ECLI:NL:RBNHO:2023:13229

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
15/188396-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens openlijk geweld met peddels in recreatiegebied De Hulk, beroep op noodweer verworpen, toepassing adolescentenstrafrecht

Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juni 2022 in Hoorn openlijk geweld heeft gepleegd met peddels. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft in recreatiegebied De Hulk een confrontatie gezocht met de slachtoffers [M.] en [L.], waarbij [M.] zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder blijvende blindheid aan één oog. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft een beroep op noodweer gedaan, maar de rechtbank heeft dit verworpen, omdat de verdachte samen met anderen de confrontatie heeft opgezocht en de eerste was die geweld gebruikte. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en heeft toepassing gegeven aan het adolescentenstrafrecht. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, waarvan een deel voorwaardelijk, en moet zich houden aan bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en een contactverbod met medeverdachten. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank een deel van de vorderingen heeft toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/188396-22 (P)
Uitspraakdatum: 21 december 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 december 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Rienks en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Hamelzky, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2022 te Hoorn, althans in Nederland, openlijk, te weten, in recreatiegebied De Hulk, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meerdere perso(o)n(en), te weten [M.] en/of [L.] door
- (dreigend) (met peddels in de hand) met een groep op die [M.] en/of [L.] af te lopen en/of
- meermaals, althans éénmaal, (dreigend) met een (scherpe) (afgebroken) peddel in de richting van die [M.] en/of [L.] te steken en/of
- die [M.] meermaals, althans éénmaal, met een (scherpe) (afgebroken) peddel tegen de heup en/of arm en/of borst, althans tegen het lichaam, te slaan en/of stoten en/of gooien en/of
- een (scherpe)(afgebroken) peddel in het gezicht, althans tegen het hoofd, van die [M.] te gooien en/of
- die [L.] met een (scherpe) (afgebroken) peddel tegen de arm en/of in het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan en/of stoten en/of gooien en/of
- het incident te filmen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 18 juni 2022 omstreeks 15.58 uur krijgt de politie een melding dat een man met een peddel in het gezicht is geslagen op de Hulk in Hoorn. Ter plaatse treffen verbalisanten aangever [M.] aan met een bebloed gezicht en een gapende wond rondom zijn rechteroog. De rechteroogbal ligt deels uit de oogkas. Verder treffen verbalisanten nog twee personen aan: getuige [T.] , de vriendin van [M.] , en aangever [L.] , een vriend van [M.] .
Eerder die middag was er een woordenwisseling / scheldpartij geweest tussen [M.] en [L.] enerzijds en een vijftal jongeren anderzijds toen die jongeren met hun kano’s door, of te dicht langs, de vislijnen van [M.] en [L.] voeren. Tientallen minuten na die scheldpartij zijn die vijf jongeren over land naar de aangevers teruggelopen. Vier van hen, de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) en de verdachte hadden ieder een peddel meegenomen. Vervolgens heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen die vier jongeren enerzijds en [M.] en [L.] anderzijds. De vijfde persoon die deel uitmaakte van de groep jongeren ( [medeverdachte 4] , hierna [medeverdachte 4] ) heeft het incident gefilmd. Uit de beelden volgt dat bij het incident met de peddels is geslagen. Van twee van de vier peddels was het blad op enig moment afgebroken. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft een peddel waarvan het blad was afgebroken in de richting van het gezicht van aangever [M.] gegooid en daarbij (onder meer) het oog geraakt.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [M.] en [L.] .
