In deze zaak heeft verzoeker op 30 oktober 2023 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B. van Walderveen, de rechter in een belastingzaak die aanhangig was bij de Rechtbank Noord-Holland. Het verzoek was gebaseerd op opmerkingen die de rechter tijdens een zitting op 19 oktober 2023 had gemaakt, welke verzoeker als kwetsend en denigrerend ervoer. Verzoeker stelde dat deze opmerkingen duidden op vooringenomenheid van de rechter. De rechter heeft echter betwist dat hij zich in deze opmerkingen herkende en voerde aan dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, aangezien het verzoek pas meer dan een week na de zitting was gedaan.
De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat een verzoek tot wraking onverwijld moet worden ingediend zodra de feiten bekend zijn die aanleiding geven tot het verzoek. Aangezien verzoeker zijn verzoek pas op 30 oktober 2023 indiende, terwijl de feiten zich op 19 oktober 2023 hadden voorgedaan, oordeelde de wrakingskamer dat verzoeker niet tijdig had gehandeld. De wrakingskamer verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek plaatsvond. De procedure in de hoofdzaak met zaaknummer HAA 22/5441 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.