ECLI:NL:RBNHO:2023:13550

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
C/15/333518
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot eigendom en afgifte van een Porsche met betrekking tot revindicatie en beslaglegging

In deze civiele zaak heeft Lemeey III B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met betrekking tot de eigendom van een Porsche. Lemeey III stelt dat zij eigenaar is van de Porsche en heeft conservatoir revindicatoir beslag laten leggen. De rechtbank heeft op 26 juli 2023 geoordeeld dat Lemeey III onvoldoende feiten heeft gesteld om haar eigendomsrecht op de Porsche vast te stellen. De rechtbank wijst de vorderingen van Lemeey III af, evenals de tegenvorderingen van de gedaagden. De rechtbank concludeert dat de Porsche op naam van [gedaagde 1] is gesteld en dat Lemeey III niet kan bewijzen dat zij eigenaar is geworden na afloop van de leaseovereenkomst. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan Lemeey III opgelegd, aangezien zij de partij is die ongelijk krijgt. De vorderingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in reconventie zijn eveneens afgewezen, en de rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van Lemeey III vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland
Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/333518 / HA ZA 22-664
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEMEEY III B.V.,
gevestigd te Voorthuizen,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Lemeey III,
advocaat: mr. W. van Leuveren te Waddinxveen,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats 1], Portugal,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde 1],
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam,
en

2.2. [gedaagde 2],

wonende te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde 2],
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
De zaak in het kort
Lemeey III stelt dat zij eigenaar is van een Porsche. Zij heeft daarom conservatoir revindicatoir beslag op de Porsche laten leggen en de Porsche in bewaring gegeven aan een gerechtelijk bewaarder. Lemeey III vordert in deze procedure (onder meer) afgifte van de Porsche aan haar.
De rechtbank oordeelt dat Lemeey III – tegenover de betwisting door de gedaagden – onvoldoende feiten heeft gesteld om haar eigendomsrecht op de Porsche te kunnen vaststellen. De rechtbank wijst de vorderingen van Lemeey III dan ook af.
De rechtbank wijst de tegenvorderingen van de gedaagden ook af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2023 en de daarin genoemde stukken
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte overlegging producties van Lemeey III
- het overzicht beslagstukken van Lemeey III
- het B8-formulier met producties 1 t/m 5 van [gedaagde 1]
- het B16-formulier met een aanvullende productie van [gedaagde 1]
- de mondelinge behandeling van 16 mei 2023, waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan de griffier voor het overige aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] was tot 15 januari 2019 via Roma Beheer B.V. indirect bestuurder van Lemeey III. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) was medebestuurder bij Roma Beheer B.V. Hij is sinds 15 januari 2019 enig bestuurder van Roma Beheer B.V. en enig indirect bestuurder van Lemeey III.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn met elkaar getrouwd op huwelijkse voorwaarden.
2.3.
Bij factuur van 1 maart 2016 heeft Porsche Centrum Amsterdam B.V. aan
Lemeey III een bedrag van € 180.560,01 (inclusief een korting van € 11.570,31) terzake de verkoop en levering op 25 februari 2016 van een Porsche met kenteken [kenteken] (hierna: de Porsche) in rekening gebracht.
2.4.
Om het aankoopbedrag te voldoen, hebben ‘Lemeey III B.V. en/of [gedaagde 1]’ als lessee op 2 maart 2016 een ‘Porsche Financial Lease’ overeenkomst (hierna: de leaseovereenkomst) gesloten met Volkswagen Bank als financier/lessor.
2.5.
In de leaseovereenkomst staat onder meer het volgende:
“A. Leverancier [Porsche Centrum Amsterdam B.V., toev. rb] verklaart hierbij aan lessee onder eigendomsvoorbehoud en onder de nader in de overeenkomst te noemen voorwaarden te hebben verkocht en geleverd, gelijk lessee van leverancier verklaart te hebben gekocht en onder eigendomsvoorbehoud te hebben verkregen het hierboven vermelde object [de Porsche, toev. rb], voor de aankoopprijs (inclusief BTW) (…).”