De vijfde medeverdachte, [medeverdachte 1] , is op 20 april 2023 in eerste aanleg veroordeeld wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdachten zijn totaal onnodig en met een vooropgezet plan teruggegaan om ruzie te maken en hebben hierbij wapens meegenomen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de verdachte vrij te spreken van het hem tenlastegelegde feit. De verdachte heeft de peddel voor zijn lichaam vast (een verdedigende houding) en daarmee (ter verdediging) geslagen op het moment dat [L.] een staaf/stok heft. Er is dus slechts sprake van louter verdedigend en afwerend geweld. Vervolgens heeft hij zich omgedraaid, is hij weggegaan en niet meer teruggekomen. Er is daarom geen sprake van een significante bijdrage aan het ten laste gelegde openlijk geweld.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangegeven dat er sprake is van twee geweldssituaties. Bij het eerste deel (4 seconden op het filmpje) heeft de verdachte met de peddel in de richting van [M.] en [L.] geslagen. Vervolgens heeft de verdachte zich gedistantieerd. Hij heeft niet deelgenomen aan het tweede deel van de openlijke geweldpleging (seconde 5 tot en met 13 op het filmpje), waarbij vier personen tegenover elkaar staan (twee tegenover twee). De verdachte dient daarom partieel vrijgesproken te worden van de geweldshandelingen, die zijn benoemd onder de gedachtestreepjes 2, 4 en 5.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Na een scheldpartij over en weer tussen de verdachten enerzijds en aangevers [M.] en [L.] anderzijds vanwege het varen door of dicht langs de vislijnen van [M.] en [L.] gaan de vijf verdachten een stukje verder het land op, waar ze zo’n 15 à 20 minuten blijven zitten. Vervolgens stappen de vijf verdachten weer in de kano’s en varen ze langs een getuige, die daar zit te vissen. Deze getuige hoort de voorste man zeggen: “ik heb een kanker goed idee, wij gaan die twee vissers in elkaar slaan want die doen toch geen aangifte”. De verdachten leggen vervolgens hun kano’s op het land en gaan lopend naar de plek waar [M.] en [L.] zitten te vissen. Vier verdachten, onder wie de verdachte, hebben een peddel bij zich. Deze vier verdachten stellen zich bovenaan het talud in een rij op. [medeverdachte 2] slaat met zijn peddel op de grond, waardoor het blad van de peddel breekt. Ook [medeverdachte 1] breekt het blad van zijn peddel af, volgens zowel de aangever als de medeverdachte [medeverdachte 4] kennelijk met de intentie om van de peddel een steekwapen te maken. De vier verdachten lopen vervolgens met hun peddels in de hand het talud af. [medeverdachte 4] maakt filmopnamen met zijn mobiele telefoon.
Op het daarvan teruggevonden en geoptimaliseerde beeldmateriaal, dat slechts negen seconden duurt, is te zien dat alle verdachten onderaan het talud tegenover [M.] en [L.] staan met een peddel in hun handen. Te zien is dat de peddels omhoog en/of naar achter worden gebracht. De verdachte maakt als eerste een slaande beweging met zijn peddel richting [L.] . [M.] probeert de peddel uit de handen van de verdachte te trekken en te horen is dat hij zegt “hou nou toch op gewoon”. Te zien is vervolgens dat [medeverdachte 1] een stekende beweging met zijn peddel in de richting van [L.] maakt en [medeverdachte 3] zijn peddel boven zijn hoofd verheft. Te zien is tenslotte dat [M.] met de van de verdachte afgepakte peddel de rug van [medeverdachte 3] raakt. Dan gooit [medeverdachte 1] bovenhands zijn peddel met de afgebroken punt in de richting van het hoofd van [M.] .
Gebleken is dat die punt in het rechteroog van [M.] terecht komt en bij hem zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt, onder meer bestaande uit blijvende blindheid aan één oog.
Uit deze feitelijke gang van zaken en de gedragingen van de verdachte daarbij volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte, anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, een wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld heeft gehad. Van belang hierbij acht de rechtbank dat de verdachte met de drie andere jongens als groep, voorzien van peddels op aangevers zijn afgestapt om ‘verhaal te halen’. De groep waarvan de verdachte deel uitmaakte, heeft de confrontatie gezocht en daarbij gebruik gemaakt van peddels, waarvan twee medeverdachten het blad van de peddel reeds voor het benaderen van aangevers hadden afgebroken. Dat de verdachte met een medeverdachte wegrent op het moment dat [medeverdachte 1] de -naar nu blijkt fatale- worp doet met de peddel, maakt dit, gelet op de korte tijdspanne waarin de confrontatie zich heeft afgespeeld, niet anders.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de bewezenverklaarde geweldshandelingen als een geheel beschouwt en geen aanleiding ziet om de verdachte partieel vrij te spreken van hetgeen onder gedachtestreepjes 2, 3 en 4 is tenlastegelegd.
