In deze zaak heeft ING Bank N.V. een vordering ingesteld tegen de bewindvoerder van [betrokkene], die betrokken was bij een geval van identiteitsfraude. De vordering betreft een bedrag van € 4.948,54, dat voortvloeit uit een overboeking van € 5.000,00 door een gedupeerden rekeninghouder naar een rekening op naam van [betrokkene]. ING heeft de gedupeerden rekeninghouder schadeloos gesteld en stelt dat zij recht heeft op terugbetaling van het bedrag, omdat [betrokkene] ongerechtvaardigd is verrijkt door de overboeking. De bewindvoerder betwist de vordering en stelt dat [betrokkene] slachtoffer is van identiteitsfraude en niet betrokken was bij de oplichting.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [betrokkene] een rekening bij ING heeft geopend, ondanks zijn verweer dat hij onder druk is gezet om zijn identiteitsgegevens af te staan. De rechter oordeelt dat [betrokkene] door de overboeking van het bedrag van € 5.000,00 is verrijkt, en dat deze verrijking ongerechtvaardigd is, aangezien het bedrag het gevolg is van misleiding van de gedupeerden rekeninghouder. De kantonrechter wijst de vordering van ING toe, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat deze niet verschuldigd zijn op het moment van de dagvaarding.
De kantonrechter veroordeelt de bewindvoerder tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en legt de proceskosten ten laste van de bewindvoerder. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J. van der Kluit op 27 december 2023.