ECLI:NL:RBNHO:2023:13430

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
23/6775 en 23/6776
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en onthouding van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door de korpschef van politie

Op 18 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. Z.M. Nasir, en de Korpschef van politie, vertegenwoordigd door mr. S.J. de Haan. Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van 24 mei 2023, waarbij hem de toestemming voor beveiligingswerkzaamheden werd onthouden en een eerder verleende toestemming werd ingetrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de korpschef onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet meer betrouwbaar was om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Eiser had eerder toestemming gekregen, en er waren geen nieuwe feiten die de intrekking konden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit ondeugdelijk was gemotiveerd en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de incidenten die aan de besluiten ten grondslag lagen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/6775 en 23/6776
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Z.M. Nasir),
en

de Korpschef van politie, namens deze de Politiechef van de eenheid Rotterdam

(gemachtigde: mr. S.J. de Haan).

Inleiding

1. Verweerder heeft met twee besluiten van 24 mei 2023 eiser de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten door [bedrijf 1] B.V. onthouden en de eerder verleende toestemming aan [bedrijf 2] ingetrokken.
1.1.
Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 28 juni 2023 werd het bezwaar gegrond verklaard. Bij besluit van 11 juli 2023 werd het besluit van 28 juni 2023 ingetrokken. Op 10 augustus 2023 heeft eiser zijn bezwaargronden tegen de besluit van 24 mei 2023 aangevuld en tevens bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 11 juli 2023.
1.2.
Met het bestreden besluit van 28 september 2023 zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en is verweerder bij genoemde besluiten gebleven.
Ten aanzien van de intrekking van het besluit van 28 juni 2023 heeft verweerder geoordeeld dat er geen sprake is van handelen in strijd met de rechtszekerheid, het vertrouwensbeginsel noch het beginsel van fair play.
Verweerder heeft zijn besluitvorming om eiser toestemming te onthouden respectievelijk toestemming in te trekken gegrond op twee incidenten, te weten van 23 oktober 2022 en van 27 mei 2023. Op 23 oktober 2022 is door zijn partner aangifte gedaan van mishandeling/huiselijk geweld. Op 27 mei 2023 was er sprake van onenigheid met een persoon. Uit de registraties leidt verweerder af dat in beide gevallen sprake is van enige vorm van (seksueel) geweld. Verweerder acht het aannemelijk dat eiser meerdere malen in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk wordt geacht handelde en zelfs dat hij rechtsregels naast zich neergelegd, waarvan de overtreding wordt aangemerkt als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
1.3.
Eiser is tegen dit besluit in beroep gegaan en heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en mr. V. Vermeulen namens verweerder.
1.6.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van deze zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
1.7.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. Na de mondelinge uitspraak heeft eiser het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan eiser.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt het beroep van eiser tegen de intrekking door de korpschef van de toestemming voor eiser om beveiligingswerkzaamheden te verrichten voor [bedrijf 2] B.V. en de tegen de onthouding van toestemming voor [bedrijf 1] B.V., omdat eiser niet (langer) voldoet aan de eisen die aan de toestemming verbonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de AbRS), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 maart 2022 [1] , overweegt de voorzieningenrechter dat de korpschef beoordelingsruimte toekomt bij de beoordeling of iemand voldoende betrouwbaar is. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn.
4. Verweerder maakt bij de beoordeling gebruik van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de Beleidsregels). Uit paragraaf 3.3, onder b, van de Beleidsregels volgt dat tegen betrokkene opgemaakte processen-verbaal of dag- en mutatierapporten ertoe kunnen leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar wordt geacht. Daarbij is van belang of tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat. Een bestuursorgaan mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [2]
5. Verweerder heeft op 28 juni 2023 een besluit genomen, waarbij aan eiser wel de gevraagde toestemming is verleend en geen sprake meer was van intrekking van de toestemming. Verweerder heeft in het besluit van 28 juni 2023 voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“Na zorgvuldige bestudering van hetgeen omtrent de heer [eiser] bekend is geworden, ben ik van oordeel dat thans onvoldoende grond aanwezig is om aan te nemen dat de heer [eiser] onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. (…) Ik ben dan ook van oordeel dat, gezien het gebrek aan feitelijke informatie met betrekking tot het tegengeworpen incident en het feit dat daarnaar nimmer onderzoek werd verricht, dit incident de heer [eiser] niet kan worden tegengeworpen, in die zin dat hij daardoor onvoldoende betrouwbaar zou zijn om beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten”