Wel is de rechtbank van oordeel dat het filmen door [medeverdachte 4] , waaruit de gewelddadige toenadering door de groep jongens en het met de peddels gepleegde geweld blijkt, niet is aan te merken als onderdeel van de openlijke geweldpleging. Niet gebleken is dat de groep [medeverdachte 4] zou hebben verzocht om het geweld te filmen en evenmin dat het filmen anderszins heeft bijgedragen aan het openlijk geweld. Het onderdeel van de tenlastelegging “het incident te filmen” zal daarom niet bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 juni 2022 te Hoorn openlijk, te weten in recreatiegebied De Hulk, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [M.] en [L.] door
- dreigend met peddels in de hand met een groep op die [M.] en [L.] af te lopen en
- met een scherpe afgebroken peddel in de richting van die [M.] te steken en
- die [M.] met een peddel tegen de heup te slaan
- een scherpe afgebroken peddel in het gezicht van die [M.] te gooien.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Beroep op rechtvaardigingsgrond, kwalificatie en strafbaarheid van het feit

5.1
Beroep op noodweer
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan, primair voor de gedachtestreepjes 1 en 3, subsidiair voor het gehele tenlastegelegde feit. De verdachte heeft zichzelf, door eenmaal met de peddel te slaan, verdedigd tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van diens lijf, op het moment dat [M.] naar hem wijst en zijn arm opheft terwijl [L.] de stok heft en die stok in de richting van de verdachte beweegt. Het middel is proportioneel nu de verdachte vanuit een verdedigende houding heeft gereageerd door met de peddel op de stok te slaan, waarbij de onderkant van het lichaam van [M.] is geraakt. Volgens de jurisprudentie kan een beroep op noodweer ook slagen ondanks een mogelijkheid tot onttrekking aan de confrontatie, en zelfs als de confrontatie is opgezocht. Daarmee is eveneens voldaan aan de subsidiariteitseis.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het beroep op noodweer af te wijzen nu het openlijk geweld als aanval dient te worden gezien.
Oordeel rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het beroep op noodweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden.
Uit de hiervoor onder 4.3.2 door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte samen met drie medeverdachten de confrontatie heeft opgezocht met beide slachtoffers en dat zij vervolgens met zijn vieren geweld hebben uitgeoefend jegens de twee slachtoffers. De verdachte is daarbij de eerste die een slaande beweging maakt. Slachtoffer [M.] heeft daarbij geroepen dat ze moesten ophouden en geprobeerd om een peddel af te pakken. [M.] is op dat moment ongewapend en [L.] heft zijn stok om een slag met de peddel door de verdachte af te weren, niet andersom. Dat [M.] vervolgens de afgepakte peddel gebruikt in de richting van een medeverdachte levert naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe situatie op waarin de verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
5.2
Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 60 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 22 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd (begeleiding door de jeugdreclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met de mededaders). De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd nu er sprake is van gevaar voor de gezondheid / onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte geen vrijheidsbenemende straf op te leggen. De verdachte heeft de laatste tijd enorme stappen gezet. Hij heeft zijn diploma gehaald en werkt fulltime in zijn eigen bedrijf. De band met zijn ouders is goed.
