ECLI:NL:RBNHO:2023:13424

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
15/072861-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 15/072861-20. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van de officier van justitie afgewezen. De vordering was gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten van zijn betrokkenheid bij strafbare feiten onder de Opiumwet. De officier van justitie had een bedrag van € 3.121.875,52 gevorderd, maar dit bedrag werd later verlaagd tot € 1.040.625,17 tijdens de zitting op 27 en 28 november 2023.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 22 december 2023 was vrijgesproken van het produceren van amfetamine, maar wel was veroordeeld voor het medeplegen van het voorbereiden van een feit en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Ondanks de veroordeling kon de rechtbank echter niet vaststellen welk specifiek wederrechtelijk voordeel de veroordeelde had genoten, omdat het ontnemingsrapport niet voldoende onderbouwing bood. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel was gebaseerd op de productie van amfetamine, waar de veroordeelde van was vrijgesproken. Hierdoor kon de rechtbank geen schatting maken van het wederrechtelijk voordeel dat de veroordeelde mogelijk had genoten van andere feiten.

De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om de ontnemingsvordering te ondersteunen en wijst deze af. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/072861-20 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 22 december 2023
Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van 2 maart 2021ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 2 maart 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, Sr zal vaststellen op
€ 3.121.875,52en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 27 en 28 november 2023 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 27 en 28 november 2023. Op deze dagen heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem, en de officier van justitie.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier.
Vervolgens is het onderzoek gesloten, op 12 december 2023, en is de uitspraak bepaald op 22 december 2023.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 1.040.625,17.

4.Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsvrouw

De verdediging heeft zich, gelet op de in de strafzaak bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. Subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat de periode waarover het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend moet worden beperkt en dat de ontnemingsvordering moet worden gematigd en - gelet op nog te betalen belasting – moet worden gesteld op nihil.

5.De beoordeling van de rechtbank

Bij vonnis van 22 december 2023 van deze rechtbank is de veroordeelde vrijgesproken van, kort gezegd, het produceren van amfetamine (feit 1). Wel is hij veroordeeld voor het:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen (feit 2), en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 3).
Op grond van deze veroordeling kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feiten.
Hoewel aannemelijk is dat de veroordeelde enig wederrechtelijk voordeel zal hebben genoten, kan de rechtbank op basis van het Rapport berekening wederrechtelijke verkregen voordeel kasopstelling van 9 februari 2021 (hierna: het ontnemingsrapport) niet vaststellen om welk bedrag het daarbij zou gaan. In het ontnemingsrapport is de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel namelijk gebaseerd op wat de veroordeelde zou hebben verdiend aan de productie van amfetamine, van welk feit de veroordeelde is vrijgesproken. Uit het rapport blijkt niet welk wederrechtelijk voordeel de veroordeelde heeft genoten van het ter beschikking stellen van een perceel, woning, schuur en zeecontainer (feit 2) of het voorhanden hebben van amfetamineolie (feit 3), en de rechtbank acht zich ook niet in staat om daarvan zonder enige onderbouwing een schatting te maken. Dit betekent dat de rechtbank de vordering van de officier van justitie zal afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Wijst af de vordering van de officier van justitie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2023.