ECLI:NL:RBNHO:2023:13236

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
15/180899-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens openlijk geweld met peddels en het voorhanden hebben van cocaïne

Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld en het voorhanden hebben van cocaïne. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 18 juni 2022 in recreatiegebied De Hulk te Hoorn, waar de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, [M.] en [L.]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gewapend met een peddel, deel uitmaakte van een groep die de confrontatie zocht met de slachtoffers na een woordenwisseling. Tijdens deze confrontatie werd [M.] zwaar lichamelijk letsel toegebracht, waaronder blijvende blindheid aan één oog, door een peddel die door een medeverdachte werd gegooid. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat de feiten en omstandigheden niet aannemelijk maakten dat hij zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd schuldig bevonden aan openlijk in vereniging geweld plegen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, omdat hij cocaïne in zijn bezit had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 45 dagen en een taakstraf van 150 uur op. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank de vordering van [T.] niet-ontvankelijk verklaarde, maar een schadevergoeding van €31.583,74 aan [M.] toekende, inclusief immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/180899-22, 15/290590-20 (vord tul) en 15/131179-23 (ttzgev) (P)
Uitspraakdatum: 21 december 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 december 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Rienks en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Duin, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(parketnummer 15/180899-22)
hij op of omstreeks 18 juni 2022 te Hoorn, althans in Nederland, openlijk, te weten, in recreatiegebied De Hulk, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meerdere perso(o)n(en), te weten [M.] en/of [L.] door
- (dreigend) (met peddels in de hand) met een groep op die [M.] en/of [L.] af te lopen en/of
- meermaals, althans éénmaal, (dreigend) met een (scherpe) (afgebroken) peddel in de richting van die [M.] en/of [L.] te steken en/of
- die [M.] meermaals, althans éénmaal, met een (scherpe) (afgebroken) peddel tegen de heup en/of arm en/of borst, althans tegen het lichaam, te slaan en/of stoten en/of gooien en/of
- een (scherpe)(afgebroken) peddel in het gezicht, althans tegen het hoofd, van die [M.] te gooien en/of
- die [L.] met een (scherpe) (afgebroken) peddel tegen de arm en/of in het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan en/of stoten en/of gooien en/of
- het incident te filmen;
(parketnummer 15/131179-23)
hij op of omstreeks 14 januari 2023 te Hoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 18 juni 2022 omstreeks 15.58 uur krijgt de politie een melding dat een man met een peddel in het gezicht is geslagen op de Hulk in Hoorn. Ter plaatse treffen verbalisanten aangever [M.] aan met een bebloed gezicht en een gapende wond rondom zijn rechteroog. De rechteroogbal ligt deels uit de oogkas. Verder treffen verbalisanten nog twee personen aan: getuige [T.] , de vriendin van [M.] , en aangever [L.] , een vriend van [M.] .
Eerder die middag was er een woordenwisseling / scheldpartij geweest tussen [M.] en [L.] enerzijds en een vijftal jongeren anderzijds toen die jongeren met hun kano’s door, of te dicht langs, de vislijnen van [M.] en [L.] voeren. Tientallen minuten na die scheldpartij zijn die vijf jongeren over land naar de aangevers teruggelopen. Vier van hen, de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) en de verdachte hadden ieder een peddel meegenomen. Vervolgens heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen die vier jongeren enerzijds en [M.] en [L.] anderzijds. De vijfde persoon die deel uitmaakte van de groep jongeren ( [medeverdachte 4] , hierna [medeverdachte 4] ) heeft het incident gefilmd. Uit de beelden volgt dat bij het incident met de peddels is geslagen. Van twee van de vier peddels was het blad op enig moment afgebroken. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft een peddel waarvan het blad was afgebroken in de richting van het gezicht van aangever [M.] gegooid en daarbij (onder meer) het oog geraakt.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [M.] en [L.] .
