ECLI:NL:RBNHO:2023:13542

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
10674937 \ CV EXPL 23-5558
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking in het kader van identiteitsfraude en bankhelpdeskfraude

In deze zaak heeft ING Bank N.V. een vordering ingesteld tegen de bewindvoerder van [betrokkene], die betrokken was bij een geval van identiteitsfraude. De vordering betreft een bedrag van € 4.948,54, dat voortvloeit uit een overboeking van € 5.000,00 door een gedupeerden rekeninghouder naar een rekening op naam van [betrokkene]. ING heeft de gedupeerden rekeninghouder schadeloos gesteld en stelt dat zij recht heeft op terugbetaling van het bedrag, omdat [betrokkene] ongerechtvaardigd is verrijkt door de overboeking. De bewindvoerder betwist de vordering en stelt dat [betrokkene] slachtoffer is van identiteitsfraude en niet betrokken was bij de oplichting.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [betrokkene] een rekening bij ING heeft geopend, ondanks zijn verweer dat hij onder druk is gezet om zijn identiteitsgegevens af te staan. De rechter oordeelt dat [betrokkene] door de overboeking van het bedrag van € 5.000,00 is verrijkt, en dat deze verrijking ongerechtvaardigd is, aangezien het bedrag het gevolg is van misleiding van de gedupeerden rekeninghouder. De kantonrechter wijst de vordering van ING toe, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat deze niet verschuldigd zijn op het moment van de dagvaarding.

De kantonrechter veroordeelt de bewindvoerder tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en legt de proceskosten ten laste van de bewindvoerder. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J. van der Kluit op 27 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10674937 \ CV EXPL 23-5558
Uitspraakdatum: 27 december 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ING Bank N.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: ING
gemachtigde: mr. J. Voskamp en mr. Jager
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FHV Castricum B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over goederen van
[betrokkene],
gevestigd te Castricum
gedaagde
verder te noemen: bewindvoerder, dan wel [betrokkene]
gemachtigde: mr. J.W.J. Hijnen

1.Het procesverloop

1.1.
ING heeft bij dagvaarding van 16 augustus 2023 een vordering tegen de bewindvoerder ingesteld. De bewindvoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 30 november 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben ING bij brief van 17 november 2023 en de bewindvoerder bij brieven van 7 november 2023 en 22 november 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 14 juli 2003 zijn de goederen van [betrokkene] onder bewind gesteld. FHV Castricum heeft het bewind op 16 december 2010 overgenomen van de eerdere bewindvoerder. Op 4 augustus 2023 is het bewind gepubliceerd in het Centraal curatele- en bewindregister.
2.2.
[betrokkene] is naar voren gekomen in een onderzoek bij ING naar fraude. Als gevolg van oplichting door iemand die zich voordeed als medewerker van ING (zogenoemde bankhelpdeskfraude) heeft een rekeninghouder van ING op 24 september 2021 in totaal een bedrag van € 5.000,00 overgemaakt naar een andere rekening bij ING op naam van [betrokkene].
2.3.
ING heeft de gedupeerde rekeninghouder op 25 september 2021 volledig schadeloos gesteld tot het bedrag van € 5.000,00.
2.4.
Bij brief van 25 september 2021 aan [betrokkene] heeft ING onder meer gesteld dat de gedupeerde rekeninghouder haar vordering op [betrokkene] tot terugbetaling van het bedrag van
€ 5.000,00 aan ING heeft overgedragen. ING heeft deze vordering verrekend met het aanwezige saldo op de bankrekening op naam van [betrokkene] en gesteld dat zij daardoor nog een vordering heeft op [betrokkene] van € 4.948,54.
2.5.
De gedupeerde rekeninghouder heeft bij akte van cessie van 2 augustus 2023 haar vordering op [betrokkene] tot terugbetaling van het bedrag van € 5.000,00, met alle afhankelijke en nevenrechten, overgedragen aan ING.
2.6.
ING heeft [betrokkene] meerdere keren verzocht respectievelijk gesommeerd om een bedrag van € 4.948,54 te betalen. [betrokkene] is niet tot betaling overgegaan.
2.7.
[betrokkene] heeft op 15 augustus 2023 aangifte gedaan van identiteitsfraude.

