. 7:764 lid 1 BW) – zulks (ontbinding dan wel opzegging) in dier voege dat:
(1) cliënt het schip houdt in de staat waarin het zich thans bevindt,
(2) uw cliënte geen verdere werkzaamheden meer dient/hoeft te verrichten,
(3) de nog niet geleverde toebehoren waarvoor cliënt wel al heeft betaald, maar welke nog niet zijn geleverd (zie mijn brief van 25 juli 2022) alsnog dienen te worden overgedragen en
(4) een eindafrekening rekening houdend met vergoeding van door cliënt geleden schade dient plaats te vinden.
Ik sommeer uw cliënte dan ook om de betreffende goederen tot en met uiterlijk vrijdag 29 juli 2022 te 17.00 uur in goede staat aan [eiser] af te geven, althans ter vrije beschikking van [eiser] te stellen en te laten (om hem deze te laten ophalen).
Indien de goederen niet tijdig worden afgegeven, kan het schip niet worden afgebouwd door een derde en houdt cliënt spoedeisend belang bij zijn vorderingen tot overdracht van de goederen. Het kort geding is inmiddels aangevraagd als eis in de hoofdzaak.
2.11.
Op 29 juli en op 2 augustus 2022 heeft Wester-Engh [eiser] dertien facturen gestuurd voor onderhanden werk en materiaal voor een totaalbedrag van € 23.486,40.
2.12.
Op 31 augustus 2022 heeft de mondelinge behandeling van het door [eiser] aanhangig gemaakte kort geding bij de rechtbank Den Haag plaatsgevonden. Bij vonnis van 23 september 2022 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat een beroep van [eiser] op gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst in een bodemprocedure zal slagen, maar dit de mogelijkheid van (gedeeltelijke) opzegging onverlet laat, zoals [eiser] in de brief van 28 juli 2022 heeft gedaan. Gelet hierop heeft de voorzieningenrecht geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter een vordering tot aflevering van het schip zal toewijzen, indien duidelijkheid bestaat over de door [eiser] nog te betalen prijs. In het licht daarvan heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien een ordemaatregel te treffen, inhoudende dat het schip aan [eiser] moet worden afgegeven onder de voorwaarde dat [eiser] eerst nog een bedrag aan Wester-Engh voldoet en daarnaast voor een bepaald bedrag zekerheid stelt. Dit om te voorkomen dat het geschil tussen partijen blijft voortduren, althans de schade verder oploopt en bovendien afronding van de bouw door Wester-Engh geen reële optie meer was. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bedroeg de voor het werk geldende prijs € 185.986,40 (€ 162.500,00 aan overeengekomen aanneem-/ koopsom en € 23.486,40 voor meerwerk), zodat [eiser] - behoudens besparingen bij Wester-Engh die uit de opzegging voortvloeien - nog een bedrag van € 50.985,94 zou moeten voldoen. Gelet op de discussie tussen partijen over onder meer de eventuele besparingen van Wester-Engh, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het schip met toebehoren, zoals zich dat in gerechtelijke bewaring bevond, aan [eiser] moest worden geleverd, met dien verstande dat Wester-Engh hiertoe pas gehouden was na voldoening van € 30.985,94 en het stellen van zekerheid voor € 20.000,00 door [eiser].
2.13.
[eiser] heeft aan de betalingsvoorwaarden, zoals bepaald in het kort geding-vonnis, voldaan. Hierop heeft de advocaat van Wester-Engh bij e-mail van 30 september 2022 aan de advocaat van [eiser] bevestigd dat het schip met daarin aanwezige toebehoren aan [eiser] kon worden vrijgegeven. Wat betreft de overige goederen die Wester-Engh nog onder zich had, heeft zij zich beroepen op een retentierecht tot ontvangst van de resterende € 20.000,00. Die goederen heeft Wester-Engh opgenomen in een lijst gevoegd bij voornoemde e-mail.
2.14.
Bij vonnis in incident van 18 januari 2023 van deze rechtbank is Wester-Engh veroordeeld uiterlijk 1 februari 2023 de goederen zoals gespecificeerd op voornoemde lijst in goede staat aan [eiser] af te geven. De afgifte heeft vervolgens op 31 januari 2023 plaatsgevonden. Op verzoek van [eiser] is hiervan door Lawpoint Gerechtsdeurwaarders een proces-verbaal van constatering opgemaakt. In dit proces-verbaal zijn de goederen waarvan is vastgesteld dat deze in goede staat zijn afgeleverd, nader opgesomd. Verder worden een aantal goederen opgesomd waarvan eveneens is vastgesteld dat die in goede staat zijn afgegeven, maar die niet op eerder genoemde lijst vermeld staan. Ook worden een aantal goederen opgesomd waarvan op dat moment niet kan worden vastgesteld of deze passen of de juiste kleur hebben. En verder zijn de goederen vermeld die door [eiser] niet aanvaard zijn omdat deze volgens hem niet conform de overeenkomst waren. Tot slot wordt vermeld dat [betrokkene 1] ten aanzien van de ontbrekende kabelaring heeft opgemerkt dat alleen de goederen die zich bij Wester-Engh bevonden zijn afgegeven.
2.15.
Op 23 februari 2023 heeft [eiser] ter verzekering van het verhaal van zijn schadevordering conservatoir derdenbeslag laten leggen onder ABN AMRO Bank ten laste van Wester-Engh.
2.16.
[eiser] heeft een andere werf, Vlietland Jachtservice (hierna ‘Vlietland’), opdracht gegeven het schip af te bouwen.
2.17.