De vijfde medeverdachte, [medeverdachte 1] , is op 20 april 2023 in eerste aanleg veroordeeld wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van de hem tenlastegelegde openlijke geweldpleging wegens onvoldoende significante en/of wezenlijke bijdrage aan daaraan. De verdachte heeft uitsluitend verdedigend gehandeld nu [L.] een mes in zijn rechterhand en een langwerpig voorwerp in zijn linkerhand had en duidelijk de aanval kiest. De verdachte heeft geen (aanvallend) geweld toegepast, hooguit heeft hij hiermee gedreigd. De verdachte heeft niemand pijn gedaan of letsel toegebracht. Hij heeft hooguit de groep enkel getalsmatig versterkt. Er kan derhalve niet gesproken worden van een significatie en wezenlijke bijdrage van de verdachte aan het openlijk geweld.
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit inzake overtreding van een artikel van de Opiumwet heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de beide ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Bewijsmotivering ten aanzien van het openlijk geweld
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Na een scheldpartij over en weer tussen de verdachten enerzijds en aangevers [M.] en [L.] anderzijds vanwege het varen door of dicht langs de vislijnen van [M.] en [L.] gaan de vijf verdachten een stukje verder het land op, waar ze zo’n 15 à 20 minuten blijven zitten. Vervolgens stappen de vijf verdachten weer in de kano’s en varen ze langs een getuige, die daar zit te vissen. Deze getuige hoort de voorste man zeggen: “ik heb een kanker goed idee, wij gaan die twee vissers in elkaar slaan want die doen toch geen aangifte”. De verdachten leggen vervolgens hun kano’s op het land en gaan lopend naar de plek waar [M.] en [L.] zitten te vissen. Vier verdachten, onder wie de verdachte, hebben een peddel bij zich. Deze vier verdachten stellen zich bovenaan het talud in een rij op. [medeverdachte 3] slaat met zijn peddel op de grond, waardoor het blad van de peddel breekt. Ook [medeverdachte 1] breekt het blad van zijn peddel af, volgens zowel de aangever als de medeverdachte [medeverdachte 4] kennelijk met de intentie om van de peddel een steekwapen te maken. De vier verdachten lopen vervolgens met hun peddels in de hand het talud af. [medeverdachte 4] maakt filmopnamen met zijn mobiele telefoon.
Op het daarvan teruggevonden en geoptimaliseerde beeldmateriaal, dat slechts negen seconden duurt, is te zien dat alle verdachten onderaan het talud tegenover [M.] en [L.] staan met een peddel in hun handen. Te zien is dat de peddels omhoog en/of naar achter worden gebracht. [medeverdachte 2] maakt als eerste een slaande beweging met zijn peddel richting [L.] . [M.] probeert de peddel uit de handen van [medeverdachte 2] te trekken en te horen is dat hij zegt “hou nou toch op gewoon”. Te zien is vervolgens dat [medeverdachte 1] een stekende beweging met zijn peddel in de richting van [L.] maakt en de verdachte zijn peddel boven zijn hoofd verheft. Te zien is tenslotte dat [M.] met de van [medeverdachte 2] afgepakte peddel de rug van de verdachte raakt. Dan gooit [medeverdachte 1] bovenhands zijn peddel met de afgebroken punt in de richting van het hoofd van [M.] . Gebleken is dat die punt in het rechteroog van [M.] terecht komt en bij hem zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt, onder meer bestaande uit blijvende blindheid aan één oog.
Uit deze feitelijke gang van zaken en de gedragingen van de verdachte daarbij volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, een wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld heeft gehad. Van belang hierbij acht de rechtbank dat de verdachte met de drie andere jongens als groep, voorzien van peddels op aangevers zijn afgestapt om ‘verhaal te halen’. De groep waarvan de verdachte deel uitmaakte, heeft de confrontatie gezocht en daarbij gebruik gemaakt van peddels, waarvan medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] het blad van de peddel reeds voor het benaderen van aangevers hadden afgebroken. De verdachte heft dreigend zijn peddel boven zijn hoofd en dreigt meerdere keren in de richting van [L.] en [M.] te slaan. Daarmee staat zijn significante bijdrage aan het openlijk geweld vast.