(…)
D. Leverancier verkoopt en draagt hierbij aan financier/lessor in volle en vrije eigendom over, welke verkoop en eigendomsoverdracht hierbij door financier/lessor wordt aanvaard, het object alsmede alle voor leverancier uit de onder artikel A genoemde koopovereenkomst voortvloeiende rechten en vorderingen op lessee tegen de koopprijs (…).
E. Lessee verklaart met voornoemde verkoop en eigendomsoverdracht(en) bekend te zijn, deze te erkennen en derhalve per heden het bruto leasebedrag aan financier/lessor verschuldigd te zijn. (…)”
2.6.
Op diezelfde dag, 2 maart 2016, is de Porsche op naam van Lemeey III geregistreerd.
2.7.
Op 1 september 2016 hebben Lemeey III als werkgever en [gedaagde 1] als werknemer een arbeidsovereenkomst gesloten, waarin onder meer het volgende is bepaald:

Artikel 4 – Loon (salaris en vakantietoeslag)
4.1.
Werknemer ontvangt, op basis van een 40-urige werkweek, een salaris van EUR 15.000 bruto per maand. (…)
Artikel 7 – Leaseauto
7.1
Werkgever stelt werknemer een leaseauto ter beschikking.
7.2
Werkgever draagt zorg voor rechtstreekse maandelijkse afdracht van de fiscale bijtelling aan de belastingdienst.”
Lemeey III heeft geen fiscale bijtelling afgedragen.
2.8.
Na uitdiensttreding op 31 maart 2018 bij Lemeey III, is [gedaagde 1] achtereenvolgens bij SC Lemeey B.V. en op 1 januari 2019 bij Stichting Solutions Center in dienst getreden.
2.9.
Op 25 april 2019 zijn Volkswagen Leasing B.V. als kredietgever enerzijds en [betrokkene 1] namens Lemeey III en [gedaagde 1] als medecontractant anderzijds, een doorfinanciering van een jaar voor de slottermijn van de Porsche overeengekomen.
2.10.
Op 8 augustus 2019 heeft de RDW het verstrekkingsvoorbehoud op de Porsche verwijderd en een tenaamstellingscode afgegeven.
2.11.
Op 17 september 2019 heeft [gedaagde 1] de Porsche op zijn naam laten overschrijven.
2.12.
Op 12 februari 2020 heeft [gedaagde 1] de Porsche overgeschreven naar zijn echtgenote [gedaagde 2].
2.13.
Op 13 oktober 2022 heeft Lemeey III conservatoir revindicatoir beslag laten leggen op de Porsche.
2.14.
De Porsche is in bewaring gegeven aan Caminada & Van Leeuwen Vastgoed B.V., in hoedanigheid van gerechtelijk bewaarder.
2.15.
Bij e-mail van 14 oktober 2022 heeft de heer [betrokkene 2] (kennelijk) namens Lemeey III aan [gedaagde 1] verzocht de factuur te betalen inzake bekeuringen en parkeerboetes 2019 ter hoogte van € 1.059,40. [gedaagde 1] is niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Lemeey III vordert – samengevat en na vermindering van eis ter zitting – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. te verklaren voor recht dat Lemeey III eigenaar is van de Porsche;
II. te bepalen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de Porsche dienen af te geven aan Lemeey III als eigenaar althans dienen te gehengen en gedogen dat de aangestelde gerechtelijk bewaarder Caminada & Van Leeuwen Vastgoed B.V. de Porsche afgeeft aan Lemeey III;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen de autopapieren en sleutel van de Porsche af te geven aan Lemeey III binnen 48 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis;
IV. [gedaagde 1] te veroordelen een bedrag van € 1.059,40 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling;
V. te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de waardedaling inclusief de gereden kilometers van de Porsche in de periode van 17 september 2019 tot de dag dat Lemeey III de Porsche weer in bezit kan nemen althans voor de waardevermindering over een door de rechtbank te bepalen periode, waarbij de schade opgemaakt zal worden bij staat en vereffend volgens de wet;
VI. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van beslaglegging, bewaring en transport alsmede van de diverse beslagexploiten inzake het verkregen beslagverlof en de revindicatoire beslaglegging op en bewaring van de Porsche;
VII. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens berekend vanaf 14 dagen nadat de kosten zijn gemaakt tot de dag van volledige betaling;
VIII. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis;
Subsidiair