[eiser] heeft scheepswerktuigkundig expert [betrokkene 2] (hierna: ‘[betrokkene 2]’) opdracht gegeven het schip te keuren. In het naar aanleiding van zijn inspectie van 1 juni 2023 door [betrokkene 2] opgestelde keuringsrapport, is onder meer het volgende opgenomen:

De volgende punten worden als wezenlijk gebrek aangemerkt in de bouw en constructie:
-
De afwatering van met name het achterste luik in de kuipvloer is matig. De afvoeren zijn aan de voorzijde gemonteerd. De kuipvloer licht op afschot, achterover. Hierdoor blijft er achterin de goot water staan.
-
In de romp zijn diverse kleine beschadigingen en onregelmatigheden, uit de mal waargenomen. In het voorschip is de glasmat zichtbaar, door de gel-coat. De stevenbalk is overgeschilderd. De kleur is afwijkend van de gel-coat van de romp. Voor een nieuw vaartuig is dit onacceptabel. Romp zal overgeschilderd of gespoten moeten worden om beschadigingen blijvend op te lossen.
-
Het zwemplateau, aan de SB zijde is verbogen.
-
Op diverse plaatsen is craquelé en zijn doffe plekken in de binnenmal waargenomen. Zowel aan dek als in de kajuit. Voor een nieuw vaartuig is dit onacceptabel. Beschadigingen moeten worden gerepareerd en daarna zal de binnenmal moeten worden overgeschilderd of gespoten om beschadigingen blijvend op te lossen. Gezien de provisorische reparaties die al gedaan zijn (niet kwalitatief) is sterk de indruk dat dit is gebeurd bij het verbinden van de binnen- en buitenmal.
-
Plaatselijk is de rubberring los van het teak.
-
De snelheid, stationair met ruim 4 knopen is te groot. Een aanpassing in de overbrenging moet worden doorgevoerd om op binnenwater waar vaak maximum snelheid 6km/u is mogelijk te maken.
-
Er is geen eigenaarshandleiding met CE verklaring door de fabrikant geleverd.
2.18.
Op 28 juni 2023 is tijdens een vaartocht het roerblad van het schip afgebroken.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – na wijziging en vermeerdering van eis – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. te verklaren voor recht dat de overeenkomst tussen Wester-Engh en [eiser] rechtsgeldig gedeeltelijk is ontbonden;
subsidiair:
II. de overeenkomst tussen Wester-Engh en [eiser] gedeeltelijk te ontbinden;
en in alle gevallen:
III. te bepalen dat [eiser] goederen die Wester-Engh niet uiterlijk op 1 februari 2023 aan [eiser] zal hebben geleverd niet meer van Wester-Engh hoeft af te nemen;
IV. Wester-Engh te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 108.768,81 althans een zodanig bedrag dat de rechtbank juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het in dezen te wijzen vonnis tot en met de dag van voldoening;
V. Wester-Engh terzake van conservatoir beslag op en in bewaringstelling van het schip te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 5.227,07 althans een zodanig bedrag dat uw rechtbank juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de betreffende facturen althans vanaf de datum die de rechtbank juist acht tot en met de dag van voldoening;
VI. Wester-Engh terzake van conservatoir derdenbeslag onder de bank te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 1.976,94 althans een zodanig bedrag dat uw rechtbank juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de betreffende facturen althans vanaf de datum die de rechtbank juist acht tot en met de dag van voldoening;
VII. Wester-Engh te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de kosten van deze procedure te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over alle onder de proceskostenveroordeling vallende bedragen vanaf veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag van voldoening, althans tot betaling aan [eiser] van een zodanig bedrag dat en/of binnen een zodanige termijn die de rechtbank juist acht.
3.2.
Het onder vordering IV gevorderde bedrag van € 108.768,81 is opgebouwd uit (i) kosten afbouw van het schip ad € 58.995,33, (ii) kosten herstel van gebreken ad € 34.738,83, (iii) minderwerk dan wel niet door Wester-Engh geleverde zaken en diensten ad € 6.240,80, (iv) kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en omvang van de schade ad € 2.633,85 en (v) kosten van de inzet van [eiser] zelf ad € 6.160,00.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat Wester-Engh tekort is gekomen in de nakoming en in verzuim is geraakt omdat het schip niet tijdig is afgeleverd, in verband waarmee [eiser] de overeenkomst heeft ontbonden. [eiser] heeft recht op vergoeding van de schade die hij als gevolg van de tekortkoming van Wester-Engh heeft geleden, alsmede op terugbetaling van onverschuldigd teveel betaalde bedragen aan aanneemsom. Voor zover de ontbinding niet wordt vastgesteld, is de overeenkomst opgezegd en geldt dat kosten voor de afbouw van het schip, herstel van gebreken en minderwerk de besparingen van Wester-Engh betreffen, aldus nog steeds [eiser].
3.3.
Wester-Engh voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Wester-Engh vordert - na vermeerdering van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] te veroordelen:
primair:
a. om het schip met toebehoren, op kosten van [eiser] te vervoeren naar de loods van Wester-Engh aan de Industrieweg 4, Hal 5, 2404 BZ te Alphen aan den Rijn, binnen een week na het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [eiser] daarmee in gebreke blijft,
tot het vergoeden van de schade van Wester-Engh ad € 58.800,00 te vermeerderen met € 70,00 x 8 = € 560,00 per dag, te rekenen vanaf 1 februari 2023 tot de dag waarop het schip weer in de loods bij Wester-Engh staat en de werkzaamheden kunnen worden voortgezet, of een ander in goede justitie te bepalen bedrag,
tot het voldoen aan Wester-Engh van het restant van de aanneemsom ad € 20.000,00, of een ander in goede justitie te bepalen bedrag,
subsidiair:
a. tot het vergoeden van de schade van Wester-Engh ad € 58.800,00 te vermeerderen met € 70,00 x 8 = € 560,00 per dag, te rekenen vanaf 1 februari 2023 tot de dag waarop het schip weer in de loods bij Wester-Engh staat en de werkzaamheden kunnen worden voortgezet, of een ander in goede justitie te bepalen bedrag,
tot het voldoen aan Wester-Engh van het restant van de aanneemsom ad € 20.000,00, of een ander in goede justitie te bepalen bedrag,
meer subsidiair:
tot het voldoen aan Wester-Engh van het restant van de aanneemsom ad € 20.000,00, of een ander in goede justitie te bepalen bedrag,
in alle gevallen:
[eiser] te veroordelen in de integrale proceskosten, tot op 29 juni 2023 begroot op € 25.051,75, en in de eventuele nakosten.