De verdachte toont berouw en heeft van meet af aan eerlijk verklaard. De raadsvrouw verzoekt dat in strafverminderende zin mee te wegen. Dat geldt ook voor de overschrijding van de redelijke termijn met zo’n twee weken. Een taakstraf van 74 uur met aftrek van voorarrest met eventueel daarnaast een voorwaardelijk deel zal recht doen aan de situatie. Verzocht wordt het contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] achterwege te laten omdat de verdachte daarvan hinder ondervindt gelet op de goede contacten tussen de families en de gemeenschappelijke vrienden die zij hebben.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich in de zomer van 2022 samen met drie anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in recreatiegebied De Hulk in Hoorn. Op enig moment is een woordenwisseling ontstaan tussen enerzijds de verdachte en zijn vier vrienden, die aan het kanoën waren, en anderzijds de slachtoffers [M.] en [L.] , die daar aan het vissen waren. Enige tijd na de woordenwisseling heeft de verdachte met drie van zijn vrienden doelbewust de confrontatie opgezocht met de slachtoffers om “verhaal te halen”. Die vier verdachten hadden peddels bij zich, waarbij twee peddels door afgebroken bladen leken op steekwapens. De slachtoffers waren in de minderheid. Als gevolg van deze confrontatie heeft het slachtoffer [M.] (door [medeverdachte 1] toegebracht en niet aan de verdachte tenlastegelegd) zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten – onder meer – blijvende blindheid aan één oog. De geweldshandelingen hadden en hebben grote impact op het slachtoffer en getuige [T.] .
Openlijke geweldpleging als de onderhavige, gepleegd op klaarlichte dag in een recreatiegebied, draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van een geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het plan van jeugd- en gezinsbeschermer [naam] , welk plan op 17 juli 2023 geactualiseerd is. Uit het rapport blijkt dat de verdachte een goed contact heeft met de jeugdbeschermer. Echter blijkt uit het rapport ook dat de verdachte meerdere keren het als schorsingsvoorwaarde opgelegde contactverbod heeft overtreden, waar hij ook waarschuwingen voor heeft gehad.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies, gedateerd 30 november 2023.
Uit het rapport blijkt dat de reclassering het van belang acht dat diagnostiek wordt uitgevoerd om vast te kunnen stellen of er sprake is van onderliggende problematiek, waarbij onderzocht kan worden in hoeverre dit eventueel doorwerking heeft gehad ten tijde van het vermeende feit. Volgens de reclassering liggen een negatief sociaal netwerk, impulsiviteit en beïnvloedbaarheid, hang naar sensatie en beperkte copingvaardigheden ten grondslag aan het delictgedrag. Gezien de geconstateerde risicofactoren en het gemiddelde recidiverisico, is behandeling noodzakelijk om het recidiverisico in te perken. De behandeling zou zich onder andere moeten richten op het verbeteren van zijn impulsiviteit, zelfredzaamheid, copingvaardigheden en emotie- en agressieregulatie.
De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen en aan een deels voorwaardelijke straf de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden:
- begeleiding door jeugdreclassering
- ambulante behandeling
- contactverbod met medeverdachten.
De verdachte deelt mee dat hij wel baat heeft gehad bij de gesprekken bij De Waag, maar dat het de laatste tijd lastig is om naast zijn werk de afspraken De Waag na te komen. Ook vindt hij het moeilijk zich aan een contactverbod met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] te houden. De verdachte geeft aan dat hij aan hij zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zal houden als die door de rechtbank worden opgelegd.
Op basis van het advies van de reclassering is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht passend is, en in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zal de rechtbank als uitgangspunt nemen de LOVS oriëntatiepunten voor jeugdigen voor artikel 141, eerste lid Sr, te weten een taakstraf van 40 uur. Het meenemen van peddels die als slag- en steekwapens zijn gebruikt zal de rechtbank aanmerken als een strafverzwarende omstandigheid. Ook de omstandigheid dat verdachte eerder een transactie aangeboden gekregen heeft voor een soortgelijk feit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. Volgens de LOVS oriëntatiepunten voor jeugdigen telt iedere strafverzwarende omstandigheid in beginsel voor 40 uren.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uren moet worden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorts zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd. Gelet op de omstandigheid dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie en het rapport van de jeugd en gezinsbeschermer blijkt dat verdachte ten tijde van de schorsing in onderhavige zaak is aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij een nieuw strafbaar feit, vermoedelijk met een medeverdachte, acht de rechtbank ook het contactverbod met de medeverdachten noodzakelijk.