IX. indien en voor zover de Porsche geen eigendom meer zou zijn van Lemeey III en/of niet zou hoeven worden afgegeven aan Lemeey III, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de schade van Lemeey III als gevolg van verlies van haar eigendom, zulks te berekenen vanaf de datum van 17 september 2019 en te vermeerderen met de rente over de waarde op die datum, althans de waarde op een door de rechtbank te bepalen datum, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
X. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten, telkens berekend vanaf 14 dagen nadat de kosten zijn gemaakt tot de dag van volledige betaling;
XI. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van beslaglegging, bewaring en transport alsmede van de diverse beslagexploiten inzake het verkregen beslagverlof en de revindicatoire beslaglegging op en bewaring van de Porsche;
XII. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren afzonderlijk verweer en concluderen beiden tot niet-ontvankelijkheid van Lemeey III in haar vorderingen, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van Lemeey III in de kosten van deze procedure.
in reconventie [gedaagde 1]
3.3.
[gedaagde 1] vordert Lemeey III en/of – voor zover mogelijk dan wel in een separate procedure – bestuurder [betrokkene 1] in privé – te veroordelen tot betaling aan [gedaagde 1] van een bedrag van € 180.000,-, althans een bedrag in goede justitie en voorts te verklaren voor recht dat Lemeey III en/of – voor zover mogelijk – bestuurder [betrokkene 1] in privé – toerekenbaar tekort is/zijn geschoten jegens [gedaagde 1] in de nakoming van de 2016 afspraken, althans onrechtmatig jegens [gedaagde 1] gehandeld heeft/hebben door in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid, althans de maatschappelijke betamelijkheid, alsnog de Porsche op te vorderen als zijnde eigenaar van de Porsche, met veroordeling van Lemeey III in de proceskosten.
3.4.
Lemeey III voert verweer. Lemeey III concludeert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde 1] in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van deze procedure.
in reconventie [gedaagde 2]
3.5.
[gedaagde 2] vordert het beslag op te heffen en Lemeey III te veroordelen tot betaling aan haar van een vergoeding van € 50,00 per dag dat zij de Porsche niet heeft kunnen gebruiken, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen redelijke vergoeding, met veroordeling van Lemeey III in de kosten van de procedure.
3.6.
Lemeey III voert verweer. Lemeey III concludeert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde 2] in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [gedaagde 2] in de kosten van deze procedure.
3.7.
Op de standpunten van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Aan de orde is de vraag of Lemeey III eigenaar is (geweest) van de Porsche. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Dit betekent dat zij de vorderingen van Lemeey III zal afwijzen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Eigendom Porsche
4.2.
Lemeey III heeft aan haar primaire vorderingen ten grondslag gelegd dat zij eigenaar is van de Porsche, omdat zij de Porsche heeft gekocht, de Porsche aan haar is geleverd en zij de Porsche heeft betaald. Zij heeft ter onderbouwing daarvan onder meer verwezen naar de factuur en de leaseovereenkomst (zie alinea’s 2.3 en 2.4). Na aankoop is de Porsche ook op naam van Lemeey III gesteld. [gedaagde 1] heeft de Porsche op 17 september 2019 onbevoegdelijk – hij was op dat moment immers geen (indirect) bestuurder meer van Lemeey III – overgeschreven op zijn eigen naam. Lemeey III heeft hier geen toestemming voor gegeven. Ook is er geen overeenkomst op grond waarvan [gedaagde 1] aanspraak op de Porsche zou kunnen maken. De overschrijving is dan ook onrechtmatig. [gedaagde 1] was dus ook niet bevoegd de Porsche vervolgens op naam van zijn echtgenote [gedaagde 2] te zetten. [gedaagde 1] was slechts houder van de Porsche en geen bezitter, althans geen bezitter te goeder trouw. [gedaagde 2] is noch eigenaar noch bezitter (laat staan te goeder trouw) geworden en zelfs geen houder, aldus Lemeey III.