Dit besluit is vervolgens ingetrokken, omdat volgens verweerder abusievelijk het incident van 23 mei 2023 niet in het oordeel is betrokken.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet, althans niet deugdelijk, heeft gemotiveerd waaruit volgt dat op basis van exact dezelfde feiten en omstandigheden van het incident van 23 oktober 2022 bovenstaande motivering in het (ingetrokken) besluit van 28 juni 2023 niet meer wordt gehandhaafd. Er zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden bekend geworden van het incident van 23 oktober 2022. Zoals is vermeld in het besluit van 28 juni 2023 is door verweerder vastgesteld dat noch naar de gang van zaken tijdens het incident van 23 oktober 2023, noch naar de aard en herkomst van de op de foto’s getoonde verwonding onderzoek werd verricht. Eiser is niet aangehouden, niet verhoord of als verdachte aangemerkt. De voorzieningenrechter stelt vast dat ook in de bezwaarfase geen nader onderzoek naar het incident is gedaan. Zo is geen onderzoek gedaan naar het gestelde letsel noch naar de vraag of eiser daarbij wel betrokken is geweest. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de vraag of in dit geval wel sprake is van een serieuze verdenking dat eiser geweld zou hebben gebruikt.
Een motivering waarom eiser in eerste instantie op basis van dezelfde feiten wel voldoende betrouwbaar was, en vervolgens niet (langer) voldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden uit te voeren ontbreekt. Dat een half jaar nadien sprake zou zijn geweest van een ander incident met een andere persoon, is geen reden om tot een ander oordeel te komen over het feitencomplex rond dit incident.
7. Ten aanzien van het incident van 27 mei 2023 stelt de voorzieningenrechter vast dat de mutatie onvoldoende is om te concluderen dat eiser zich op enigerlei wijze gewelddadig heeft gedragen. Het vermeende slachtoffer heeft hierover niets verklaard. De verbalisanten maken geen melding van gewelddadig gedrag door eiser, zien zijn versie van de gebeurtenissen bevestigd en hebben geen aanleiding gezien tot een aanhouding of verhoor van eiser. Er is ook geen aangifte gedaan.
Er is voorafgaand aan de besluitvorming geen enkel nader onderzoek naar het incident verricht om eventuele conclusies over het incident ten grondslag te kunnen leggen aan de besluitvorming. De conclusie van verweerder dat uit de inhoud van de registratie aannemelijk is dat in de woning sprake is geweest van enige vorm van (seksueel) geweld is niet uit de mutatie af te leiden. Hooguit lijkt sprake te zijn van een invulling door de telefonist(e) die de melding heeft aangenomen. Echter, de melder (die kennelijk op straat stond) is ook niet gehoord hierover. Er is ook geen sprake van een op ambtseed opgemaakt proces verbaal van bevindingen. Er is dan ook niet gebleken dat tegen eiser een serieuze verdenking bestaat naar aanleiding van dit incident. Er zijn geen feiten of omstandigheden die een conclusie dat het aannemelijk is dat eiser (seksueel) geweld heeft gebruikt kan dragen.
8. Er is sprake van een belastend besluit en dat betekent dat verweerder niet alleen zorgvuldig onderzoek dient te verrichten, maar ook het besluit deugdelijk dient te motiveren. Daarvan is geen sprake geweest.
9. Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangenafweging onvoldoende is geweest. Eiser heeft aangevoerd dat hij sinds sinds 2009 beveiligingswerkzaamheden uitvoert (waaronder op Schiphol) en dat dit altijd tot tevredenheid is geweest. Uit de besluitvorming blijkt niet dat verweerder dit heeft betrokken in de belangenafweging noch dat van eiser in zijn werk beveiliger geen incidenten bekend zijn. Ook is onvoldoende gemotiveerd – onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [3] – waarom niet kon worden volstaan met een mindere ingrijpende maatregel.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en in het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd dat eiser niet (meer) voldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Daarmee komt de voorzieningenrechter niet toe aan een beoordeling van de overige beroepsgronden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, onder meer omdat nader onderzoek naar de feiten en omstandigheden rond de incidenten nodig is. De voorzieningenrechter bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moet nemen, met inachtneming van wat de rechtbank heeft overwogen in deze uitspraak.
De voorzieningenrechter geeft verweerder hiervoor vier weken.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
11. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023 door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
1. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend stelt geen personen te werk die belast zullen worden met de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
[…]
4. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
[…]
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3.
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
[…]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
[…]

Voetnoten

2.Uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:564, r.o. 4.