De rechtbank zal geen dadelijke uitvoerbaarheid gelasten nu er geen aanwijzingen zijn dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

8.Vorderingen van benadeelde partijen

8.1
Beroep op kennelijke niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen
Verzoek verdediging tot kennelijk niet-ontvankelijkverklaring
De verdediging heeft onder verwijzing naar artikel 333 Sv de rechtbank verzocht de benadeelde partijen kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren in de gehele vordering dan wel in een deel van de vordering, gelet op de omvang van beide vorderingen (ingediend met verschillende aanvullingen, waarvan één zeer recente) en het feit dat de vorderingen niet eenvoudig van aard zijn. Voor de beoordeling van een vordering tot vergoeding van schade wegens verlies van arbeidsvermogen en van pensioenschade is specialistische kennis vereist. Mogelijk wil de verdediging ten aanzien van deze posten een contra expertise laten uitvoeren. Behandeling van de vorderingen in het kader van het onderzoek ter terechtzitting zou daarom leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces.
Standpunt van de benadeelde partijen
De gemachtigde van de benadeelde partijen, mr. [naam] (DAS), heeft gesteld dat de laatste aanvulling van de vordering van [M.] (hierna [M.] ) recent is ingediend, maar dat behandeling van de vordering van [T.] (hierna [T.] ) geen problemen moet opleveren nu de laatste aanvulling van 29 november 2023 dateert.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd beide vorderingen geheel te behandelen. De laatste aanvulling van de vordering van [T.] dateert van een week geleden. De laatste aanvulling van de vordering van [M.] dateert weliswaar van 5 december 2023, maar is overzichtelijk en vergt geen bijzondere berekeningen nu [M.] in loondienst is.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Het kort voor de zitting indienen van een (aanvullende) vordering of vorderingen met hoge bedragen en veel stukken ter onderbouwing daarvan, is op zichzelf niet redengevend om te concluderen dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces.
Ten aanzien van het deel van de vordering van [M.] dat ziet op het verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade (de aanvullende vordering zoals ingediend op 5 december 2023) en het deel van de vordering van [T.] dat ziet op het verlies van arbeidsvermogen (de aanvullende vordering zoals ingediend op 29 november 2023) heeft de rechtbank ter zitting geconcludeerd, dat behandeling van die vorderingen, zoals toegelicht in de aanvullende vorderingen, gezien de aard en omvang van de posten en het te voeren debat daarover een onevenredige belasting van het strafproces zal opleveren.
De rechtbank heeft daarom ten aanzien van beide benadeelde partijen met betrekking tot deze delen van de vordering de kennelijke niet-ontvankelijkheid uitgesproken.
Het verzoek tot kennelijk niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van de overige posten van de vorderingen van [M.] en [T.] is afgewezen.
Met inachtneming van het vorenstaande zijn ter terechtzitting de (overige posten van de) vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. De rechtbank oordeelt als volgt over die vorderingen.
8.2
Benadeelde partij [T.]
De vordering
Mr. [naam] heeft als gemachtigde namens [T.] een vordering tot schadevergoeding van € 21.170,95 ingediend tegen de verdachte wegens materiële, immateriële en affectieschade die [T.] als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade (totaal € 670,95) bestaat uit:
- eigen risico zorgverzekering € 276,48
- medische kosten (apotheek) € 22,46
- reis- en parkeerkosten € 372,01
Als vergoeding voor geleden immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,00 gevorderd. Als vergoeding voor geleden affectieschade wordt een bedrag van € 17.500,00 gevorderd.
De gestelde schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen ter grootte van € 1.118,90 wordt, gelet op hetgeen onder 8.1 is overwogen, bij de beoordeling van de vordering buiten beschouwing gelaten.