3.6.
Wester-Engh legt aan haar vorderingen ten grondslag dat een leverdatum niet is overeengekomen en [eiser] kon verwachten dat als gevolg van de vele meerwerk opdrachten het langer ging duren. [eiser] heeft met het beslag tot afgifte enkel korting van de aanneemsom voor ogen had. Het schip had allang af kunnen zijn zonder het beslag. Hiermee heeft [eiser] Wester-Engh het werken onmogelijk gemaakt en de algehele bedrijfsvoering van Wester-Engh gefrustreerd. [eiser] heeft vervolgens onnodig meerdere procedures gestart en maakt daarmee misbruik van zijn procesbevoegdheid, aldus Wester-Engh.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang zal de rechtbank de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk behandelen.
4.2.
Kern van het geschil betreft de (financiële) afwikkeling van de inmiddels beëindigde overeenkomst. Daartoe moet allereerst worden vastgesteld hoe de overeenkomst is geëindigd. Partijen zijn het daar niet over eens.
Ontbinding
4.3.
[eiser] stelt dat Wester-Engh toerekenbaar tekort is geschoten doordat zij het schip niet uiterlijk op de overeengekomen fatale termijn heeft geleverd. Volgens [eiser] hebben 14 mei 2021 dan wel 14 mei 2022, 3 of 15 juni 2022 of ‘de start van het vaarseizoen 2021’ als fatale termijnen te gelden. [eiser] stelt dat hij Wester-Engh bovendien bij brief van 8 juli 2022 nog in gebreke heeft gesteld, maar ook binnen de daarin gestelde termijnen nakoming is uitgebleven. Uit de reactie van 18 juli 2022 van Wester-Engh waarin zij - ondanks zijn uitdrukkelijke vraag - geen concrete data voor proefvaart en levering noemde, maar wel dreigde met klachten aan het adres van zijn advocaat, stelt [eiser] te hebben mogen afleiden - tegen de achtergrond van eerdere weigeringen en onmin - dat Wester-Engh tekort zou schieten in de nakoming van de overeenkomst, althans dat nakoming kennelijk (tijdelijk) onmogelijk was. [eiser] stelt dat hij daarom bij e-mail van 28 juli 2022 de overeenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk gedeeltelijk heeft ontbonden. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat die ontbinding niet rechtsgeldig was, vordert [eiser] in deze procedure een gerechtelijke ontbinding van de overeenkomst.
4.4.
Wester-Engh betwist dat partijen een fatale termijn zijn overeengekomen. In de overeenkomst is geen opleverdatum opgenomen en Wester-Engh betwist dat dit anderszins is toegezegd. Zij voert aan dat voor de afbouw van het schip (na ontvangst van het casco vanuit Turkije) in beginsel 1000 uur werk staan. Dit betekent dat het schip op zijn vroegst op 6 juni 2022 had kunnen worden opgeleverd. Op zijn vroegst, want Wester-Engh was (is) afhankelijk van externe leveranciers. Wester-Engh voert verder aan dat [eiser] bovendien steeds aanvullende opties voor het schip wilde laten inbouwen. Zo bestelde hij tot 30 maart 2022 nog vele extra accessoires. Wester-Engh voert aan dat zij doende was het schip af te bouwen en daarvoor zelfs een andere opdracht heeft afgezegd. Wester-Engh bestrijdt dat de door [eiser] in de brief van 8 juli gegeven termijn redelijk was. Zij concludeert dan ook dat de ontbindingsverklaring niet rechtsgeldig was en dat de overeenkomst door de opzegging door [eiser] is geëindigd.
4.5.
Uitgangspunt is dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt . Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding echter pas wanneer er sprake is van verzuim. Indien voor de nakoming geen termijn is bepaald, dan treedt volgens artikel 6:82 lid 1 BW het verzuim eerst in, wanneer de schuldenaar in gebreke is gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming is gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft.
Verzuim kan zonder ingebrekestelling intreden wanneer partijen een fatale termijn zijn overeengekomen die is verstreken en in de situatie waar de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.
Fatale termijn?
4.6.
In artikel 6:83 onder a BW is bepaald dat het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen. Een bij overeenkomst voor de nakoming gestelde termijn is in principe fataal. Noodzakelijk is dat de gestelde termijn voldoende bepaald (en kenbaar) moet zijn. De rechtbank is met Wester-Engh van oordeel dat van een fatale termijn geen sprake is. Dit blijkt alleen al uit het feit dat [eiser] zelf vijf verschillende data noemt en kennelijk zelf ook niet weet welke van deze data fataal was. Dat in de contacten tussen partijen over mogelijke data voor oplevering is gesproken, maakt niet dat partijen daarmee een fatale termijn zijn overeengekomen. Te meer niet nu in de overeenkomst geen leverdatum wordt genoemd en partijen bovendien hier ook niet naar hebben gehandeld. Zo staat vast dat pas in oktober 2021 de casco-romp in Nederland is aangekomen en [eiser] tot op 30 maart 2022 Wester-Engh nog meerwerk heeft opgedragen die onweersproken alleen al een extra bouwtijd van 256 uur opleverde. De conclusie moet derhalve luiden dat
Wester-Engh niet reeds door het laten verstrijken van een fatale termijn in verzuim is geraakt.
