ECLI:NL:RBNHO:2023:13422

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
15/044882-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot de Opiumwet en witwassen

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 15/044882-20. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering grotendeels afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld welk voordeel de veroordeelde had genoten van de voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet. Wel is het bedrag dat de veroordeelde moet betalen voor witwassen vastgesteld op € 5.000,-. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie van 2 maart 2021, die strekte tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De procedure begon met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting op 27 en 28 november 2023. Tijdens deze zittingen zijn de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. N.W.A. Dekens, en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het ontnemingsrapport dat op 9 februari 2021 is opgesteld. Dit rapport bevatte een berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de rechtbank kon niet vaststellen welk bedrag de veroordeelde had genoten van de Opiumwetfeiten, omdat hij was vrijgesproken van de productie van amfetamine.

De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit het witwassen van een contant geldbedrag dat is gebruikt voor de verbouwing van een appartement. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 5.000,-, gebaseerd op de verklaring van de veroordeelde en de begroting die in het dossier was aangetroffen. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en de vordering voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 100 dagen, zonder dat dit de betalingsverplichting opheft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/044882-20 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 22 december 2023
Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van 2 maart 2021ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 2 maart 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, Sr zal vaststellen op
€ 3.158.680,52en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 27 en 28 november 2023 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 27 en 28 november 2023. Op deze dagen heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier.
Vervolgens is het onderzoek gesloten, op 12 december 2023, en is de uitspraak bepaald op 22 december 2023.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 1.077.430,17.

4.Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsvrouw

De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat de veroordeelde geen voordeel heeft genoten van de tenlastegelegde feiten.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden gematigd.

5.De beoordeling van de rechtbank

5.1
Grondslag van de vordering
Bij vonnis van 22 december 2023 van deze rechtbank is de veroordeelde vrijgesproken van, kort gezegd, het produceren van amfetamine (feit 1). Wel is hij veroordeeld voor:
  • medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen (feit 2), en
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 3), en
  • van het plegen van witwassen een gewoonte maken (feit 4).
Op grond van deze veroordeling kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feiten.
5.2
Het ontnemingsrapport
Op 9 februari 2021 is een Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling (hierna: ontnemingsrapport) opgesteld. Bij dit rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier van de onderliggende strafzaak tegen de veroordeelde. De rechtbank heeft verder de beschikking gehad over het volledige procesdossier van de strafzaak.
5.3
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het ontnemingsrapport blijkt dat het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel, kort gezegd, bestaat uit twee onderdelen, namelijk verkregen voordeel uit de Opiumwetfeiten en verkregen voordeel uit het witwassen.
5.3.1
Feit 2, feit 3: Opiumwetfeiten
Hoewel aannemelijk is dat de veroordeelde enig wederrechtelijk voordeel zal hebben genoten, kan de rechtbank op basis van het ontnemingsrapport niet vaststellen om welk bedrag het daarbij zou gaan. In het ontnemingsrapport is de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel namelijk gebaseerd op wat de veroordeelde zou hebben verdiend aan de productie van amfetamine (feit 1), van welk feit de veroordeelde is vrijgesproken. Uit het rapport blijkt niet welk wederrechtelijk voordeel de veroordeelde heeft genoten van het ter beschikking stellen van een perceel, woning, schuur en zeecontainer (feit 2), of het voorhanden hebben van amfetamineolie (feit 3), en de rechtbank acht zich ook niet in staat om daarvan zonder enige onderbouwing een schatting te maken. Dit betekent dat de rechtbank de vordering van de officier van justitie voor zover deze is gebaseerd op de Opiumwetfeiten zal afwijzen.
5.3.2
Feit 4: Witwassen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van het hiervoor onder 5.1 genoemde bewezenverklaarde feit 4. Onder dit feit valt onder meer het witwassen van een contant geldbedrag dat is gebruikt voor de verbouwing van een appartement in Badhoevedorp. Dit voordeel dient de veroordeelde te worden ontnomen.
De rechtbank baseert zich voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het vonnis in de strafzaak en op het ontnemingsrapport. Het in dit rapport genoemde voordeel van € 36.805,00 is gebaseerd op een begroting voor een verbouwing van het appartement die in een map van de veroordeelde is aangetroffen.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het appartement zelf heeft verbouwd en slechts kosten heeft gemaakt voor de benodigde materialen. Voor deze materialen heeft hij ongeveer € 5.000,00 tot € 6.000,00 uitgegeven.
Uit het dossier blijkt dat daadwerkelijk een verbouwing van het appartement heeft plaatsgevonden, maar niet dat de veroordeelde deze verbouwing op basis van de genoemde begroting door een derde heeft laten uitvoeren. Nu ook van overige aanwijzingen voor (betaalde) werkzaamheden door derden niet is gebleken, zal de rechtbank, in het voordeel van de veroordeelde, aansluiting zoeken bij het laagste door hem genoemde bedrag. Gelet hierop stelt de rechtbank de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 5.000,00.
5.4
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande het door de veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 5.000,-.

6.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

7.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 5.000,00(zegge: vijfduizend euro).
Legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van
€ 5.000,00(zegge: vijfduizend euro) ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 100 (honderd) dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2023.