4.3.
[gedaagde 1] betwist de stellingen van Lemeey III en voert aan dat hij, tot het moment van levering aan [gedaagde 2], eigenaar was van de Porsche. Partijen hebben met het gekozen financieringsconstruct in 2016 de komst van [gedaagde 1] naar Lemeey III mogelijk gemaakt. In de beloningsdiscussie die rondom [gedaagde 1] speelde, hebben partijen er voor gekozen dat [gedaagde 1] naast bestuurder tevens werknemer werd van Lemeey III. Op de achtergrond hiervan speelt de Wet normering van topinkomens (WNT). Omdat [gedaagde 1] een bepaald beloningseisenpakket wenste, hebben partijen ervoor gekozen om de privé bestelling van de Porsche door [gedaagde 1] in 2015 om te zetten naar een zakelijke financial lease op naam van Lemeey III, waarbij [gedaagde 1] privé garant zou staan. De inruilprijs van de oude Jaguar XT van [gedaagde 1] is daarbij gedeeld, waarbij € 11.000,- als korting in de leasedocumentatie is opgenomen. Toen [gedaagde 1] per 1 april 2018 in dienst trad van SC Lemeey B.V. heeft zij (en daarna Stichting Solutions Center) de betalingsverplichtingen overgenomen. Ter voorkoming van administratieve rompslomp bleef Lemeey III optreden als betalingsstation, aldus [gedaagde 1].
4.4.
[gedaagde 2] bestrijdt de stellingen van Lemeey III. Zij voert onder meer aan dat zij de Porsche van een beschikkingsbevoegde eigenaar/bezitter in eigendom heeft verworven.
4.5.
De rechtbank kwalificeert de vorderingen van Lemeey III als een beroep op het bepaalde in artikel 5:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van deze bepaling mag de eigenaar zijn zaak van een ieder die de zaak zonder recht onder zich houdt, opvorderen. De eigenaar dient op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen dat hij een eigendomsrecht heeft. In zijn algemeenheid zal voldoende zijn dat de eiser stelt dat hij eigenaar is en dat de gedaagde de zaak onder zich heeft. Als het eigendomsrecht door de gedaagde wordt betwist, dan zal de eiser de feiten moeten stellen en bewijzen waaruit het ontstaan van het eigendomsrecht voortvloeit. In dat verband zijn de in artikel 3:109 en 3:119 BW neergelegde vermoedens relevant: de houder wordt vermoed bezitter te zijn en de bezitter wordt vermoed rechthebbende (eigenaar) te zijn. Deze vermoedens zijn vatbaar voor tegenbewijs.
4.6.
Het geschil is dus toegespitst op de vraag of Lemeey III op enig moment eigenaar is geworden van de Porsche. Niet in geschil is dat de Porsche is gekocht en geleverd door middel van financial lease en dat de eigendom op dat moment bij de financier/lessor is gebleven (vanwege het eigendomsvoorbehoud). Vraag is dus wie eigenaar van de Porsche is geworden ná het einde van de leaseovereenkomst. Anders dan Lemeey III heeft betoogd, kan – in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] – niet worden vastgesteld dat Lemeey III eigenaar is geworden van de Porsche. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.7.
Het standpunt van Lemeey III – onder verwijzing naar de arbeidsovereenkomst tussen Lemeey III en [gedaagde 1] – dat de Porsche aan [gedaagde 1] ter beschikking is gesteld in het kader van dat dienstverband en aan het einde daarvan dus moest worden teruggegeven en dat de Porsche na afloop van de leaseovereenkomst aan Lemeey III zou toebehoren, volgt de rechtbank niet gelet op het navolgende.
4.8.