Mr. [naam] heeft de vordering ter zitting toegelicht. De materiële en de immateriële schade vallen volgens haar onder de shockschade die [T.] heeft geleden. Daarnaast heeft [T.] affectieschade gevorderd. Zij heeft daar recht op nu zij en [M.] partners zijn. Dat is aangetoond met de aanvullende stukken, te weten foto’s en een Spaans document waaruit blijkt dat ze gezamenlijk een vakantiewoning in Spanje hebben gehuurd en documenten waaruit volgt dat zij een gezamenlijke bankrekening hebben (gehad). [T.] en [M.] hebben 3,5 jaar een relatie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de gehele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sv.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het vaststellen van de schade, mede gelet op de gebrekkige onderbouwing en de betwisting daarvan door de verdachte, een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt.
De gevallen die kennelijk ten grondslag liggen aan de bij de vordering gevoegde uitspraken over de vergoeding van immateriële schade zijn niet te vergelijken met de casus in de onderhavige strafzaak. Mocht de rechtbank niettemin vergoeding van immateriële schade overwegen, dan wordt verzocht het bedrag aanzienlijk te matigen.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor geleden affectieschade stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat [T.] daarin niet-ontvankelijk is, omdat (ondanks de aanvullende stukken) onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een levensgezel of persoon die in een nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat als bedoeld in artikel 6:107 lid 2 onder g.
Oordeel van de rechtbank
Shockschade
Iemand die een onrechtmatige daad tegen een ander begaat, kan ook onrechtmatig handelen tegenover iemand bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen ervan een hevige emotionele schok teweegbrengt. Schokschade betreft immateriële of materiële schade die ontstaat door het waarnemen van zo'n gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Het recht op vergoeding van dergelijke schade is beperkt tot de schade als gevolg van aantasting in de persoon op andere wijze (artikel 6:106, aanhef en onder b van het BW). Het gaat bij toekenning van schokschade dus niet zozeer om vergoeding van leed, maar degene die vergoeding vordert moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. Schokschade kan zowel immaterieel nadeel (smartengeld) als vermogensschade tot gevolg hebben. Van materiële schokschade is bijvoorbeeld sprake indien door het opgelopen geestelijk letsel medische kosten zijn ontstaan of daaruit arbeidsongeschiktheid (inkomstenderving) is voortgevloeid.
Het geestelijk letsel is gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig en moet in voldoende mate objectiveerbaar zijn. Dit dient doorgaans te blijken uit een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige, waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog.
Een rapportage als hierboven genoemd is ook met de aanvullende stukken niet overgelegd. Evenmin is een andere bron beschikbaar waaruit de gestelde shockschade blijkt. Hetgeen is aangevoerd ter onderbouwing van het bestaan van geestelijk letsel in de vorm van shockschade bij [T.] voldoet daarom, gelet op de overweging hiervoor en de betwisting van die schade door de verdachte, niet aan de daaraan te stellen eisen. [T.] zal daarom in dit onderdeel van haar vordering (zowel ten aanzien van de daarmee samenhangende materiële als immateriële schade) niet-ontvankelijk worden verklaard.
Affectieschade
Schokschade moet worden onderscheiden van affectieschade, zijnde het geestelijk letsel dat een naaste of nabestaande oploopt als gevolg van de ernstige verwonding of dood van het slachtoffer.
In artikel 6:107, tweede lid, BW zijn de categorieën van 'naasten' opgesomd (limitatief) die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Deze categorieën omvatten, voor zover hier van belang, de levensgezel van de gekwetste, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert (sub b) en een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 1 onder b als naaste wordt aangemerkt (sub g).
Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de benadeelde partij [T.] sinds 3,5 jaar een relatie heeft met [M.] , dat beiden gedurende die tijd hun eigen woonadres hebben behouden maar wel hebben samengewoond, terwijl recentelijk de relatie onder druk is komen te staan. Op 29 november 2023 zijn aanvullende stukken en foto’s gestuurd ter onderbouwing van een gezamenlijke huishouding en hun nauwe relatie.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze onderbouwing – ook met de aanvullende stukken –onvoldoende om nu reeds vast te stellen dat de benadeelde partij valt onder één van de categorieën van personen die volgens de wet aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. In het licht van de gevoerde verweren vergt dit onderdeel van de vordering nader onderzoek en nader debat, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij zal om die reden dan ook in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
Gelet op het voorgaande kunnen ten aanzien van de vordering van [T.] de overige verweren, waaronder het primaire verweer ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 6:166 BW, onbesproken blijven.