Verzuim na ingebrekestelling
4.7.
Zoals ook door de voorzieningenrechter is geoordeeld, is Wester-Engh evenmin in verzuim geraakt als gevolg van de ingebrekestelling bij brief van 8 juli 2022 van [eiser]. Daartoe is immers vereist dat daarbij een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld. Nu alleen al uit de door [eiser] in het geding gebrachte offerte van Vlietland volgt dat voor de afbouw van het schip meer tijd nodig was, kan de door [eiser] in deze brief gestelde termijn van drie weken niet als redelijk worden aangemerkt.
Verzuim zonder ingebrekestelling
4.8.
Ook kon [eiser], anders dan hij betoogt, uit de e-mail van 18 juli 2022 van
Wester-Engh geenszins afleiden dat Wester-Engh in de nakoming van de verbintenis zou tekortschieten. In tegendeel; Wester-Engh liet in deze e-mail onder meer uitdrukkelijk weten dat zij van plan was ‘
de overeenkomst volledig na te komen, dit is immers afgesproken’ (zie rov. 2.8).
4.9.
Uit het vorenstaande volgt dat geen van voornoemde gronden een ontbinding van de overeenkomst kunnen rechtvaardigen. [eiser] was derhalve niet bevoegd de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden en de ontbindingsverklaring van [eiser] heeft dan ook geen effect gehad. De vorderingen van [eiser] onder I en II in conventie zullen daarom worden afgewezen.
Opzegging
4.10.
Nu niet in geschil is dat sprake was van een overeenkomst van aanneming van werk, was [eiser] als opdrachtgever wel bevoegd de overeenkomst op te zeggen, zoals [eiser] ook heeft gedaan in zijn brief van 28 juli 2022: “
althans zeg ik hierbij de overeenkomst gedeeltelijk op”.Dit betekent dat de overeenkomst eind juli 2022 door opzegging is geëindigd. Ook Wester-Engh heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst door opzegging is geëindigd. Wester-Engh kan dan ook niet langer nakoming van de overeenkomst vorderen. Voor het retourneren van het schip naar de loods van Wester-Engh voor voortzetting van de werkzaamheden bestaat derhalve geen rechtsgrond. De rechtbank zal daarom de primaire vordering in reconventie onder a. afwijzen.
4.11.
Aangezien de overeenkomst door opzegging is geëindigd zal de afrekening volgens het bepaalde in artikel 7:764 BW dienen plaats te vinden. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de opdrachtgever die een overeenkomst opzegt voordat het werk klaar is, de voor het gehele werk geldende prijs zal moeten betalen, verminderd met de besparingen die uit de opzegging voortvloeien. [eiser] is derhalve gehouden de gehele aanneemsom plus eventueel meerwerk te betalen, verminderd met de door de opzegging door Wester-Engh bespaarde kosten voor zover die voor haar uit de opzegging voortvloeien. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan en de omvang van de besparingen aan de zijde van Wester-Engh rusten op [eiser], met dien verstande dat op Wester-Engh een mededelingsplicht rust (HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8728, NJ 2013/225).
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij in september 2020 een aanneemsom van in totaal € 162.500,- (inclusief de inruil van de sloep) zijn overeengekomen. In het kader van het kort geding is door de voorzieningenrechter geoordeeld dat daarnaast door Wester-Engh aanspraak kan worden gemaakt op meerwerk voor een bedrag van € 23.486,40.
Wester-Engh heeft [eiser] voor het meerwerk voor voornoemd bedrag gespecificeerde nota’s gestuurd. [eiser] heeft het daarin opgenomen meerwerk ook in de onderhavige procedure onvoldoende onderbouwd betwist, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. De rechtbank zal daarom, net als de voorzieningenrechter, uitgaan van verschuldigd meerwerk ten bedrage van € 23.486,40.
4.13.
Dit betekent dat de totale aanneemsom inclusief meerwerk € 185.986,40 bedroeg. Op dit bedrag is door [eiser] (mede op last van de voorzieningenrechter) in totaal € 165.985,94 aan Wester-Engh voldaan. Het restant ten bedrage van € 20.000,- is door [eiser] conform het vonnis in kort geding in depot gestort.
Besparingen
4.14.
Zoals hierboven is uiteengezet is [eiser] op grond van artikel 7:764 lid 2 BW aan Wester-Engh de totale aanneemsom van € 185.986,40 verschuldigd verminderd met de voor Wester-Engh uit de opzegging voortvloeiende besparingen. Volgens [eiser] dienen alle kosten voor de werkzaamheden die nog moesten worden verricht en materialen die nog zijn aangeschaft om het schip af te bouwen, als besparingen voor Wester-Engh te worden beschouwd. Volgens [eiser] zijn de besparingen daarom gelijk aan de aan hem verstrekte offertes en facturen voor materialen en arbeid vermeerderd met het bedrag aan minderwerk. [eiser] begroot de besparingen aldus op een bedrag van € 65.236,13 (€ 58.995,33 + € 6.240,80). Wester-Engh betwist dit en voert aan dat zij, met uitzondering voor de kabelaring, geen kosten heeft bespaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Arbeidsloon
4.15.