Overigens is de rechtbank van oordeel dat het filmen door [medeverdachte 4] , waaruit de gewelddadige toenadering door de groep jongens en het met de peddels gepleegde geweld blijkt, niet is aan te merken als onderdeel van de openlijke geweldpleging. Niet gebleken is dat de groep [medeverdachte 4] zou hebben verzocht om het geweld te filmen en evenmin dat het filmen anderszins heeft bijgedragen aan het openlijk geweld. Het onderdeel van de tenlastelegging “het incident te filmen” zal daarom niet bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de beide ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
(parketnummer 15/180899-22)
hij op 18 juni 2022 te Hoorn openlijk, te weten in recreatiegebied De Hulk, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [M.] en [L.] door
- dreigend met peddels in de hand met een groep op die [M.] en [L.] af te lopen en
met een scherpe afgebroken peddel in de richting van die [M.] te steken en
- die [M.] met een peddel tegen de heup te slaan
- een scherpe afgebroken peddel in het gezicht van die [M.] te gooien;
(parketnummer 15/131179-23)
hij op 14 januari 2023 te Hoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte onder beide feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Beroep op rechtvaardigingsgrond, kwalificatie en strafbaarheid van het feit

5.1
Beroep op noodweer
Standpunt verdediging
De verdachte heeft zichzelf, door het dreigen met het slaan met een peddel, verdedigd tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van diens lijf, op het moment dat [L.] stekende bewegingen in de richting van de verdachte maakt en [M.] een peddel stukslaat op de verdachte. Het middel is proportioneel nu de verdachte heeft gereageerd met hetzelfde geweld dat [M.] heeft gebruikt: het slaan met de peddel tegen de peddel van [M.] .
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het beroep op noodweer af te wijzen nu het openlijk geweld als aanval dient te worden gezien.
Oordeel rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden.
Uit de hiervoor onder 4.3.2 beschreven feitelijke gang van zaken blijkt dat de verdachte samen met drie medeverdachten de confrontatie hebben opgezocht met beide slachtoffers en vervolgens met zijn vieren geweld hebben uitgeoefend jegens de twee slachtoffers. Slachtoffer [M.] heeft daarbij geroepen dat ze moesten ophouden en geprobeerd een peddel af te pakken. [M.] is op dat moment ongewapend en [L.] heft zijn stok om een slag met de peddel door de medeverdachte af te weren, niet andersom. Dat [M.] vervolgens de afgepakte peddel gebruikt in de richting van de verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank geen situatie op waarin de verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Dat slachtoffer [L.] op enig moment ter verdediging tegen de aanval van de verdachten een mes of haring dreigend boven zijn hoofd houdt doet daaraan niet af.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
5.2
Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
(parketnummer 15/180899-22)
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
(parketnummer 15/131179-23)
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte een straf op te leggen die meer in overeenstemming is met de LOVS oriëntatiepunten ten aanzien van openlijk geweld. Recidive kan strafverzwarend werken, de verdedigende houding van de verdachte en het niet toebrengen van letsel zouden strafverminderend moeten werken. Er is geen sprake van eerdere overtredingen van de Opiumwet.
Verzocht wordt om een vrijheidsbenemende straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en voorts een taakstraf. Wanneer de verdachte vast komt te zitten, komt hij in grote problemen. Hij zal zijn baan verliezen en zijn hypotheek niet meer kunnen betalen, waardoor hij zijn woning dreigt te verliezen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich in de zomer van 2022 samen met drie anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in recreatiegebied De Hulk in Hoorn. Op enig moment is een woordenwisseling ontstaan tussen enerzijds de verdachte en zijn vier vrienden, die aan het kanoën waren, en anderzijds de slachtoffers [M.] en [L.] , die daar aan het vissen waren. Enige tijd na de woordenwisseling heeft de verdachte met drie van zijn vrienden doelbewust de confrontatie opgezocht met de slachtoffers om “verhaal te halen”. Die vier verdachten hadden peddels bij zich, waarbij twee peddels door afgebroken bladen leken op steekwapens. De slachtoffers waren in de minderheid. Als gevolg van deze confrontatie heeft het slachtoffer [M.] (door [medeverdachte 1] toegebracht en niet aan de verdachte tenlastegelegd) zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten – onder meer – blijvende blindheid aan één oog. De geweldshandelingen hadden en hebben grote impact op het slachtoffer en getuige [T.] .
Openlijke geweldpleging als de onderhavige, gepleegd op klaarlichte dag in een recreatiegebied, draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door het voorhanden hebben van circa 20 gram cocaïne. Dit strafbare feit is door de verdachte gepleegd terwijl hij in een schorsing liep. De rechtbank acht dit zorgelijk. Het is daarnaast algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs. Niet zelden leidt de verkoop en het gebruik van drugs tot andere vormen van criminaliteit.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van een geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft voorts gelet op het reclasseringsadvies van 24 november 2023. Uit het rapport blijkt dat tijdens een eerder toezicht bij de jeugdreclassering veel interventies en hulpverlening zijn ingezet om het recidiverisico te verlagen. Hierbij is gebruik gemaakt van pedagogische mogelijkheden. Desondanks heeft dit niet het gewenste resultaat opgeleverd en is de verdachte - bij bewezenverklaring - drie keer gerecidiveerd tijdens zijn proeftijd. Het opleggen van een voorwaardelijk kader heeft geen bijdrage geleverd aan gedragsverandering en recidivevermindering. De reclassering ziet daarom onvoldoende aanknopingspunten om de verdachte opnieuw een meldplicht op te leggen. De verdachte lijkt niet ontvankelijk voor een dergelijk traject en hij heeft geen hulpvragen aangaande reclasseringsbemoeienis. De reclassering adviseert om de verdachte - bij bewezenverklaring - een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zal de rechtbank als uitgangspunt nemen de LOVS oriëntatiepunten voor artikel 141, eerste lid Sr, te weten een taakstraf van 120 uur. Het meenemen van peddels die als slag- en steekwapens zijn gebruikt en de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld, ook voor openlijke geweldpleging, zal de rechtbank aanmerken als strafverzwarende omstandigheden.
De LOVS oriëntatiepunten noemen voor het aanwezig hebben van harddrugs, 10 – 50 gram, een taakstraf van 80 uren.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de volgende straffen moeten worden opgelegd: een vrijheidsbenemende straf van 45 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 150 uren.

8.Vorderingen van benadeelde partijen

8.1
Beroep op kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partijen
Verzoek verdediging tot kennelijk niet-ontvankelijkverklaring
De verdediging heeft onder verwijzing naar artikel 333 Sv de rechtbank verzocht de benadeelde partijen kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren in de gehele vordering dan wel in een deel van de vordering, gelet op de omvang van beide vorderingen (ingediend met verschillende aanvullingen, waarvan één zeer recente) en het feit dat de vorderingen niet eenvoudig van aard zijn. Voor de beoordeling van een vordering tot vergoeding van schade wegens verlies van arbeidsvermogen en van pensioenschade is specialistische kennis vereist. Mogelijk wil de verdediging ten aanzien van deze posten een contra expertise laten uitvoeren. Behandeling van de vorderingen in het kader van het onderzoek ter terechtzitting zou daarom leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces.
Standpunt van de benadeelde partijen
De gemachtigde van de benadeelde partijen, mr. [naam] (DAS), heeft gesteld dat de laatste aanvulling van de vordering van [M.] (hierna [M.] ) recent is ingediend, maar dat behandeling van de vordering van [T.] (hierna [T.] ) geen problemen moet opleveren nu de laatste aanvulling van 29 november 2023 dateert.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd beide vorderingen geheel te behandelen. De laatste aanvulling van de vordering van [T.] dateert van een week geleden. De laatste aanvulling van de vordering van [M.] dateert weliswaar van 5 december 2023, maar is overzichtelijk en vergt geen bijzondere berekeningen nu [M.] in loondienst is.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Het kort voor de zitting indienen van een (aanvullende) vordering of vorderingen met hoge bedragen en veel stukken ter onderbouwing daarvan, is op zichzelf niet redengevend om te concluderen dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces.
Ten aanzien van het deel van de vordering van [M.] dat ziet op het verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade (de aanvullende vordering zoals ingediend op 5 december 2023) en het deel van de vordering van [T.] dat ziet op het verlies van arbeidsvermogen (de aanvullende vordering zoals ingediend op 29 november 2023) heeft de rechtbank ter zitting geconcludeerd, dat behandeling van die vorderingen, zoals toegelicht in de aanvullende vorderingen, gezien de aard en omvang van de posten en het te voeren debat daarover een onevenredige belasting van het strafproces zal opleveren.
De rechtbank heeft daarom ten aanzien van beide benadeelde partijen met betrekking tot deze delen van de vordering de kennelijke niet-ontvankelijkheid uitgesproken..
Het verzoek tot kennelijk niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van de overige posten van de vorderingen van [M.] en [T.] is afgewezen.
Met inachtneming van het vorenstaande zijn ter terechtzitting de (overige posten van de) vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. De rechtbank oordeelt als volgt over die vorderingen.
8.2
Benadeelde partij [T.]
De vordering
Mr. [naam] heeft als gemachtigde namens [T.] een vordering tot schadevergoeding van € 21.170,95 ingediend tegen de verdachte wegens materiële, immateriële en affectieschade die [T.] als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade (totaal € 670,95) bestaat uit:
- eigen risico zorgverzekering € 276,48
- medische kosten (apotheek) € 22,46
- reis- en parkeerkosten € 372,01
Als vergoeding voor geleden immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,00 gevorderd. Als vergoeding voor geleden affectieschade wordt een bedrag van € 17.500,00 gevorderd.
De gestelde schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen ter grootte van € 1.118,90 wordt, gelet op hetgeen onder 8.1 is overwogen, bij de beoordeling van de vordering buiten beschouwing gelaten.
Mr. [naam] heeft de vordering ter zitting toegelicht. De materiële en de immateriële schade vallen volgens haar onder de shockschade die [T.] heeft geleden. Daarnaast heeft [T.] affectieschade gevorderd. Zij heeft daar recht op nu zij en [M.] partners zijn. Dat is aangetoond met de aanvullende stukken, te weten foto’s en een Spaans document waaruit blijkt dat ze gezamenlijk een vakantiewoning in Spanje hebben gehuurd en documenten waaruit volgt dat zij een gezamenlijke bankrekening hebben (gehad). [T.] en [M.] hebben 3,5 jaar een relatie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de gehele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sv.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de verdachte niet valt onder de groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de hoofdelijke aansprakelijkheid niet op hem van toepassing zou moeten zijn gelet op de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de kans op het aldus toebrengen van schade zodanig moet zijn geweest, dat zij de tot de groep behorende personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. De verdachte behoorde niet te begrijpen dat het enkele aanwezig zijn met een peddel het gevaar schiep dat [medeverdachte 1] door een uitzonderlijke en onverwachte actie het letsel bij aangever zou veroorzaken. En uit de rechtspraak blijkt dat niet elke veroordeling voor het deelnemen in groepsverband zonder meer betekent dat een verdachte verantwoordelijk is voor alle handelingen van medeverdachten.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de verschillende posten van de vordering bepleit [T.] daarin niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van rechtstreeks verband tussen de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en de schade die [T.] ten aanzien van die posten stelt te hebben geleden.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het vaststellen van de schade, mede gelet op de gebrekkige onderbouwing en de betwisting daarvan door de verdachte, een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt.
De gevallen die kennelijk ten grondslag liggen aan de bij de vordering gevoegde uitspraken over de vergoeding van immateriële schade zijn niet te vergelijken met de casus in de onderhavige strafzaak. Mocht de rechtbank niettemin vergoeding van immateriële schade overwegen, dan wordt verzocht het bedrag aanzienlijk te matigen.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor geleden affectieschade stelt de raadsman zich op het standpunt dat [T.] daarin niet-ontvankelijk is, omdat (ondanks de aanvullende stukken) onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een levensgezel of persoon die in een nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat als bedoeld in artikel 6:107 lid 2 onder g.
Mocht de rechtbank tot hoofdelijke aansprakelijkheid besluiten, dan verzoekt de raadsman conform artikel 6:166 lid 2 BW een verdeling naar billijkheid vast te stellen tussen de verdachten met betrekking tot het door de rechtbank toe te kennen bedrag. Het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag betreft de erfenis van zijn overleden moeder. Gelet hierop zal een eventueel toe te wijzen vordering de verdachte extra raken.
Oordeel van de rechtbank
Shockschade
Iemand die een onrechtmatige daad tegen een ander begaat, kan ook onrechtmatig handelen tegenover iemand bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen ervan een hevige emotionele schok teweegbrengt. Schokschade betreft immateriële of materiële schade die ontstaat door het waarnemen van zo'n gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Het recht op vergoeding van dergelijke schade is beperkt tot de schade als gevolg van aantasting in de persoon op andere wijze (artikel 6:106, aanhef en onder b van het BW). Het gaat bij toekenning van schokschade dus niet zozeer om vergoeding van leed, maar degene die vergoeding vordert moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. Schokschade kan zowel immaterieel nadeel (smartengeld) als vermogensschade tot gevolg hebben. Van materiële schokschade is bijvoorbeeld sprake indien door het opgelopen geestelijk letsel medische kosten zijn ontstaan of daaruit arbeidsongeschiktheid (inkomstenderving) is voortgevloeid.
Het geestelijk letsel is gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig en moet in voldoende mate objectiveerbaar zijn. Dit dient doorgaans te blijken uit een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige, waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog.
Een rapportage als hierboven genoemd is ook met de aanvullende stukken niet overgelegd. Evenmin is een andere bron beschikbaar waaruit de gestelde shockschade blijkt. Hetgeen is aangevoerd ter onderbouwing van het bestaan van geestelijk letsel in de vorm van shockschade bij [T.] voldoet daarom, gelet op de overweging hiervoor en de betwisting van die schade door de verdachte, niet aan de daaraan te stellen eisen. [T.] zal daarom in dit onderdeel van haar vordering (zowel ten aanzien van de daarmee samenhangende materiële als immateriële schade) niet-ontvankelijk worden verklaard.
Affectieschade
Schokschade moet worden onderscheiden van affectieschade, zijnde het geestelijk letsel dat een naaste of nabestaande oploopt als gevolg van de ernstige verwonding of dood van het slachtoffer.
In artikel 6:107, tweede lid, BW zijn de categorieën van 'naasten' opgesomd (limitatief) die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Deze categorieën omvatten, voor zover hier van belang, de levensgezel van de gekwetste, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert (sub b) en een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 1 onder b als naaste wordt aangemerkt (sub g).
Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de benadeelde partij [T.] sinds 3,5 jaar een relatie heeft met [M.] , dat beiden gedurende die tijd hun eigen woonadres hebben behouden maar wel hebben samengewoond, terwijl recentelijk de relatie onder druk is komen te staan. Op 29 november 2023 zijn aanvullende stukken en foto’s gestuurd ter onderbouwing van een gezamenlijke huishouding en hun nauwe relatie.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze onderbouwing – ook met de aanvullende stukken –onvoldoende om nu reeds vast te stellen dat de benadeelde partij valt onder één van de categorieën van personen die volgens de wet aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. In het licht van de gevoerde verweren vergt dit onderdeel van de vordering nader onderzoek en nader debat, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij zal om die reden dan ook in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
Gelet op het voorgaande kunnen ten aanzien van de vordering van [T.] de overige verweren, waaronder het primaire verweer ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 6:166 BW, onbesproken blijven.
8.3
Benadeelde partij [M.]
De vordering
Mr. [naam] heeft als gemachtigde namens [M.] een vordering tot schadevergoeding van € 43.018,46 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die [M.] als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade (totaal € 3.018,46) bestaat uit:
- eigen risico zorgverzekering PM
- medische kosten € 34,90
- reis- en parkeerkosten € 2.737,97
- keuring CBR € 117,00
- aanschaf slippers en kleding € 66,89
- kosten voeding ziekenhuis € 61,70
Ter vergoeding van gestelde immateriële schade wordt een bedrag van € 40.000,00 gevorderd.
De gestelde schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade ter grootte van in totaal € 138.710,00 wordt, gelet op hetgeen onder 8.1 is overwogen, bij de beoordeling van de vordering buiten beschouwing gelaten.
Mr. [naam] heeft de vordering ter zitting toegelicht. De aanvullende vordering van 19 april 2023 is komen te vervallen. Desgevraagd deelt mr. [naam] mee dat [M.] in oktober 2023 voor het laatst is geopereerd. [M.] is definitief ongeschikt verklaard voor een baan als machinist. [M.] had een voorgeschiedenis met PTSS en kampte met problemen op het gebied van middelengebruik, maar het onderhavige incident is de genadeklap geweest. Vandaag wordt hij opgenomen in een kliniek.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de gehele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sv.
Standpunt van de verdediging
Het primaire en subsidiaire standpunt, zoals ingenomen bij de vordering van [T.] , wordt ook gevoerd ten aanzien van de vordering van [M.] .
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de verschillende posten van de vordering bepleit [M.] daarin niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van rechtstreeks verband tussen de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en de schade die [M.] ten aanzien van die posten stelt te hebben geleden danwel het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing. De kosten van voeding in het ziekenhuis zijn bovendien gemaakt door [T.] en kunnen daarom niet gevorderd worden door [M.] .
Met betrekking tot de vordering voor vergoeding van immateriële schade heeft de verdediging verzocht de gevraagde vergoeding te matigen tot een bedrag dat in vergelijkbare zaken wordt toegekend (variërend tussen € 1.000,00 en € 30.000,00) en daarbij mede rekening te houden met
  • de omstandigheid dat de verdachte aanzienlijk minder heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade en
  • het eigen aandeel van de benadeelde in de vechtpartij.
Mocht de rechtbank tot hoofdelijke aansprakelijkheid van de verdachte besluiten, dan verzoekt de raadsman conform artikel 6:166 lid 2 BW een verdeling naar billijkheid vast te stellen tussen de verdachten met betrekking tot het door de rechtbank toe te kennen bedrag. Het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag betreft de erfenis van zijn overleden moeder. Gelet hierop zal een eventueel toe te wijzen vordering de verdachte extra raken.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade tot een bedrag van € 1.583,74 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het betreft de schade in verband met, kort aangeduid:
- medische kosten: € 34,90
- reiskosten i.v.m. bezoek Dijklander ziekenhuis: € 25,80
- reis- en parkeerkosten i.v.m. bezoek Amsterdam UMC Oogheelkunde: € 670,00
- reiskosten naar apotheek: € 391,20
- reiskosten bezoek huisarts: € 103,20
- reiskosten naar recherche (i.v.m. afname DNA): € 12,30
- reiskosten i.v.m. oogkeuring CBR: € 4,56
- reiskosten i.v.m. bezoek Amsterdam UMC: € 163,08
- kosten van de keuring CBR in verband met oogletsel: € 117,00
- kosten voeding ziekenhuis: € 61,70
Ten aanzien van de volgende posten zal [M.] niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gestelde schade:
- reis- en parkeerkosten in verband met traumabehandelingen bij de GGZ. . Deze kosten zien kennelijk op een traumabehandeling bij Kick Your Habits, een instelling op het gebied van verslavingszorg. Uit een brief van de behandelaars van Kick Your Habits van 18 augustus 2022 blijkt dat [M.] reeds sinds 5 januari 2022 in behandeling was bij deze kliniek vanwege traumatische klachten, die zich hebben versterkt na een voorval tijdens de behandelperiode. Gelet hierop is, mede in het licht van de verwijzing in een brief van Kick Your Habits van 13 oktober 2022 naar een “nieuw traumatisch voorval” in april 2022, onvoldoende duidelijk of en zo ja in welke mate de behandeling bij Kick Your Habits rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit op 18 juni 2022. Bovendien staat in een brief van Kick Your Habits dat de sessies via beeldbellen verliepen;
- reiskosten i.v.m. een bezoek aan de bedrijfsarts, naar het werk in verband met een gesprek met de teamleider en in verband met de medische keuring. Rechtstreeks verband ontbreekt omdat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit al volledig arbeidsongeschikt was.
- aanschaf slippers en kleding. Niet valt in te zien hoe deze kosten rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit.
Voor vergoeding van de gestelde immateriële schade bestaat een wettelijke grondslag, omdat [M.] lichamelijk letsel heeft opgelopen (art. 6:106 onder b BW). De rechtbank acht een bedrag voor immateriële schade dan ook toewijsbaar. Gelet op de onderbouwing van die schade en het verhandelde ter terechtzitting en gelet op wat in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen, acht de rechtbank een bedrag van € 30.000 billijk.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 juni 2022, zijnde de datum van het geweldsdelict. De immateriële schade is op die datum in volle omvang ontstaan.
De rechtbank bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (middelend) op 1 januari 2023.
De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule toewijzen. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
Blijkens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. (Vgl. HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914.)
Gelet op het voorgaande staat de omstandigheid dat niet de verdachte maar een andere deelnemer van de groep het zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt bij [M.] (en op de verdachte zelf niet de strafverzwarende omstandigheid van artikel 141 lid 2 onder 1° Sr van toepassing is) niet in weg aan de toepassing van artikel 6:166 BW.
Zoals hiervoor overwogen vindt de hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade de groepsdeelnemers had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de kans op zwaar lichamelijk letsel bij [M.] de verdachte had behoren te weerhouden van zijn gedragingen in groepsverband met de drie andere verdachten. Samen hebben zij, voorzien van peddels waarvan bij van twee het blad was afgebroken en die als steekwapen konden worden gebruikt, de confrontatie opgezocht met de beide slachtoffers. De kans dat met één van die peddels zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht aan één van beide slachtoffers had de verdachte ervan behoren te weerhouden als onderdeel van de groep de confrontatie op te zoeken met de slachtoffers om verhaal te halen na het eerdere verbale incident tussen de verdachten en de slachtoffers.
De verdediging heeft nog met een beroep op lid 2 van artikel 6:166 BW verzocht een verdeling naar billijkheid vast te stellen voor het door de rechtbank op grond van lid 1 van dat artikel vast te stellen bedrag. Genoemd lid 2 heeft echter betrekking op de interne draagplicht tussen de verdachten onderling. Voor zover de verdachte van mening is dat hij, gelet op de omvang van zijn bijdrage aan de gedragingen in groepsverband, op grond van die interne draagplicht recht heeft op vergoeding van een bedrag door één of meer medeverdachten kan hij tegen die medeverdachte(n) een daartoe strekkende vordering indienen in een civielrechtelijke procedure.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank zal bepalen dat indien (een van) de mededaders het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijk geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [M.] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 28 oktober 2021 in de zaak met parketnummer 15/290590-20 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar de verdachte ter zake van opzetheling en openlijke geweldpleging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 29 november 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 12 november 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 15/180899-22 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 15/131179-23 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder parketnummer 15/180899-22 en onder parketnummer 15/131179-23 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 4.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
150 (honderdvijftig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij
[T.]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[M.]geleden schade tot een bedrag van
€ 31.583,74(zegge: eenendertigduizend vijfhonderddrieëntachtig euro en vierenzeventig cent), bestaande uit € 1.583,74 als vergoeding voor de materiële en € 30.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening, aan [M.] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (€ 1.583,74) op 1 januari 2023.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade (€ 30.000,00) op 18 juni 2022.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [M.] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [M.] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [M.] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 31.583,74, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 192 (eenhonderdtweeënnegentig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (€ 1.583,74) op 1 januari 2023.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade (€ 30.000,00) op 18 juni 2022.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij [M.] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [M.] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [M.] .
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 15/290590-20 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
20 (twintig) uren, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland locatie Alkmaar van 28 oktober 2021.
De taakstraf wordt vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis als deze niet goed wordt uitgevoerd.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.O. Rutten, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2023.