8.3
Benadeelde partij [M.]
De vordering
Mr. [naam] heeft als gemachtigde namens [M.] een vordering tot schadevergoeding van € 43.018,46 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die [M.] als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade (totaal € 3.018,46) bestaat uit:
- eigen risico zorgverzekering PM
- medische kosten € 34,90
- reis- en parkeerkosten € 2.737,97
- keuring CBR € 117,00
- aanschaf slippers en kleding € 66,89
- kosten voeding ziekenhuis € 61,70
Ter vergoeding van gestelde immateriële schade wordt een bedrag van € 40.000,00 gevorderd.
De gestelde schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade ter grootte van in totaal € 138.710,00 wordt, gelet op hetgeen onder 8.1 is overwogen, bij de beoordeling van de vordering buiten beschouwing gelaten.
Mr. [naam] heeft de vordering ter zitting toegelicht. De aanvullende vordering van 19 april 2023 is komen te vervallen. Desgevraagd deelt mr. [naam] mee dat [M.] in oktober 2023 voor het laatst is geopereerd. [M.] is definitief ongeschikt verklaard voor een baan als machinist. [M.] had een voorgeschiedenis met PTSS en kampte met problemen op het gebied van middelengebruik, maar het onderhavige incident is de genadeklap geweest. Vandaag wordt hij opgenomen in een kliniek.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de gehele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sv.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de verschillende posten van de vordering bepleit [M.] daarin niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van rechtstreeks verband tussen de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en de schade die [M.] ten aanzien van die posten stelt te hebben geleden danwel het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing. De kosten van voeding in het ziekenhuis zijn bovendien gemaakt door [T.] en kunnen daarom niet gevorderd worden door [M.] .
Met betrekking tot de vordering voor vergoeding van immateriële schade heeft de verdediging verzocht de gevraagde vergoeding te matigen tot een bedrag dat in vergelijkbare zaken wordt toegekend (variërend tussen € 1.000,00 en € 30.000,00) en daarbij mede rekening te houden met
  • de omstandigheid dat de verdachte aanzienlijk minder heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade en
  • het eigen aandeel van de benadeelde in de vechtpartij.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade tot een bedrag van € 1.583,74 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het betreft de schade in verband met, kort aangeduid:
- medische kosten: € 34,90
- reiskosten i.v.m. bezoek Dijklander ziekenhuis: € 25,80
- reis- en parkeerkosten i.v.m. bezoek Amsterdam UMC Oogheelkunde: € 670,00
- reiskosten naar apotheek: € 391,20
- reiskosten bezoek huisarts: € 103,20
- reiskosten naar recherche (i.v.m. afname DNA): € 12,30
- reiskosten i.v.m. oogkeuring CBR: € 4,56
- reiskosten i.v.m. bezoek Amsterdam UMC: € 163,08
- kosten van de keuring CBR in verband met oogletsel: € 117,00
- kosten voeding ziekenhuis: € 61,70
Ten aanzien van de volgende posten zal [M.] niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gestelde schade:
- reis- en parkeerkosten in verband met traumabehandelingen bij de GGZ. Deze kosten zien kennelijk op een traumabehandeling bij Kick Your Habits, een instelling op het gebied van verslavingszorg. Uit een brief van de behandelaars van Kick Your Habits van 18 augustus 2022 blijkt dat [M.] reeds sinds 5 januari 2022 in behandeling was bij deze kliniek vanwege traumatische klachten, die zich hebben versterkt na een voorval tijdens de behandelperiode. Gelet hierop is, mede in het licht van de verwijzing in een brief van Kick Your Habits van 13 oktober 2022 naar een “nieuw traumatisch voorval” in april 2022, onvoldoende duidelijk of en zo ja in welke mate de behandeling bij Kick Your Habits rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit op 18 juni 2022. Bovendien staat in een brief van Kick Your Habits dat de sessies via beeldbellen verliepen;
- reiskosten i.v.m. een bezoek aan de bedrijfsarts, naar het werk in verband met een gesprek met de teamleider en in verband met de medische keuring. Rechtstreeks verband ontbreekt omdat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit al volledig arbeidsongeschikt was.