3.De vordering

3.1.
ING vordert dat [betrokkene] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 5.691,5‬0 (€ 4.948,54 in hoofdsom + € 123,16 aan wettelijke rente per 27 maart 2023), vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.948,54 vanaf 28 maart 2023. Daarnaast vordert zij veroordeling van [betrokkene] in de buitengerechtelijke incassokosten van € 619,80, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
ING heeft op de zitting nader toegelicht dat zij haar vordering primair baseert op de vordering van de gedupeerde rekeninghouder op [betrokkene] die zij overgedragen heeft gekregen. Die vordering is een vordering tot terugbetaling van het bedrag dat de gedupeerde rekeninghouder heeft overgemaakt op de rekening van [betrokkene]. Die vordering is volgens ING primair gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking en subsidiair op onverschuldigde betaling. ING legt aan die vordering ten grondslag dat [betrokkene] als gevolg van frauduleuze handelingen ten onrechte betalingen heeft ontvangen van de gedupeerde rekeninghouder voor een totaalbedrag van € 5.000,00. Aangezien ING op de bankrekening van [betrokkene] een bedrag van € 51,46 veilig heeft kunnen stellen, is [betrokkene] gehouden om een bedrag van
€ 4.948,54 te betalen.
3.3.
ING heeft haar vordering subsidiair gebaseerd op onrechtmatige daad. Deze vordering is volgens ING niet overgedragen, maar is een eigen vordering van ING. Volgens ING heeft [betrokkene] jegens haar onrechtmatig gehandeld door het ter beschikking stellen van zijn bankrekening waarmee frauduleuze handelingen zijn verricht. Doordat ING de gedupeerde rekeninghouder schadeloos heeft gesteld, stelt ING dat zij schade heeft geleden.

4.Het verweer

4.1.
De bewindvoerder betwist de vordering en heeft daartoe aangevoerd dat [betrokkene] niets te maken heeft gehad met de oplichting van de gedupeerde rekeninghouder. Volgens [betrokkene] is hij slachtoffer van identiteitsfraude en hebben anderen de bankrekening bij ING op zijn naam geopend en daarmee de fraudelueze handelingen verricht. Hij heeft daarvan op 15 augustus 2023 aangifte gedaan. [betrokkene] is in september 2021 onder druk gezet door drie mannen, waaronder een voor hem bekende dealer, om een kopie van zijn identiteitskaart en pinpas af te staan. Omdat [betrokkene] een vervelend gevoel over hield aan de situatie, heeft hij dit kenbaar gemaakt aan zijn begeleiders. [betrokkene] heeft vervolgens op 19 september 2021 een melding gemaakt bij de politie van dit voorval. De bewindvoerder heeft verder gesteld dat [betrokkene] veel later (door het sommatie-exploot van ING van 5 december 2022 op het eigen adres van [betrokkene]) is gebleken dat op 24 september 2021 een bankrekening is geopend op naam van [betrokkene]. [betrokkene] heeft dit echter niet gedaan. Hij weet niets van deze rekening. Het opgegeven adres bij de rekening is niet het adres waar [betrokkene] woont. [betrokkene] heeft bovendien nooit ingeschreven gestaan op dit adres. Voorts heeft de bewindvoerder aangevoerd dat [betrokkene] geen bedragen heeft ontvangen van de benadeelde rekeninghouder. [betrokkene] heeft ook niet de beschikking gehad over de rekening bij ING.