Wester-Engh heeft gemotiveerd betwist dat zij arbeidskosten heeft bespaard. Wester-Engh heeft daartoe onder meer aangevoerd dat haar monteur na de opzegging de vrijgevallen tijd niet anders heeft kunnen invullen, terwijl de monteur door Wester-Engh wel moest worden betaald en zij in verband met het extra werk aan het schip van [eiser] zelfs een andere opdracht heeft moeten afzeggen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in het licht van deze betwisting onvoldoende heeft gesteld om te kunnen vaststellen dat sprake is van besparingen in de vorm van arbeid aan de zijde van Wester-Engh. Dat dit voor [eiser] extra kosten met zich brengt, betekent niet dat
dusook sprake is van besparingen aan de zijde van Wester-Engh. Deze extra (dubbele) kosten is het gevolg van de keuze van [eiser] om de overeenkomst voortijdig op te zeggen en komt voor zijn rekening.
4.16.
Wester-Engh kan op haar beurt evenmin aanspraak maken op vergoeding van schade bestaande uit het loon van de voor de afbouw van het schip in dienst genomen monteur. Aangezien een opdrachtgever volgens de wet te allen tijde bevoegd is om eenzijdig een aannemingsovereenkomst op te zeggen, mits vervolgens wordt afgerekend volgens de daarvoor geldende regeling, bestaat geen grond om de aannemer daarnaast nog schadevergoeding toe te kennen wegens het vroegtijdig beëindigen van die overeenkomst. De in reconventie ingestelde primaire vordering onder b., tevens subsidiair onder a., zal daarom eveneens worden afgewezen.
CE keuring
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat de factuur van [betrokkene 2] voor de keuring van het schip wel als een besparing kan worden aangemerkt. Niet in geschil is dat Wester-Engh door de opzegging niet voor de overeengekomen ‘CE controle met CE keur’ heeft zorggedragen. [eiser] heeft zich vervolgens tot [betrokkene 2] gewend om de keuring uit te voeren. Deze heeft daarvoor € 2.350,00 exclusief BTW in rekening gebracht. Wester-Engh heeft deze kosten niet bestreden. Dit bedrag komt dan ook op de totale aanneemsom als besparing in mindering.
Kabelaring
4.18.
Tussen partijen staat vast dat de kabelaring niet is geleverd. Dit heeft te gelden als een besparing. [eiser] heeft voor de omvang van deze besparing een factuur van Vlietland overgelegd ten bedrage van € 4.565 exclusief 21% BTW. Wester-Engh heeft daarop aangevoerd dat haar inkoop van de kabelaring € 1.790,00 exclusief BTW zou hebben bedragen. [eiser] heeft dit onvoldoende betwist. De rechtbank zal dan ook uitgaan van een besparing voor Wester-Engh van € 1.790,00 exclusief BTW. Dit bedrag kan op de totale aanneemsom als besparing in mindering worden gebracht.
Dekzeil
4.19.
Verder is onbetwist dat Wester-Engh het dekzeil niet heeft geleverd. Wester-Engh heeft niet aangegeven welke besparing dit voor haar heeft opgeleverd. Nu zij evenmin de hoogte van de factuur van de door [eiser] aangezochte zeilmaker voor het dekzeil heeft betwist, zal de rechtbank dit factuurbedrag als besparing aanmerken. Op de totale aanneemsom kan aldus een bedrag van € 5.771,33 (€ 2.322,06 + € 3.449,27) exclusief BTW voor het dekzeil als besparing in mindering worden gebracht.
Gasstel en klokkenset
4.20.
Wester-Engh heeft niet betwist dat zij geen gasstel en klokkenset zoals was overeengekomen heeft afgeleverd. Nu Wester-Engh evenmin mededeling heeft gedaan over de omvang van haar besparingen in verband hiermee, noch de door [eiser] genoemde bedragen heeft bestreden, zal de rechtbank hiervoor een bedrag van € 3.000,00 als besparing aanmerken. Ook dit bedrag kan derhalve op de totale aanneemsom als besparing in mindering worden gebracht.
4.21.
Volgens [eiser] dienen voorts de goederen zoals opgesomd in het proces-verbaal van constateringen van 31 januari 2023 die wel door Wester-Engh zijn aangeboden, maar door [eiser] niet zijn geaccepteerd, als niet geleverd en daarmee als besparing te worden aangemerkt. Het gaat daarbij om de vlaggenstok, rvs-beugel achter het stuur, hekschroef, speakers, tweede uitlaat en opstap achtersteven.
Vlaggenstok achtersteven met vlag
4.22.
[eiser] stelt dat het onderdeel ‘vlaggenstok achtersteven met vlag’ niet volledig is geleverd. Uit het proces-verbaal van constateringen van 31 januari 2023, noch uit de overgelegde foto van de aangeboden vlaggenstok en vlag, kan echter worden opgemaakt dat dit onderdeel niet volledig was. Nu Wester-Engh heeft aangevoerd dat dit onderdeel wel volledig is aangeboden, had het op de weg van [eiser] gelegen om toe te lichten op welke wijze dit onderdeel onvolledig is aangeboden en sprake is van een besparing, maar dit heeft hij nagelaten.
Rvs-beugel inclusief bevestiging
4.23.
Wester-Engh heeft ook de stelling van [eiser] dat de rvs-beugel inclusief bevestiging (de zit bij de stuurstand) niet zou voldoen, met overlegging van foto’s gemotiveerd betwist. De zit was ten tijde van de beslaglegging nog niet gemonteerd, maar was klaar voor montage, aldus Wester-Engh. [eiser] heeft hierop volstaan met de opmerking dat de zitstang niet conform de tekening van Wester-Engh was, maar heeft nagelaten dit nader toe te lichten, zodat ook deze stelling als onvoldoende onderbouwd zal worden gepasseerd.