De rechtbank kan, anders dan Lemeey III betoogt, op grond van de (tekst van de) leaseovereenkomst niet vast stellen dat de financier/lessor de Porsche aan Lemeey III heeft geleverd. In de leaseovereenkomst staat immers dat de Porsche (onder eigendomsvoorbehoud) is verkocht en geleverd aan de lessee, zijnde ‘Lemeey III B.V. en/of [gedaagde 1]’. Lemeey III heeft niet (met stukken) onderbouwd dat de Porsche bij het einde van de leaseovereenkomst aan haar in eigendom is overgedragen.
4.9.
[gedaagde 1] was dus ook als lessee aangeduid op de leaseovereenkomst. Vervolgens geldt dat de Porsche vóór het einde van de (verlengde) leaseovereenkomst op naam is gesteld van [gedaagde 1]. Deze tenaamstelling is in lijn met de door [gedaagde 1] gestelde afspraken tussen partijen, inhoudende dat hij de Porsche zou krijgen als ‘extraatje’ op zijn beloning. Ter zitting heeft [gedaagde 1] verklaard dat hij deze afspraak in 2016 mondeling met [betrokkene 1] heeft gemaakt. Volgens [gedaagde 1] is het altijd de bedoeling van partijen geweest dat de Porsche hem in eigendom toebehoort. Ter zitting is hiertegen namens Lemeey III slechts ingebracht dat ‘die afspraken niet zijn gemaakt’ en dat ‘[betrokkene 1] geen weet heeft van die afspraken’. De rechtbank acht dit onvoldoende. Daarbij weegt in het nadeel van Lemeey III mee dat [betrokkene 1] zelf – enig (indirect) bestuurder van Lemeey III – niet is verschenen op de mondelinge behandeling om vragen van de rechtbank te kunnen beantwoorden.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de (door [gedaagde 1] gestelde) afspraak tussen partijen ook steun in andere feiten en omstandigheden. Zo heeft [gedaagde 1] de Porsche na het einde van zijn arbeidsovereenkomst met Lemeey III onder zich gehouden. Lemeey III heeft toen geen aanspraak gemaakt op teruggave van de Porsche aan haar. Integendeel, na het einde van de arbeidsovereenkomst (per 31 maart 2018) is er op 25 april 2019 een doorfinanciering van een jaar overeengekomen tussen de kredietgever enerzijds en [betrokkene 1] namens Lemeey III en [gedaagde 1] als medecontractant anderzijds. Dit is dus ruim na het moment dat [gedaagde 1] uit dienst is getreden bij Lemeey III én nadat [gedaagde 1] geen (indirect) bestuurder meer was van Lemeey III (per 15 januari 2019). Ook na de laatste betaling aan de financier - volgens Lemeey III: op 18 mei 2020 - heeft Lemeey III de Porsche niet opgeëist. Pas twee jaar daarna, op 13 oktober 2022, heeft zij aanspraak gemaakt op de Porsche door middel van beslaglegging. Voor dit tijdsverloop heeft Lemeey III geen (overtuigende) verklaring gegeven. [gedaagde 1] heeft de beslaglegging gekoppeld aan de zakelijke geschillen die inmiddels zijn gerezen tussen hem en [betrokkene 1]. Tot slot geldt dat Lemeey III geen uitvoering heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 7 lid 2 van de arbeidsovereenkomst (afdracht fiscale bijtelling).
4.11.
De overige omstandigheden waar Lemeey III zich ter onderbouwing van het door haar gestelde eigendomsrecht op beroept, zoals de omstandigheid dat de factuur van de leverancier van de Porsche op haar naam staat, dat het kenteken van de Porsche in 2016 op naam van Lemeey III is gesteld en dat zij alle leasetermijnen heeft voldaan (dit laatste wordt overigens betwist door [gedaagde 1] en [gedaagde 2]), leveren geen (sluitend) bewijs van eigendom op. Ook andere argumenten die Lemeey III nog heeft aangevoerd, te weten dat de Porsche op haar balans is geactiveerd en dat zij de Porsche heeft verzekerd, leggen in het licht van het bovenstaande onvoldoende gewicht in de schaal. De omstandigheden passen immers net zo goed in het scenario van [gedaagde 1] dat partijen hebben afgesproken dat de Porsche zijn eigendom zou worden.
