ECLI:NL:RBNHO:2023:13221

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
15/157586-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens openlijk geweld met peddels in recreatiegebied De Hulk te Hoorn

Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juni 2022 in Hoorn openlijk geweld heeft gepleegd. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft in recreatiegebied De Hulk geweld gebruikt tegen twee slachtoffers, [M.] en [L.], met peddels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft de verdachte vervolgd voor openlijke geweldpleging, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks zijn verweer dat hij zich had gedistantieerd van de gewelddadige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld. De rechtbank heeft de vordering van [M.] gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 31.583,74 aan schadevergoeding, en heeft de benadeelde partij [T.] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling aan de Staat bij gebreke van betaling en verhaal.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/157586-22 (P)
Uitspraakdatum: 21 december 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 december 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Rienks en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. V. Mes, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2022 te Hoorn, althans in Nederland, openlijk, te weten, in recreatiegebied De Hulk, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meerdere perso(o)n(en), te weten [M.] en/of [L.] door
- (dreigend) (met peddels in de hand) met een groep op die [M.] en/of [L.] af te lopen en/of
- meermaals, althans éénmaal, (dreigend) met een (scherpe) (afgebroken) peddel in de richting van die [M.] en/of [L.] te steken en/of
- die [M.] meermaals, althans éénmaal, met een (scherpe) (afgebroken) peddel tegen de heup en/of arm en/of borst, althans tegen het lichaam, te slaan en/of stoten en/of gooien en/of
- een (scherpe)(afgebroken) peddel in het gezicht, althans tegen het hoofd, van die [M.] te gooien en/of
- die [L.] met een (scherpe) (afgebroken) peddel tegen de arm en/of in het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan en/of stoten en/of gooien en/of
- het incident te filmen.

