ECLI:NL:RBNHO:2023:1342

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
15/259055-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens invoer van cocaïne met bijzondere persoonlijke omstandigheden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 10 oktober 2022 te Schiphol 1997,1 gram cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name de zorg voor haar minderjarige kinderen, in overweging genomen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft besloten om van het gebruikelijke oriëntatiepunt voor straftoemeting af te wijken. De rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur niet in het belang van de kinderen zou zijn, die bij een gevangenisstraf van hun moeder van elkaar gescheiden zouden worden en in instellingen of pleeggezinnen terecht zouden komen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 319 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is een taakstraf van 240 uren opgelegd, te vervangen door 120 dagen hechtenis bij niet-naleving. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/259055-22 (P)
Uitspraakdatum: 6 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 januari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.E. Bauduin en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. R.M.F.R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 10 oktober 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1997,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 10 oktober 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1997,1 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het onvoorwaardelijke gedeelte van een gevangenisstraf te beperken tot de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Vrijheidsbeneming zal grote nadelige gevolgen hebben voor de vijf kinderen van de verdachte. De raadsman heeft gewezen op de inhoud van het reclasseringsadvies en, meer in het bijzonder, het bericht vanuit het Centrum Jeugd en Gezin. De raadsman heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 14 juli 2014 (ECLI:NL:RBNHO:2014:7227), betoogd dat in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte grond moet worden gezien voor afwijking van de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte onder (grote) druk is gezet om het feit te plegen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1997,1 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof en daarom moet het gebruik ervan worden ontmoedigd. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met veel andere vormen van criminaliteit. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
Vertrekpunt voor straftoemeting
Voor een dergelijk feit acht de rechtbank in beginsel enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend. Het binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunt voor de straftoemeting in het geval van invoer van harddrugs tussen de 1.000 en 2.000 gram is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 24 maanden.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 19 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – zij het meer dan vijftien jaar geleden – terzake van een Opiumwetdelict onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 9 januari 2023, opgesteld door [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Uit het rapport komt naar voren dat het psychosociaal functioneren van de verdachte als risicofactor wordt gezien. De reclassering heeft de indruk dat de verdachte moeilijk nee kan zeggen en zij de gevolgen van haar gedrag niet goed kan overzien. De reclassering acht een behandeling noodzakelijk om de weerbaarheid van de verdachte te vergroten. Een gevangenisstraf is niet wenselijk gelet op de zwaarwegende negatieve consequenties van het ontbreken van een opvoeder in het gezin van de verdachte. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij de Waag.
Naar aanleiding van het referentenonderzoek van de reclassering heeft het Centrum Jeugd & Gezin (CJG) als volgt bericht:
“Wij hebben zorgen om het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen wanneer
moeder haar straf in de gevangenis moet uitzitten. Met name de tweeling van 12 jaar hebben de zorg van hun moeder nodig. Zij zitten in het laatste jaar van de basisschool en zijn zich aan het oriënteren op de middelbare school. Zij hebben hun moeder nodig in de begeleiding en ondersteuning van deze grote stap in hun leven. Ook voor de dochter van 17 jaar en de zoon van 16 jaar zal het gemis van hun moeder groot zijn. Zij staan op het punt om zich richting beroepsonderwijs en het werkende leven te begeven en hebben hun moeder nodig in de begeleiding naar zelfstandigheid. De zoon van 23 jaar heeft op het moment geen werk en is niet in staat de zorg voor zijn broertjes en zusje op zich te nemen.Het netwerk van het gezin is klein, een tante van 65 jaar is belangrijk voor hen. Zij kan echter niet de zorg voor de kinderen op zich nemen omdat zij zelf twee volwassen dochters en twee kleinkinderen en een partner van dochter in huis heeft wonen. Er is geen overig netwerk die de zorg voor de kinderen op zich kan nemen, ondanks meerdere gesprekken die het CJG hierover heeft gevoerd met moeder.
Vanuit de jeugdhulp zijn er nu geen pleeggezinnen beschikbaar. Dit maakt dat de kinderen in een instelling terechtkomen waar zij in aanraking komen met kinderen en jongeren uit gebroken gezinnen en de daar bijbehorende problemen. De kans is zeer groot dat zij eerst op een crisisplek terechtkomen en later weer van plek moeten wisselen wanneer er een vaste plek beschikbaar is. Dit betekent ook dat het onzeker is of de kinderen op hun huidige school kunnen blijven. Zij zullen dan behalve dat zij hun moeder missen ook uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald en vriendjes moeten missen. Ook zullen alle kinderen niet samen geplaatst kunnen worden en als gezin uit elkaar gehaald worden.”
De op te leggen straf
De rechtbank ziet in de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, meer in het bijzonder de zorgelijke situatie rondom haar minderjarige kinderen, aanleiding om van bovengenoemd oriëntatiepunt voor straftoemeting af te wijken en aldus geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur aan verdachte op te leggen. Hoewel de rechtbank de officier van justitie kan volgen in haar standpunt wat betreft eventuele precedentwerking, weegt de rechtbank in dit geval de belangen van de minderjarige kinderen zwaarder. Uit de informatie van het CJG komt duidelijk naar voren dat de kinderen bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de verdachte, van elkaar zullen worden gescheiden en in instellingen of pleeggezinnen terecht zullen komen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van 365 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van 319 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren opleggen, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de verdachte die taakstraf niet of niet naar behoren verricht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
319 (driehonderdnegentien) dagennietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht bij de reclassering
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, gevestigd te [adres 2] . De veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
- zich zal laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter
mrs. M. Visser en L. Boonstra, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 februari 2023.