4.12.
De rechtbank komt tot de slotsom dat Lemeey III – in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] – onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd voor haar stelling dat zij het eigendomsrecht heeft verkregen op de Porsche na afloop van de leaseovereenkomst. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de Porsche is geleverd aan [gedaagde 1]. De rechtbank zal de onder I primair gevorderde verklaring voor recht dat Lemeey III eigenaar is van de Porsche daarom afwijzen. De vorderingen onder II, III en V primair - tot afgifte van de Porsche, de autopapieren en de sleutels en een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de waardedaling van de Porsche met verwijzing naar een schadestaatprocedure - delen dat lot. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, omdat Lemeey III in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet langer aan haar stelplicht voldoet.
Verkeersboetes
4.13.
Lemeey III vordert onder IV primair veroordeling van [gedaagde 1] om aan haar
€ 1.059,40 te betalen terzake bekeuringen uit 2019.
4.14.
[gedaagde 1] betoogt dat de bekeuringen al aan hem zijn doorbelast dan wel zijn verrekend. In dit kader verwijst hij naar een e-mail (met bijlagen) van 8 november 2022 van mevrouw [betrokkene 3], werkzaam als manager beleidszaken voor de Stichting Solutions Center, waarin onder meer staat:
“In 2018 en 2019 zijn ALLE kosten (zie bijlagen) betaald door Stichting Solutions Center, dit werd afgerekend via vergoeding voor
alle kosten plus opslag (zie omzet zorgketens Stichting Solutions Center). Hiermee zijn alle gemaakte kosten in Lemeey III BV vergoed/betaald.
(…)
Niet dat dit ertoe doet, want dit gaat verder alleen de stichting aan, maar omdat [gedaagde 1] geen kilometers declareert of reiskosten ontvangt waar hij wel recht op heeft binnen de stichting, “verrekenen” we daarmee zijn boetes.”
4.15.
Lemeey III heeft tegenover deze betwisting nagelaten hierop haar stelling op dit punt nader toe te lichten of (met stukken) te onderbouwen. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, omdat Lemeey III op dit punt niet langer aan haar stelplicht voldoet.
Beslagkosten
4.16.
Lemeey III vordert onder VI en VII primair [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de beslagkosten. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de vorderingen waarvoor Lemeey III beslag heeft laten leggen, niet toewijsbaar zijn. De beslagkosten dienen dan ook voor rekening van Lemeey III te blijven. De rechtbank zal deze vorderingen daarom afwijzen.
Subsidiaire vorderingen
4.17.
Lemeey III vordert onder IX subsidiair dat, indien de Porsche niet meer haar eigendom zou zijn, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk de schade moeten betalen voor het verlies van haar eigendom. De rechtbank zal deze vordering – in het licht van het bovenstaande – afwijzen. De rechtbank oordeelt immers dat niet is komen vast te staan dat Lemeey III op enig moment eigenaar van de Porsche is geworden. De rechtbank gaat er dus ook niet vanuit dat Lemeey III dat eigendomsrecht op de Porsche vervolgens is verloren en daardoor schade heeft geleden. De onder X en XI gevorderde beslagkosten delen dat lot.
Proceskosten
4.18.
Lemeey III is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde 1] vordert in dit verband betaling van Lemeey III van € 15.000,-. [gedaagde 1] heeft echter geen feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding geven om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling naar forfaitair tarief. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van zowel [gedaagde 1] als van [gedaagde 2] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
2.497,00
in reconventie [gedaagde 1]
4.19.
