ECLI:NL:RBNHO:2023:13423

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
15/073029-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering wegens vrijspraak van de betrokkene

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 15/073029-20. De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat de betrokkene is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De ontnemingsvordering was ingediend door de officier van justitie op 25 februari 2021, waarbij een bedrag van € 3.121.875,52 werd gevorderd. De betrokkene was opgeroepen om te verschijnen op de terechtzitting van 27 en 28 november 2023, waar het onderzoek heeft plaatsgevonden. De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard, en subsidiair dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, omdat de betrokkene geen voordeel heeft verkregen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en het strafdossier en heeft op 12 december 2023 het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg staat, en verklaart het OM niet-ontvankelijk in de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/073029-20 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 22 december 2023
Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van 25 februari 2021ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 25 februari 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, Sr zal vaststellen op
€ 3.121.875,52en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de betrokkene is gedagvaard om op 27 en 28 november 2023 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de betrokkene om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 27 en 28 november 2023. Op deze dagen heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Daarbij zijn gehoord de betrokkene, zijn raadsvrouw mr. B. Kochheim-Bossink, advocaat te Aerdenhout, en de officier van justitie.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier.
Vervolgens is het onderzoek, op 12 december 2023, gesloten en is de uitspraak bepaald op 22 december 2023.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 1.040.625,17.

4.Het standpunt van de betrokkene en zijn raadsvrouw

De verdediging heeft, gelet op de in de strafzaak bepleite vrijspraak, zich primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, dan wel het bedrag op nihil moet worden gesteld, omdat de betrokkene geen voordeel heeft verkregen.

5.De beoordeling van de rechtbank

Bij afzonderlijk vonnis van heden van deze rechtbank is de betrokkene vrijgesproken van hetgeen hem in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak is ten laste gelegd.
Artikel 36e, eerste lid Sr houdt in dat op vordering van het Openbaar Ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit het wettelijk systeem, meer in het bijzonder uit artikel 511e, eerste lid, in verbinding met artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, volgt dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat.
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie daarom niet ontvangen in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2023.