2.Voorvragen

Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsman heeft primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met twee vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarvoor heeft hij het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats is gebruik gemaakt van een enkelvoudige fotoconfrontatie in het opsporingsonderzoek op een moment dat er nog andere opsporingsmogelijkheden voor de hand lagen, waarbij bovendien een niet-representatieve foto van de verdachte is gebruikt.
In de tweede plaats is na het terugluisteren van het verhoor van aangever [M.] – waarin hem de niet-representatieve foto van de verdachte is getoond – gebleken, dat de herkenning door de aangever veel minder stellig was dan het proces-verbaal van dat verhoor doet vermoeden. Aldus heeft de politie niet voldaan aan de verbaliseringsplicht als gevolg waarvan tijdens de voorgeleiding en de raadkamer gevangenhouding belangrijke informatie aan de rechtbank is onthouden en ten aanzien van de verdachte de bewaring en vervolgens de gevangenhouding is bevolen voor poging doodslag. De vormverzuimen zijn het gevolg van tunnelvisie bij de politie.
Volgens de officier van justitie is er geen sprake van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv. De verdachte zat vast op verdenking van een ernstig feit, te weten poging doodslag. Rechercheurs zijn de eerste dagen druk geweest met onderzoek naar de dader, waarna pas na vijf dagen toestemming is gegeven voor een enkelvoudige fotoconfrontatie. Ten aanzien van de verbaliseringsplicht merkt de officier van justitie op dat een proces-verbaal een zakelijke – geen letterlijke – weergave van het verhoor is en fouten zijn hersteld. Er zijn geen aanknopingspunten dat de verbalisant bewust heeft getracht de rechtbank te misleiden.
Oordeel rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de enkelvoudige fotoconfrontatie, waarbij aangever [M.] een foto is getoond van de verdachte, gelet op de ernst van het strafbare feit en de stand waarin het onderzoek zich op dat moment bevond niet onrechtmatig geweest. De verdachte zat op dat moment vijf dagen vast in beperkingen op verdenking van een poging doodslag. De verdachte ontkende dat hij de dader was die het ernstige letsel had veroorzaakt bij de aangever, maar wilde geen namen noemen van medeverdachten. Van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv is gelet op voorgaande geen sprake geweest. Afgezien daarvan is de rechtbank ook van oordeel dat, hoewel de aanpak van de verdachte tijdens de verhoren geen schoonheidsprijs verdient, niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad door de wijze waarop het verhoor heeft plaatsgevonden.
Van een onherstelbaar vormverzuim is evenmin sprake ten aanzien van de verbalisering van het verhoor van aangever [M.] bij de enkelvoudige fotoconfrontatie. Er zijn geen aanwijzingen dat de verbalisant de rechtbank heeft willen misleiden en voor zover sprake is geweest van fouten in de schriftelijke weergave, zijn die hersteld.
Het verweer wordt verworpen en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Schorsing van de vervolging
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 18 juni 2022 omstreeks 15.58 uur krijgt de politie een melding dat een man met een peddel in het gezicht is geslagen op de Hulk in Hoorn. Ter plaatse treffen verbalisanten aangever [M.] aan met een bebloed gezicht en een gapende wond rondom zijn rechteroog. De rechteroogbal ligt deels uit de oogkas. Verder treffen verbalisanten nog twee personen aan: getuige [T.] , de vriendin van [M.] , en aangever [L.] , een vriend van [M.] .
Eerder die middag was er een woordenwisseling / scheldpartij geweest tussen [M.] en [L.] enerzijds en een vijftal jongeren anderzijds toen die jongeren met hun kano’s door, of te dicht langs, de vislijnen van [M.] en [L.] voeren. Tientallen minuten na die scheldpartij zijn die vijf jongeren over land naar de aangevers teruggelopen. Vier van hen, de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) en de verdachte hadden ieder een peddel meegenomen. Vervolgens heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen die vier jongeren enerzijds en [M.] en [L.] anderzijds. De vijfde persoon die deel uitmaakte van de groep jongeren ( [medeverdachte 4] , hierna [medeverdachte 4] ) heeft het incident gefilmd. Uit de beelden volgt dat bij het incident met de peddels is geslagen. Van twee van de vier peddels was het blad op enig moment afgebroken. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft een peddel waarvan het blad was afgebroken in de richting van het gezicht van aangever [M.] gegooid en daarbij (onder meer) het oog geraakt.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [M.] en [L.] .
De vijfde medeverdachte, [medeverdachte 1] , is op 20 april 2023 in eerste aanleg veroordeeld wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde openlijke geweldpleging. De verdachte is met de mededaders naar de aangevers toegegaan om ‘verhaal te halen’ nadat zij door [M.] en [L.] waren uitgescholden. Ter bescherming had hij een peddel in zijn hand omdat [L.] op de brug en bij de eerdere scheldpartij op het water een mes vasthad. Uit het filmpje blijkt dat de verdachte in eerste instantie de peddel nonchalant op zijn schouder heeft wanneer de verdachten tegenover [M.] en [L.] staan. Nadat medeverdachte [medeverdachte 2] een slaande beweging richting aangevers maakte, heeft de verdachte zich in een vloeiende beweging met de peddel omgedraaid en zich aan de situatie onttrokken door weg te rennen. Hij maakte daarmee geen deel meer uit van de groep die geweld toepaste. Hij distantieerde zich van de aanvalsgolf en heeft geen geweldshandeling gepleegd. Evenmin is sprake van aanmoedigen in combinatie met het getalsmatig versterken van de groep, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Na een scheldpartij over en weer tussen de verdachten enerzijds en aangevers [M.] en [L.] anderzijds vanwege het varen door of dicht langs de vislijnen van [M.] en [L.] gaan de vijf verdachten een stukje verder het land op, waar ze zo’n 15 à 20 minuten blijven zitten. Vervolgens stappen de vijf verdachten weer in de kano’s en varen ze langs een getuige, die daar zit te vissen. Deze getuige hoort de voorste man zeggen: “ik heb een kanker goed idee, wij gaan die twee vissers in elkaar slaan want die doen toch geen aangifte”. De verdachten leggen vervolgens hun kano’s op het land en gaan lopend naar de plek waar [M.] en [L.] zitten te vissen. Vier verdachten, onder wie de verdachte, hebben een peddel bij zich. Deze vier verdachten stellen zich bovenaan het talud in een rij op. De verdachte slaat met zijn peddel op de grond, waardoor het blad van de peddel breekt. Ook [medeverdachte 1] breekt het blad van zijn peddel af, volgens zowel de aangever als de medeverdachte [medeverdachte 4] kennelijk met de intentie om van de peddel een steekwapen te maken. De vier verdachten lopen vervolgens met hun peddels in de hand het talud af. [medeverdachte 4] maakt filmopnamen met zijn mobiele telefoon.
Op het daarvan teruggevonden en geoptimaliseerde beeldmateriaal, dat slechts negen seconden duurt, is te zien dat alle verdachten onderaan het talud tegenover [M.] en [L.] staan met een peddel in hun handen. Te zien is dat de peddels omhoog en/of naar achter worden gebracht. [medeverdachte 2] maakt als eerste een slaande beweging met zijn peddel richting [L.] . [M.] probeert de peddel uit de handen van [medeverdachte 2] te trekken en te horen is dat hij zegt “hou nou toch op gewoon”. Te zien is vervolgens dat [medeverdachte 1] een stekende beweging met zijn peddel in de richting van [L.] maakt en [medeverdachte 3] zijn peddel boven zijn hoofd verheft. Te zien is tenslotte dat [M.] met de van [medeverdachte 2] afgepakte peddel de rug van [medeverdachte 3] raakt. Dan gooit [medeverdachte 1] bovenhands zijn peddel met de afgebroken punt in de richting van het hoofd van [M.] .
Gebleken is dat die punt in het rechteroog van [M.] terecht komt en bij hem zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt, onder meer bestaande uit blijvende blindheid aan één oog.
Uit deze feitelijke gang van zaken en de gedragingen van de verdachte daarbij volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, een wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld heeft gehad. Van belang hierbij acht de rechtbank dat de verdachte met de drie andere jongens als groep, voorzien van peddels op aangevers zijn afgestapt om ‘verhaal te halen’. De groep waarvan de verdachte deel uitmaakte, heeft de confrontatie gezocht en daarbij gebruik gemaakt van peddels, waarvan de verdachte het blad van de peddel reeds voor het benaderen van aangevers had afgebroken. Dat de verdachte met een medeverdachte wegrent op het moment dat [medeverdachte 1] de -naar nu blijkt fatale- worp doet met de peddel maakt dit, gelet op de korte tijdspanne waarin de confrontatie zich heeft afgespeeld, niet anders. Van enige aanval vanuit de aangevers waartegen de jongens zich moesten verweren was geen sprake.
Wel is de rechtbank van oordeel dat het filmen door [medeverdachte 4] , waaruit de gewelddadige toenadering door de groep jongens en het met de peddels gepleegde geweld blijkt, niet is aan te merken als onderdeel van de openlijke geweldpleging. Niet gebleken is dat de groep [medeverdachte 4] zou hebben verzocht om het geweld te filmen en evenmin dat het filmen anderszins heeft bijgedragen aan het openlijk geweld. Het onderdeel van de tenlastelegging “het incident te filmen” zal daarom niet bewezen worden verklaard.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 juni 2022 te Hoorn openlijk, te weten in recreatiegebied De Hulk, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [M.] en [L.] door
- dreigend met peddels in de hand met een groep op die [M.] en [L.] af te lopen en
- met een scherpe afgebroken peddel in de richting van die [M.] te steken en
- die [M.] met een peddel tegen de heup te slaan
- een scherpe afgebroken peddel in het gezicht van die [M.] te gooien.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feit