Hek- en boegschroeven
4.24.
[eiser] stelt voorts de aangeboden hek- en boegschroeven niet te hebben aangenomen, omdat deze minder krachtig waren dan overeengekomen; 45 kgf in plaats van 60 kgf. Wester-Engh heeft dit betwist en aangevoerd dat de boeg- en hekschroef deels in het schip zijn gemonteerd en niet retour zijn aangeboden. [eiser] heeft ondanks deze gemotiveerde betwisting ook deze stelling niet nader toegelicht en zodoende onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een besparing.
Speakers
4.25.
[eiser] stelt dat hij de aangeboden speakers niet heeft aanvaard, omdat de speakers niet zoals overeengekomen in de kleur van de kuip waren gespoten. Daarnaast verschilde het merk van de speakers met de doos. Wester-Engh heeft betwist dat de speakers niet zouden voldoen. Zij voert aan dat het merk van de speakers in de overeenkomst niet is gespecificeerd. Zij heeft twee speakers verwisseld voor speakers van een betere kwaliteit en heeft de frontjes wel degelijk zoals overeengekomen gespoten in de kleur RAL 9001. [eiser] heeft op deze gemotiveerde betwisting door Wester-Engh niet meer gereageerd, zodat ook deze stelling als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd.
Tweede uitlaat
4.26.
Wester-Engh heeft wel erkend dat een tweede uitlaat niet passend was. Indien Wester-Engh het schip zelf zou hebben afgebouwd, zou derhalve dit onderdeel opnieuw moeten zijn aangeschaft. Nu Wester-Engh niet heeft medegedeeld welke kosten hieraan voor haar verbonden zouden zijn, zal de rechtbank het door [eiser] genoemde bedrag van € 150,00 als besparing aanmerken. Voornoemd bedrag kan derhalve op de totale aanneemsom in mindering worden gebracht.
Opstap achtersteven
4.27.
[eiser] heeft tot slot gesteld dat de opstap achtersteven niet compleet zou zijn. Wester-Engh heeft dit betwist en heeft aangevoerd dat de opstap achtersteven gewoon is aangeboden. [eiser] heeft nagelaten zijn stelling hierop nader te onderbouwen en heeft zodoende ook op dit punt niet voldaan aan zijn stelplicht.
Kussenset en rol
4.28.
Van de goederen die [eiser] op 31 januari 2023 onder voorbehoud heeft aangenomen van Wester-Engh, zijn de kussens inclusief zitsteunrol in deze procedure nog onderwerp van discussie. Wester-Engh heeft weliswaar kussens en een rol geleverd, maar deze bleken niet conform de overeenkomst en [eiser] heeft de set daarom midden februari 2023 geretourneerd. Wester-Engh heeft eerst bij haar akte van 23 juni 2023 hierop gereageerd en aangevoerd dat de set inmiddels correct en voor [eiser] beschikbaar was. De rechtbank is van oordeel dat Wester-Engh gelet op dit tijdsverloop niet meer van [eiser] kan verlangen de nieuwe kussenset van Wester-Engh af te nemen. Wester-Engh zal de kussenset aan een derde kunnen aanbieden, zodat de rechtbank dit als een besparing aanmerkt. Nu Wester-Engh de hoogte van de factuur van de door [eiser] aangezochte stoffeerderij niet heeft betwist, kan het bedrag van € 5.774,26 exclusief 21% BTW als besparing op de totale aanneemsom in mindering worden gebracht.
Bekerhouders
4.29.
Ook is onbetwist dat maar één van de drie overeengekomen bekerhouders is geleverd. Wester-Engh heeft hierop aangevoerd dat deze houders niet passen op de stuurstand, maar gewoon te leveren zijn en ‘aanwezig werkplaats’ zijn. Hieruit maakt de rechtbank op dat Wester-Engh niet heeft voldaan aan het vonnis in incident om alle bij haar aanwezige goederen aan [eiser] af te geven. Wester Engh kan dan ook niet langer verlangen dat [eiser] deze bekers alsnog afneemt. De rechtbank zal daarom de hiervoor door [eiser] opgevoerde kosten van € 300,00 (2 x € 150,00) als besparing aanmerken. Dit bedrag kan op de totale aanneemsom in mindering worden gebracht.
4.30.
Uit het vorenstaande volgt dat [eiser] in totaal € 19.135,59 als besparing op de aanneemsom van € 185.986,40 in mindering kan brengen.
4.31.
De rechtbank zal de vordering van [eiser] onder III in conventie toewijzen. Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat [eiser] de goederen die Wester-Engh niet conform het vonnis in incident heeft afgegeven, niet meer hoeft af te nemen.
Achteraf gebleken gebreken
4.32.
[eiser] stelt voorts dat het door Wester-Engh afgeleverde schip een aantal gebreken vertoonde. Volgens [eiser] moet de romp, zowel binnen- als buitenzijde, opnieuw worden geschilderd of gespoten. Het zwemplateau moet worden vervangen, omdat het is verbogen, en de overgang van het dek naar de kuip moet opnieuw worden gedaan. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser] het expertiserapport van [betrokkene 2] (zie rov. 2.17) overgelegd.
[eiser] vordert vergoeding van de herstelkosten. Voor het overspuiten van de buiten- en binnenzijde van de romp inclusief materiaal heeft Vlietland een offerte opgemaakt ten bedrage van € 3.220,00 (buitenzijde) en € 9.660,00 (binnenzijde).Voor het vervangen van het zwemplateau rekent Vlietland een bedrag van € 2.620,00.
4.33.
Wester-Engh betwist voor deze kosten aansprakelijk te kunnen worden gehouden.
4.34.