5.De beoordeling

5.1.
Het staat tussen partijen vast dat de gedupeerde rekeninghouder van ING opdracht heeft gegeven voor het overboeken van een totaalbedrag van € 5.000,00 op een bankrekening bij ING op naam van [betrokkene] en dat deze overboeking het gevolg is van misleiding van de gedupeerde rekeninghouder. Voor de beoordeling van de vraag of [betrokkene] daardoor ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van die gedupeerde rekeninghouder, is allereerst van belang om vast te stellen of [betrokkene] de bankrekening bij ING heeft geopend of daaraan heeft meegewerkt, waardoor hij de beschikking heeft gekregen over die bankrekening.
Heeft [betrokkene] een rekening bij de ING geopend?
5.2.
De bewindvoerder heeft betwist dat [betrokkene] zelf de rekening bij ING heeft geopend of wist dat hij daaraan medewerking heeft verleend.
5.3.
ING heeft gesteld dat [betrokkene] – gelet op de verificatievideo die tijdens het aanmeldproces is gemaakt - de rekening zelf via de ING-app heeft geopend. Tijdens de zitting heeft de ING het aanmeldproces (nader) uitgelegd.
5.4.
ING heeft het volgende daarover gesteld. De rekening is via de ING-app geopend. De klant moet allereerst een aantal gegevens invullen. Hierna moet de klant zijn of haar identiteitspas tegen de telefoon aanhouden waarna de chip wordt uitgelezen. Omdat de chip moet worden uitgelezen, kan geen kopie van een identiteitskaart worden gebruikt. De in de chip vervatte persoonsgegevens, waaronder de pasfoto, worden vervolgens door de app één op één overgenomen (productie 21, foto 1). Hierna moet de klant een verificatievideo maken van zijn eigen gezicht. Daarvoor moet de klant gedurende ongeveer 4 seconden in de camera van zijn telefoon kijken. Van dat beeld is een fragment overgelegd (productie 21, foto 2). De verificatievideo wordt vervolgens via digitale gezichtsvergeklijking gecontroleerd en vergeleken met de foto op de identiteitskaart. Mocht de verificatiefoto afwijken van de foto op de identiteitskaart, dan wordt deze later door een medewerker van ING gecontroleerd. In dit geval vertoonde de verificatievideo voldoende gelijkenissen met de foto die op de identiteitskaart van [betrokkene] staat en is de aanvraag goed gekeurd.
5.5.
De bewindvoerder heeft tegenover de stellingen van ING onvoldoende gemotiveerd betwist dat de man op de verificatievideo [betrokkene] is. De enkele stelling van de bewindvoerder dat de wenkbrauwen en de neus op foto 2 niet lijken op foto 1 is daartoe onvoldoende. De kantonrechter is dan ook gelet op de toelichting van ING op het aanmeldproces van oordeel dat ING voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [betrokkene] via de ING-app een bankrekening heeft geopend. De stelling van de bewindvoerder dat [betrokkene] hierbij onder druk is gezet door drie mannen om zijn identiteitskaart af te staan, doet niet af aan de conclusie dat [betrokkene] in ieder geval betrokken is geweest bij het openen van de rekening en hij daarvan moet hebben geweten. Hij heeft immers gedurende 4 seconden zijn gezicht voor de camera gehouden in de ING-app. Hij heeft weliswaar enkele dagen later melding gedaan bij de politie van de gebeurtenissen, maar daarbij onvermeld gelaten dat hij ook medewerking heeft verleend aan het verificatieproces in de ING-app. Had hij dat wel gedaan of gemeld bij ING, dan had de opening van de rekening op zijn naam nog ongedaan gemaakt kunnen worden en was de fraude mogelijk voorkomen.
Ongerechtvaardigde verrijking
5.6.
Nu voldoende aannemelijk is gemaakt dat [betrokkene] een rekening bij de ING heeft geopend, heeft hij met de overmaking van het bedrag van in totaal € 5.000,00 door de gedupeerde rekeninghouder op zijn bankrekening de beschikking gehad over dat bedrag. Dat de rekening van [betrokkene] is geopend met een ander adres dan het woonadres van [betrokkene], maakt dat niet anders. Met de overschrijving van het geldbedrag is dat immers tot het vermogen van [betrokkene] gaan behoren. Daarmee staat in beginsel vast dat [betrokkene] voor het overgemaakte bedrag van € 5.000,00 is verrijkt.
5.7.
De bewindvoerder heeft het verweer gevoerd dat [betrokkene] niet is verrijkt omdat hij de geldbedragen nooit zelf heeft ontvangen omdat niet hij de ontvangen bedragen heeft gepind. De kantonrechter vat dat verweer op als een beroep op artikel 6:212, tweede lid BW. Dat verweer slaagt niet. Gelet op het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid BW in samenhang met artikel 150 Rv ligt het op de weg van de bewindvoerder om feiten of omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat de verrijking van [betrokkene] is verminderd en dat hem dat niet is toe te rekenen. Maar de bewindvoerder heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat een ander zonder medeweten van [betrokkene] de bedragen van zijn rekening heeft gepind.
