Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1, 2 en 3
[adres 2] in Anna Paulowna
De verdachte is, samen met zijn broer, de eigenaar van dit perceel. Op 4 februari 2020 is in de boerderij met aanpalende loods aan de [adres 2] een laboratorium aangetroffen waar amfetamine werd geproduceerd. Zoals in de inleiding is vermeld, stond tegen de zijkant van de loods een zeecontainer waar ook een deel van het productieproces plaatsvond. In de loods was een doorgang gecreëerd naar de zeecontainer. Uit de luchtopnames die op 6 november 2019 zijn gemaakt van de [adres 2] blijkt dat er toen tegen de zijkant van de loods nog geen zeecontainer was geplaatst, zodat dit pas na genoemde datum moet zijn gebeurd. Hieruit volgt dat het productieproces van de amfetamine, zoals aangetroffen op 4 februari 2020, niet kan zijn aangevangen voor 7 november 2019. Wanneer de zeecontainer is geplaatst en een aanvang is gemaakt met de bouw van het drugslaboratorium en het produceren van de amfetamine, kan de rechtbank op basis van de onderzoeksbevindingen niet nader vaststellen. Uit de bevindingen van de observaties van de [adres 2] door verbalisanten in december 2019 en januari 2020 kan niet worden afgeleid op welke plek de container zich op dat moment bevond. Evenmin zijn tijdens de observaties aan de buitenkant van de boerderij en de aanpalende loods andere zaken waargenomen die duidden op de aanwezigheid van een drugslaboratorium. Op basis van de verklaringen van de broer van de verdachte en diens zoon en medeverdachte [medeverdachte 2] kan worden vastgesteld dat de loods vanaf eind 2019 of begin januari 2020 is verhuurd aan een derde. De verdachte heeft verklaard dat hij pas na de inval en ontdekking van het drugslaboratorium heeft gehoord van zijn broer dat hij (als mede-eigenaar van [adres 2] ) een huurder had vanaf januari 2020.
De verdachte woonde niet op de [adres 7] of [adres 2] in Anna Paulowna en heeft verklaard weinig aanwezig te zijn geweest op het betreffende perceel. Deze verklaring vindt bevestiging in de telefoongegevens van de telefoon van de verdachte. Hieruit kan namelijk worden afgeleid dat hij in de tenlastegelegde periode van ongeveer één maand, eenmaal op het perceel aan de [adres 3] is geweest. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij niets wist van het aangetroffen laboratorium, dat hij bij zijn bezoeken aan het perceel niet in de loods is geweest, dat hij geen sleutels meer had van de loods en dat hem op het perceel geen bijzonderheden zijn opgevallen. De verdachte heeft wel verklaard dat het hem is opgevallen dat er veel elektriciteit door de loods aan de [adres 2] werd verbruikt.
Uit het dossier blijkt dat het elektriciteitsgebruik van het pand aan de [adres 2] veel hoger ligt dan dat van een vijfpersoonshuishouden, terwijl er geen gegevens bekend zijn van enige bewoning of bedrijfsactiviteiten op het betreffende adres sinds 28 februari 2019.
Uit dit hoge stroomverbruik kan echter niet worden afgeleid dat het energieverbruik op enig moment aanmerkelijk is toegenomen, waardoor de verdachte zou hebben kunnen vermoeden dat sprake was van (de aanvang van) illegale activiteiten op het perceel aan de [adres 2] . De rechtbank zal daarom geen conclusies verbinden aan hetgeen zich in het dossier bevindt ten aanzien van het stroomverbruik.
De rechtbank is van oordeel, gelet op het voorgaande, dat er onvoldoende bewijs is voor de conclusie dat de verdachte wist of had moeten weten dat in de boerderij aan de [adres 2] een amfetaminelaboratorium werd geëxploiteerd, dat hij wist van het daarmee gepaard gaande bezit van 510 liter amfetamineolie, of dat hij de loods voor de productie of opslag van amfetamine(olie) beschikbaar heeft gesteld. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk amfetamine heeft geproduceerd, dan wel opzettelijk de gelegenheid of middelen heeft verschaft tot het plegen van dit misdrijf, noch dat hij de op de [adres 2] aangetroffen amfetamine voorhanden heeft gehad.
[adres 4] Badhoevedorp
Op 4 februari 2020 is in de garage aan de [adres 4] te Badhoevedorp 25 liter amfetamineolie aangetroffen. De broer van de verdachte is eigenaar en bewoner van deze woning en bijbehorende garage. De verdachte was daar niet woonachtig en ook anderszins blijkt uit het dossier niet dat de verdachte gebruik maakte van deze garage of dat hij op enige andere wijze op de hoogte was of had moeten zijn van de daar aangetroffen amfetamineolie.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de feiten 1, 2 en 3.
Vrijspraak feit 4
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse schuldbekentenis en deze heeft ingediend bij de Belastingdienst. Tussen de verdachte, zijn broer en [betrokkene] is in 2017 mondeling overeengekomen dat de verdachte en zijn broer een geldbedrag konden lenen van [betrokkene] , hetgeen is bevestigd door [betrokkene] . De verdachte heeft deze mondelinge overeenkomst op een later moment op schrift gesteld en laten ondertekenen door de betrokken partijen, met als datum van ondertekening 1 mei 2017. De rechtbank is van oordeel dat enkel het noemen van de datum van 1 mei 2017 als datum van ondertekening, terwijl de werkelijke datum van ondertekening later was, in dit geval niet maakt dat de verdachte opzettelijk een valse verklaring heeft gedaan. Immers, de inhoud van de schuldbekentenis is niet strijdig met de waarheid en de rechtbank stelt daarom vast dat de verdachte geen valse opgave heeft gedaan. Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde feit 4, primair en subsidiair.