[gedaagde 1] vordert Lemeey III en/of [betrokkene 1] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde 1] van een bedrag van € 180.000,-. Tevens vordert [gedaagde 1] een verklaring voor recht dat Lemeey III en/of [betrokkene 1] toerekenbaar tekort is/zijn geschoten in de nakoming van de 2016 afspraken, althans onrechtmatig jegens hem heeft/hebben gehandeld door de Porsche in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid alsnog op te vorderen als zijnde de eigenaar van de Porsche. [gedaagde 1] stelt dat hij als gevolg daarvan zowel financiële als reputationele schade heeft geleden, nader op te maken bij staat. [gedaagde 1] beroept zich hierbij op de artikelen 6:74 en 6:162 BW.
4.20.
Lemeey III heeft de vordering gemotiveerd betwist.
4.21.
De rechtbank stelt voorop dat [betrokkene 1] geen partij is in deze procedure. De (mede) jegens [betrokkene 1] ingestelde vorderingen zullen reeds daarom worden afgewezen.
4.22.
Ter zitting heeft de advocaat van [gedaagde 1] verduidelijkt dat de vordering tot betaling van € 180.000,- voorwaardelijk – namelijk onder de voorwaarde dat de rechtbank zou oordelen dat Lemeey III eigenaar is van de Porsche – is ingesteld. Omdat die voorwaarde niet is vervuld, behoeft deze vordering verder geen bespreking.
4.23.
De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht voor zover gericht tegen Lemeey III afwijzen. Uitgaande van de stellingen van [gedaagde 1], heeft hij de Porsche zo’n tweeënhalf jaar vóór de beslaglegging tegen betaling overgedragen aan [gedaagde 2]; [gedaagde 1] is rond die tijd verhuisd naar Portugal. Aldus valt niet in te zien dat Lemeey III jegens [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld door de Porsche op te vorderen als haar eigendom.
4.24.
[gedaagde 1] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Lemeey III vastgesteld op € 598,00 (2 punten × factor 0,5 × € 598,00) aan salaris advocaat.
in reconventie [gedaagde 2]
4.25.
[gedaagde 2] stelt dat zij schade lijdt door de inbeslagname van de Porsche, omdat zij geen gebruik kan maken van de auto. Om die reden vordert zij een schadevergoeding van € 50,- per dag. Lemeey III heeft deze vordering gemotiveerd betwist.
4.26.
Ter zitting heeft [gedaagde 2] verklaard dat zij de Porsche heeft overgenomen, omdat [gedaagde 1] ingezetene werd van Portugal. Ze heeft verklaard dat zij haar eigen auto heeft en dat [gedaagde 1] degene is die in de Porsche rijdt. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 2] aldus onvoldoende heeft gesteld om vast te stellen dat zij schade lijdt door de inbeslagname van de Porsche. Bij die stand van zaken zal de rechtbank de vordering afwijzen.
4.27.
Ten slotte vordert [gedaagde 2] opheffing van het beslag.
4.28.
Artikel 704 Rv bepaalt dat een conservatoir beslag van rechtswege vervalt, wanneer de eis in de hoofdzaak is afgewezen en deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. Daarvan is nog geen sprake. Een vordering tot opheffing slaagt niet op de enkele grond dat de beslagvordering is afgewezen. Het is aan degene die opheffing vordert om aannemelijk te maken dat zich een grond voor opheffing van het beslag voordoet. In zo’n geval dienen de wederzijdse belangen van partijen bij het al dan niet opheffen te worden afgewogen. [gedaagde 2] heeft haar vordering niet toegelicht. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.
4.29.
[gedaagde 2] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Lemeey III vastgesteld op € 598,00 (2 punten × factor 0,5 × € 598,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van Lemeey III af,
5.2.
veroordeelt Lemeey III in de proceskosten van [gedaagde 1], tot dit vonnis vastgesteld op € 2.497,00,
5.3.
veroordeelt Lemeey III in de proceskosten van [gedaagde 2], tot dit vonnis vastgesteld op € 2.497,00,
in reconventie [gedaagde 1]
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde 1] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van Lemeey III tot dit vonnis vastgesteld op € 598,00,
5.6.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie [gedaagde 2]
5.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde 2] af,
5.8.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van Lemeey III tot dit vonnis vastgesteld op € 598,00,
5.9.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op
26 juli 2023.
1680