5.8.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [betrokkene] met een bedrag van € 5.000,00 is verrijkt, dat deze verrijking ongerechtvaardigd is nu de overmaking van het bedrag het gevolg is van misleiding en dat deze rechtstreeks verband houdt met het ontstane nadeel bij de gedupeerde rekeninghouder, die het bedrag immers als gevolg van die misleiding heeft overgemaakt op de rekening van [betrokkene]. [betrokkene] is daarom op grond van ongerechtvaardigde verrijking gehouden de schade te vergoeden. De gedupeerde rekeninghouder heeft haar vordering overgedragen aan ING, zodat [betrokkene] de schadevergoeding aan ING moet betalen.
5.9.
De bewindvoerder heeft nog als verweer gevoerd dat de schade als gevolg van eigen schuld voor rekening van ING moet blijven. Volgens de bewindvoerder had ING ervan op de hoogte moeten zijn dat [betrokkene] onder bewind stond en daarom onbevoegd was om een rekening te openen. [betrokkene] heeft in het verleden immers eerder een rekening bij ING gehad toen hij al onder bewind stond. ING stuurde de rekeningafschriften toen naar de bewindvoerder.
5.10.
Dit verweer kan de bewindvoerder niet inroepen tegen ING, nu ING het vorderingsrecht van de gedupeerde rekeninghouder uitoefent nadat zij haar vordering heeft overgedragen aan ING. De bewindvoerder heeft niet gesteld dat de gedupeerde rekeninghouder eigen schuld aan de schade heeft. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat ook niet is gebleken dat ING ten tijde van het openen van de bankrekening op de hoogte had kunnen zijn van het bewind van [betrokkene]. De vorige bankrekening van [betrokkene] bij ING is opgeheven per 11 oktober 2012. ING heeft onweersproken gesteld dat zij klantgegevens gedurende een termijn van ongeveer 7 à 8 jaar bewaart, en dus ten tijde van het openen van de rekening op 24 september 2021 niet meer beschikte over de gegevens van de eerdere rekening van [betrokkene]. Bovendien is het bewind van [betrokkene] pas op 4 augustus 2023, dus ná het openen van de (nieuwe) bankrekening, gepubliceerd in het centraal curatele- en bewindregister.
5.11.
De gevorderde hoofdsom van € 4.948,54 is dan ook toewijsbaar. De (subsidiaire) grondslagen onverschuldigde betaling en onrechtmatige daad behoeven geen bespreking meer.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
5.12.
ING heeft tevens een bedrag aan incassokosten gevorderd. De bewindvoerder heeft deze vordering gemotiveerd betwist door aan te voeren dat deze kosten niet verschuldigd zijn. De vordering van de gedupeerde rekeninghouder is immers pas bij akte van cessie van 2 augustus 2023 aan ING overgedragen en op 16 augustus 2023 voltooid door het uitbrengen van de dagvaarding waarbij de cessie aan [betrokkene] is bekend gemaakt.
5.13.
De kantonrechter volgt de bewindvoerder in dit verweer. ING heeft weliswaar eerder bij brief van 15 maart 2022 aan [betrokkene] gesteld dat de vordering van de gedupeerde rekeninghouder door cessie aan haar is overgedragen, maar de bewindvoerder heeft dat betwist en een akte van cessie waaruit dat blijkt, heeft ING niet overgelegd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de vordering voor het eerst is overgedragen in augustus 2023. De sommaties van ING aan [betrokkene] om de vordering te betalen dateren van vóór de overdracht van de vordering. Zij was toen dus nog niet gerechtigd om de vordering te innen. De kantonrechter zal daarom de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afwijzen.
5.14.
Om dezelfde reden zal de kantonrechter de gevorderde wettelijke rente slechts toewijzen vanaf datum dagvaarding.
Proceskosten
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van [betrokkene], omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. De gevorderde rente over de proceskosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.16.
Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling met de wettelijke rente daarover ook voor de nakosten en de wettelijke rente daarover een executoriale titel op, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de bewindvoerder, in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [betrokkene], tot betaling aan ING van € 4.948,54, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt de bewindvoerder, in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [betrokkene], tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van ING tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 130,49;
griffierecht € 514,00;
salaris gemachtigde € 528,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter