8.3Benadeelde partij [M.]
De vordering
Mr. [naam] heeft als gemachtigde namens [M.] een vordering tot schadevergoeding van € 43.018,46 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die [M.] als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade (totaal € 3.018,46) bestaat uit:
- eigen risico zorgverzekering PM
- medische kosten € 34,90
- reis- en parkeerkosten € 2.737,97
- keuring CBR € 117,00
- aanschaf slippers en kleding € 66,89
- kosten voeding ziekenhuis € 61,70
Ter vergoeding van gestelde immateriële schade wordt een bedrag van € 40.000,00 gevorderd.
De gestelde schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade ter grootte van in totaal € 138.710,00 wordt, gelet op hetgeen onder 8.1 is overwogen, bij de beoordeling van de vordering buiten beschouwing gelaten.
Mr. [naam] heeft de vordering ter zitting toegelicht. De aanvullende vordering van 19 april 2023 is komen te vervallen. Desgevraagd deelt mr. [naam] mee dat [M.] in oktober 2023 voor het laatst is geopereerd. [M.] is definitief ongeschikt verklaard voor een baan als machinist. [M.] had een voorgeschiedenis met PTSS en kampte met problemen op het gebied van middelengebruik, maar het onderhavige incident is de genadeklap geweest. Vandaag wordt hij opgenomen in een kliniek.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de gehele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sv.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de verschillende posten van de vordering bepleit [M.] daarin niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van rechtstreeks verband tussen de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en de schade die [M.] ten aanzien van die posten stelt te hebben geleden danwel het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing. De kosten van voeding in het ziekenhuis zijn bovendien gemaakt door [T.] en kunnen daarom niet gevorderd worden door [M.] .
Met betrekking tot de vordering voor vergoeding van immateriële schade heeft de verdediging verzocht de gevraagde vergoeding te matigen tot een bedrag dat in vergelijkbare zaken wordt toegekend (variërend tussen € 1.000,00 en € 30.000,00) en daarbij mede rekening te houden met
- de omstandigheid dat de verdachte aanzienlijk minder heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade en
- het eigen aandeel van de benadeelde in de vechtpartij.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade tot een bedrag van € 1.583,74 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het betreft de schade in verband met, kort aangeduid:
- medische kosten: € 34,90
- reiskosten i.v.m. bezoek Dijklander ziekenhuis: € 25,80
- reis- en parkeerkosten i.v.m. bezoek Amsterdam UMC Oogheelkunde: € 670,00
- reiskosten naar apotheek: € 391,20
- reiskosten bezoek huisarts: € 103,20
- reiskosten naar recherche (i.v.m. afname DNA): € 12,30
- reiskosten i.v.m. oogkeuring CBR: € 4,56
- reiskosten i.v.m. bezoek Amsterdam UMC: € 163,08
- kosten van de keuring CBR in verband met oogletsel: € 117,00
- kosten voeding ziekenhuis: € 61,70
Ten aanzien van de volgende posten zal [M.] niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gestelde schade:
- reis- en parkeerkosten in verband met traumabehandelingen bij de GGZ. Deze kosten zien kennelijk op een traumabehandeling bij Kick Your Habits, een instelling op het gebied van verslavingszorg. Uit een brief van de behandelaars van Kick Your Habits van 18 augustus 2022 blijkt dat [M.] reeds sinds 5 januari 2022 in behandeling was bij deze kliniek vanwege traumatische klachten, die zich hebben versterkt na een voorval tijdens de behandelperiode. Gelet hierop is, mede in het licht van de verwijzing in een brief van Kick Your Habits van 13 oktober 2022 naar een “nieuw traumatisch voorval” in april 2022, onvoldoende duidelijk of en zo ja in welke mate de behandeling bij Kick Your Habits rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit op 18 juni 2022. Bovendien staat in een brief van Kick Your Habits dat de sessies via beeldbellen verliepen;
- reiskosten i.v.m. een bezoek aan de bedrijfsarts, naar het werk in verband met een gesprek met de teamleider en in verband met de medische keuring. Rechtstreeks verband ontbreekt omdat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit al volledig arbeidsongeschikt was.
- aanschaf slippers en kleding. Niet valt in te zien hoe deze kosten rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit.
Voor vergoeding van de gestelde immateriële schade bestaat een wettelijke grondslag, omdat [M.] lichamelijk letsel heeft opgelopen (art. 6:106 onder b BW). De rechtbank acht een bedrag voor immateriële schade dan ook toewijsbaar. Gelet op de onderbouwing van die schade en het verhandelde ter terechtzitting en gelet op wat in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen, acht de rechtbank een bedrag van € 30.000 billijk.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 juni 2022, zijnde de datum van het geweldsdelict. De immateriële schade is op die datum in volle omvang ontstaan.
De rechtbank bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (middelend) op 1 januari 2023.
De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule toewijzen. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
Blijkens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. (Vgl. HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914.) Gelet op het voorgaande staat de omstandigheid dat niet de verdachte maar een andere deelnemer van de groep het zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt bij [M.] (en op de verdachte zelf niet de strafverzwarende omstandigheid van artikel 141 lid 2 onder 1° Sr van toepassing is) niet in weg aan de toepassing van artikel 6:166 BW.
Zoals hiervoor overwogen vindt de hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade de groepsdeelnemers had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de kans op zwaar lichamelijk letsel bij [M.] de verdachte had behoren te weerhouden van zijn gedragingen in groepsverband met de drie andere verdachten. Samen hebben zij, voorzien van peddels waarvan bij twee het blad was afgebroken en die als steekwapen konden worden gebruikt, de confrontatie opgezocht met de beide slachtoffers. De kans dat met één van die peddels zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht aan één van beide slachtoffers had de verdachte ervan behoren te weerhouden als onderdeel van de groep de confrontatie op te zoeken met de slachtoffers om verhaal te halen na het eerdere verbale incident tussen de verdachten en de slachtoffers.
De verdediging heeft nog met een beroep op lid 2 van artikel 6:166 BW verzocht een verdeling naar billijkheid vast te stellen voor het door de rechtbank op grond van lid 1 van dat artikel vast te stellen bedrag. Genoemd lid 2 heeft echter betrekking op de interne draagplicht tussen de verdachten onderling. Voor zover de verdachte van mening is dat hij, gelet op de omvang van zijn bijdrage aan de gedragingen in groepsverband, op grond van die interne draagplicht recht heeft op vergoeding van een bedrag door één of meer medeverdachten kan hij tegen die medeverdachte(n) een daartoe strekkende vordering indienen in een civielrechtelijke procedure.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank zal bepalen dat indien (een van) de mededaders het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijk geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [M.] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.