Voor zover Wester-Engh heeft willen betogen dat [eiser] geen aanspraak kan maken op vergoeding van herstelkosten omdat hij Wester-Engh niet in de gelegenheid heeft gesteld de gebreken te herstellen, gaat dit niet op. De verhoudingen tussen partijen waren op het moment van de beslaglegging al zodanig verstoord dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het geen reële optie meer was om Wester-Engh het schip te laten afbouwen. Onder die omstandigheden kan van [eiser] evenmin in redelijkheid worden gevergd om het herstel door Wester-Engh te laten uitvoeren (waarbij de boot terug naar de werf van Wester-Engh zou moeten).
4.35.
Wester-Engh heeft voorts aangevoerd dat de boot in beslag is genomen terwijl zij nog aan het werk was; het schip was nog niet klaar. Voor zover sprake is van een gebrek dan komt dat daardoor, aldus Wester-Engh. Wester-Engh heeft daarbij als productie 22 een lijst overgelegd waarop onder meer de verschillende aspecten van de koopovereenkomst en de status van de afwikkeling op het moment van beslaglegging is weergegeven.
Romp overspuiten
4.36.
Wester-Engh heeft op haar lijst genoteerd dat de onderdelen ‘polyester romp (overnaads) Kleur Groen RAL 6009’ en ‘polyester binnenschaal met in de banken zeven opbergcompartimenten RAL 9001’ zijn ‘geleverd’. De rechtbank maakt hieruit op dat Wester-Engh zich op deze onderdelen op het standpunt stelt dat het schilderwerk is uitgevoerd. Hiervoor gaat haar argument dat het werk op het moment van beslaglegging nog niet klaar was derhalve niet op. [betrokkene 2] heeft geconcludeerd dat de romp zowel binnen als buiten moet worden overgeschilderd of gespoten. Wester-Engh heeft dit niet weersproken. Ook de hoogte van de offerte van Vlietland voor deze werkzaamheden plus materiaal van € 12.880,00 heeft Wester-Engh niet bestreden. De rechtbank zal de vordering van [eiser] tot vergoeding van deze kosten daarom toewijzen.
Zwemplateau
4.37.
Wester-Engh heeft op haar lijst genoteerd dat het onderdeel ‘RVS zwemplateau met teak ingelegd’ is ‘geleverd’. Hiervoor gaat evenmin het argument op dat het werk op het moment van beslaglegging nog niet klaar was. De hoogte van de offerte van Vlietland voor dit onderdeel ten bedrage van € 2.620,00 heeft Wester-Engh niet bestreden, zodat de vordering tot vergoeding van dit bedrag eveneens zal worden toegewezen.
Overgang dek naar kuip
4.38.
[eiser] stelt dat ‘de overgang van het dek naar de kuip opnieuw moet worden gedaan’, maar heeft dit niet nader toegelicht. Gezien de betwisting van Wester-Engh had dat wel op zijn weg gelegen. Nu [eiser] voor wat betreft dit onderdeel niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zal zijn vordering tot vergoeding van deze kosten worden afgewezen.
Aanvangssnelheid motor en koppeling met schroefas
4.39.
[eiser] stelt verder dat de aanvangssnelheid van de motor hoger is dan de toegestane maximumsnelheid, geldend in het Wester-Engh bekende vaargebied van [eiser]. [eiser] verwijt Wester-Engh verder dat de koppeling tussen de motor en de schroefas-inrichting niet goed is uitgevoerd. De moeren lieten tijdens een vaartocht los waardoor het koppelstuk is losgekomen. [eiser] kwalificeert dit als gebreken. Wester-Engh heeft dit betwist en voert aan dat in de overeenkomst wel de vereiste maximale snelheid is opgenomen, maar geen minimumsnelheid. Bovendien heeft Wester-Engh toegelicht dat de afstelling van de (snelheid van de) motor in de laatste fase van de afbouw van het schip wordt gedaan. Zij kan dan een andere schroef erop zetten. Zij is daar niet aan toe gekomen door de inbeslagneming van het schip. Hetzelfde geldt voor het afmonteren van de koppeling. Dit verweer slaagt. [eiser] heeft de overeenkomst voortijdig opgezegd en kan Wester-Engh dan ook niet verwijten dat het werk op een aantal punten (nog) onvolkomen is. De vordering van [eiser] zal op dit punt daarom worden afgewezen.
Roerblad en ophanging
4.40.
Tot slot stelt [eiser] dat zowel het roerblad als de ophanging ervan gebrekkig waren. Volgens [eiser] heeft Wester-Engh het roerblad vervaardigd van multiplex in plaats van teakhout, zoals [eiser] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Verder was het roerblad op de hoogte van de hak niet verstevigd. Dit had volgens [eiser] direct bij de productie moeten worden uitgevoerd, maar is niet gebeurd. Verder was het roerblad op onvoldoende punten (vingerlingen) aan het schip bevestigd, anders dan bij de uitvoering van het roerblad van andere schepen. Dit terwijl het schip is uitgevoerd met een veel zwaardere motor dan andere schepen van Wester-Engh. De zwaardere motor levert een grotere snelheid en dus meer roerdruk. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser] onder meer verwezen naar de brief van 1 juli 2023 van [betrokkene 2].
4.41.
Wester-Engh heeft de gestelde gebreken betwist. Zij voert aan dat in de overeenkomst is opgenomen ‘Teak aangehangen roer’ waarbij de toevoeging ‘massief’ ontbreekt. Bij andere onderdelen is dit wel uitdrukkelijk opgenomen. [eiser] had daarom niet een massief teak roer mogen verwachten. Wester-Engh heeft een toplaag van teak van een centimeter dik aangebracht. Zij stelt roerbladen altijd zo uit te voeren, zonder dat dit problemen geeft. Wat betreft de ophanging voert Wester-Engh aan dat het roer nog niet was afgemonteerd. Zij beroept zich erop dat Vlietland en [betrokkene 2] ten tijde van de keuring, dit hadden moeten zien en het roer goed hadden moeten afmonteren.
