ECLI:NL:RBNHO:2014:7227

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
15/820456-14 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne met afwijking van de geëiste straf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 23 april 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk 2.117,5 gram cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding gezien om van deze eis af te wijken. De verdachte, die dakloos was en geen inkomen had, had nooit eerder met politie of justitie in aanraking geweest ter zake van de Opiumwet. De rechtbank heeft rekening gehouden met haar schrijnende situatie en de gevolgen van haar handelen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is een taakstraf van 240 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 120 dagen bij niet-naleving. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij Reclassering Nederland en deelname aan een cognitieve vaardigheden training. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820456-14 (P)
Uitspraakdatum: 14 juli 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 juni 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te Nieuwegein,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Duin en van wat verdachte en haar raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 23 april 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2117,5 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 23 april 2014, dossierpagina’s 3 en 4;
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 24 april 2014, dossierpagina’s 28 t/m 31;
een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 29 april 2014, kenmerk [kenmerk] en laboratoriumnummer [nummer], losse dossierbijlage.
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 23 april 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2117,5 gram cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarden, zoals deze zijn verwoord in het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 26 juni 2014.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank in het kader van de strafmaat verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënte. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de schrijnende feiten en omstandigheden die uit het reclasseringsrapport naar voren komen. Daarnaast verzoekt de raadsman de rechtbank om rekening te houden met de verklaring van cliënte dat zij niet wist hoeveel cocaïne zij invoerde. Gelet hierop acht de raadsman een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan de helft voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden afdoende.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland uitgebrachte advies van 26 juni 2014 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 2.117,5 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte blijkens haar strafblad nooit eerder met politie of justitie in aanraking is geweest ter zake van de Opiumwet.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 26 juni 2014 blijkt onder meer dat verdachte dakloos is en geen inkomen heeft. Zij is op negentienjarige leeftijd in verwachting geraakt van haar zoon. Zij heeft geen contact meer met de vader van haar zoon, die haar met de dood bedreigde. Na de geboorte van de zoon van verdachte raakte de relatie tussen verdachte en haar moeder verstoord en hadden zij vele ruzies. Hierdoor dreigde Bureau Jeugdzorg haar kind uit huis te plaatsen en om uithuisplaatsing te voorkomen heeft verdachte toen zelf het huis verlaten. Na een jaar dakloos te zijn geweest, heeft zij tijdelijk gewoond bij de daklozenopvang in Utrecht. Vervolgens heeft zij een kamer gehuurd in Rotterdam, naar eigen zeggen omdat zij in Utrecht betast werd door Marokkaanse jongens. Verdachte kon deze kamer echter niet betalen en de kamer is in februari 2014 ontruimd. Verdachte heeft veel schulden bij verschillende instanties. Zij is bereid om mee te werken aan begeleiding door de reclassering om weer grip te krijgen op haar leven.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond voor afwijking van de straf zoals die door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland met daarbij een meldplicht, deelname door verdachte aan de COVA training en plaatsing van verdachte bij Exodus of een soortgelijke instelling noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes (6) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich meldt en blijft melden bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE Utrecht, zo frequent en zolang als voornoemde instelling dit nodig acht;
- deelneemt aan een Cognitieve Vaardigheden training (GI-RN);
- vanaf het moment dat de proeftijd start, verblijft binnen stichting Exodus, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van tweehonderdveertig (240) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mr. G.D. de Jong en mr. W. Geelhoed, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Keulers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juli 2014.
Mr. Geelhoed is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.