- aanschaf slippers en kleding. Niet valt in te zien hoe deze kosten rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit.
Voor vergoeding van de gestelde immateriële schade bestaat een wettelijke grondslag, omdat [M.] lichamelijk letsel heeft opgelopen (art. 6:106 onder b BW). De rechtbank acht een bedrag voor immateriële schade dan ook toewijsbaar. Gelet op de onderbouwing van die schade en het verhandelde ter terechtzitting en gelet op wat in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen, acht de rechtbank een bedrag van € 30.000 billijk.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 juni 2022, zijnde de datum van het geweldsdelict. De immateriële schade is op die datum in volle omvang ontstaan.
De rechtbank bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (middelend) op 1 januari 2023.
De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule toewijzen. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
Blijkens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. (Vgl. HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914.)
Gelet op het voorgaande staat de omstandigheid dat niet de verdachte maar een andere deelnemer van de groep het zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt bij [M.] (en op de verdachte zelf niet de strafverzwarende omstandigheid van artikel 141 lid 2 onder 1° Sr van toepassing is) niet in weg aan de toepassing van artikel 6:166 BW.
Zoals hiervoor overwogen vindt de hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade de groepsdeelnemers had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de kans op zwaar lichamelijk letsel bij [M.] de verdachte had behoren te weerhouden van zijn gedragingen in groepsverband met de drie andere verdachten. Samen hebben zij, voorzien van peddels waarvan bij twee het blad was afgebroken en die als steekwapen konden worden gebruikt, de confrontatie opgezocht met de beide slachtoffers. De kans dat met één van die peddels zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht aan één van beide slachtoffers had de verdachte ervan behoren te weerhouden als onderdeel van de groep de confrontatie op te zoeken met de slachtoffers om verhaal te halen na het eerdere verbale incident tussen de verdachten en de slachtoffers.
De verdediging heeft nog met een beroep op lid 2 van artikel 6:166 BW verzocht een verdeling naar billijkheid vast te stellen voor het door de rechtbank op grond van lid 1 van dat artikel vast te stellen bedrag. Genoemd lid 2 heeft echter betrekking op de interne draagplicht tussen de verdachten onderling. Voor zover de verdachte van mening is dat hij, gelet op de omvang van zijn bijdrage aan de gedragingen in groepsverband, op grond van die interne draagplicht recht heeft op vergoeding van een bedrag door één of meer medeverdachten kan hij tegen die medeverdachte(n) een daartoe strekkende vordering indienen in een civielrechtelijke procedure.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank zal bepalen dat indien (een van) de mededaders het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijk geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [M.] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 4.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 (zestig) dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
42 (tweeënveertig) uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen hechtenis,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering De Jeugd- en Gezinsbeschermers Alkmaar en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt en heeft met hierna genoemde medeverdachten van het onderhavige delict zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt,
* [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
* [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
* [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Stelt verder als
voorwaardendat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan de jeugdreclassering De Jeugd- en Gezinsbeschermers Alkmaar om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht en met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij
[T.]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[M.]geleden schade tot een bedrag van
€ 31.583,74(zegge: eenendertigduizend vijfhonderddrieëntachtig euro en vierenzeventig cent), bestaande uit € 1.583,74 als vergoeding voor de materiële en € 30.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening, aan [M.] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (€ 1.583,74) op 1 januari 2023.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade (€ 30.000,00) op 18 juni 2022.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [M.] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [M.] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [M.] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 31.583,74, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 192 (eenhonderdtweeënnegentig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (€ 1.583,74) op 1 januari 2023.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade (€ 30.000,00) op 18 juni 2022.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij [M.] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [M.] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [M.] .
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.O. Rutten, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2023.