4.42.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd verweer van Wester-Engh slaagt. Anders dan [eiser] betoogt is in de overeenkomst niet vastgelegd dat het schip zou worden voorzien van een massief teakhouten roerblad. Bovendien is onvoldoende vast komen te staan dat de uitvoering van het roerblad (in multiplex in plaats van massief teak) de oorzaak is geweest van het afbreken van het roer. Wat betreft de bevestiging van het roer volgt de rechtbank Wester-Engh in haar verweer dat de montage van het roerblad op het moment van beslaglegging nog niet was voltooid en het ontbreken van montage op de roerhak en meer vingerlingen mogelijk de oorzaak van het afbreken van het roer is geweest. Dit kan
Wester-Engh echter (vanwege de voortijdige opzegging) niet worden verweten.
Kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en omvang schade
4.43.
Bij vonnis in incident is reeds geoordeeld dat de rechtbank de inzet van een door [eiser] aan te stellen deurwaarder niet nodig achtte. Het stond [eiser] vrij wel een deurwaarder in te schakelen, maar de hieraan verbonden kosten blijven voor zijn rekening. De vordering tot vergoeding van deze kosten wordt daarom afgewezen.
4.44.
De kosten voor het expertiserapport van [betrokkene 2] ten bedrage van € 591,37 komen wel voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering van [eiser] tot vergoeding van dit bedrag toewijzen.
Uren [eiser]
4.45.
vordert voorts een vergoeding voor de tijd die hij heeft besteed om zijn rechten wat betreft het schip veilig te stellen. Dit wordt afgewezen. Op grond van artikel 239 Rv komen slechts het salaris (liquidatietarief) van de advocaat en verschotten voor vergoeding in aanmerking. De uren die [eiser] zelf aan dit geschil heeft besteed vallen daar niet onder.
4.46.
Uit het vorenstaande volgt dat [eiser] aanspraak kan maken op vergoeding van € 15.500,00 aan herstelkosten (€ 12.880,00 + € 2.620,00), € 19.135,59 aan besparingen en € 591,37 voor het expertiserapport, derhalve in totaal € 35.226,96. Dit bedrag overstijgt het depotbedrag van € 20.000,00. Dat betekent dat het door [eiser] als zekerheidsstelling in depot gestorte bedrag aan hem toekomt en Wester-Engh hierop geen aanspraak kan maken. De door Wester-Engh in reconventie ingestelde primaire vordering onder c., tevens ingesteld als subsidiair onder b. en als meer-subsidiair, tot betaling van dit bedrag zal daarom worden afgewezen. De vordering van [eiser] in conventie onder IV zal voor een bedrag van € 15.226,96 (€ 35.226,96 - € 20.000,00) worden toegewezen. Nu hiertegen door
Wester-Engh geen specifiek verweer is gevoerd, wijst de rechtbank ook de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag toe.
Beslagkosten
4.47.
Nu hierboven is geoordeeld dat [eiser] de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden, was Wester-Engh, zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen, eerst tot afgifte van het schip gehouden na voldoening van de totale aanneemsom (minus de besparingen). Op het moment van de beslaglegging had [eiser] echter pas € 135.000 betaald. Gelet hierop moet de conclusie luiden dat [eiser] voor zijn beurt beslag tot afgifte op het schip heeft laten leggen. De kosten van de inbeslagname en inbewaringstelling van het schip dienen dan ook voor rekening van [eiser] te blijven.
4.48.
Wat betreft het conservatoire derdenbeslag onder de bank overweegt de rechtbank dat ook indien de vordering slechts gedeeltelijk wordt toegewezen, dit niet tot gevolg heeft dat het beslag ten onrechte is gelegd. Daarbij is niet relevant, anders dan door Wester-Engh is betoogd, of zij financieel draagkrachtig is. Uitgangspunt is dat op grond van artikel 3:276 BW in samenhang met artikel 435 lid 1 Rv het de schuldeiser vrijstaat beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen om zijn vordering te verhalen. De vordering waarvoor het beslag is gelegd is deels toewijsbaar. De vordering onder VI voor vergoeding van deze beslagkosten zal dan ook worden toegewezen.
4.49.
Nu hiertegen geen specifiek verweer is gevoerd, wijst de rechtbank de gevorderde wettelijke rente over deze beslagkosten eveneens toe.
Proceskosten
4.50.
Wester-Engh zal gelet op het vorenstaande zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. Echter, omdat van de door [eiser] gevorderde hoofdsom een aanzienlijk deel wordt afgewezen, wordt in conventie het liquidatietarief gehanteerd dat past bij het uiteindelijk toegewezen bedrag.
4.51.
De kosten in conventie aan de zijde van [eiser] worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 131,33
- griffierecht 1.301,00
- salaris advocaat
1.196,00(2 punten × tarief € 598)
Totaal € 2.628,33
4.52.
De kosten in reconventie aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 766,00 (2 punten × 0,5 × tarief € 766) voor salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat [eiser] de goederen die Wester-Engh niet uiterlijk op 1 februari 2023 aan [eiser] heeft geleverd niet meer van Wester-Engh hoeft af te nemen,
5.2.
veroordeelt Wester-Engh om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 15.226,96, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Wester-Engh in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.628,33, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt Wester-Engh om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.976,94 terzake van conservatoir derdenbeslag onder de bank, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt Wester-Engh in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 766,00,
5.9.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.
1680