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 51 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf van 180 uren.
Het letsel van [M.] wordt de verdachte niet verweten, maar het feit dat diens zicht voor altijd is beperkt en er daarnaast nog een tweede slachtoffer is gemaakt, werkt strafverzwarend.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat, indien het verweer over de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met de aangevoerde vormverzuimen wordt verworpen, het nadeel dat de verdachte heeft ondervonden van die vormverzuimen moet leiden tot strafvermindering. Voorts zou het zich vrijwillig melden bij de politie, het vrijwillig afstaan van DNA, het vergoeden van de schade van de peddels en zijn zeer kleine aandeel in de openlijke geweldpleging strafverminderend moeten werken. De verdachte is gestopt met dagelijks softdrugsgebruik, werkt fulltime als stratenmaker en heeft een goede band met zijn ouders. Hij heeft afstand genomen van (de meeste) medeverdachten en zijn beïnvloedbaarheid speelt hem geen parten meer. De reclassering schat het risico op recidive en herhaling laag in. Een taakstraf van 78 uren met aftrek van de 39 dagen voorarrest zou recht doen aan de zaak. Subsidiair verzoekt de raadsman de rechtbank de sanctie te beperken tot een taakstraf van 100 uren met aftrek van voorarrest.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich in de zomer van 2022 samen met drie anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in recreatiegebied De Hulk in Hoorn. Op enig moment is een woordenwisseling ontstaan tussen enerzijds de verdachte en zijn vier vrienden, die aan het kanoën waren, en anderzijds de slachtoffers [M.] en [L.] , die daar aan het vissen waren. Enige tijd na de woordenwisseling heeft de verdachte met drie van zijn vrienden doelbewust de confrontatie opgezocht met de slachtoffers om “verhaal te halen”. Die vier verdachten hadden peddels bij zich, waarbij twee peddels door afgebroken bladen leken op steekwapens. De slachtoffers waren in de minderheid. Als gevolg van deze confrontatie heeft het slachtoffer [M.] (door [medeverdachte 1] toegebracht en niet aan de verdachte tenlastegelegd) zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten – onder meer – blijvende blindheid aan één oog. De geweldshandelingen hadden en hebben grote impact op het slachtoffer en getuige [T.] .
Openlijke geweldpleging als de onderhavige, gepleegd op klaarlichte dag in een recreatiegebied, draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan.
Uit de justitiële documentatie van 26 oktober 2023 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een soortgelijk feit en volgens het reclasseringsrapport van 15 november 2023 wordt het recidiverisico ingeschat als laag. De reclassering ziet geen aanleiding om – bij bewezenverklaring – bijzondere voorwaarden te adviseren.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zal de rechtbank als uitgangspunt nemen de LOVS oriëntatiepunten voor artikel 141, eerste lid Sr, te weten een taakstraf van 120 uur. Het meenemen van peddels die als slag- en steekwapens zijn gebruikt, weegt de rechtbank mee als een strafverzwarende omstandigheid.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 140 uren moet worden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Gelet op het feit dat de rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, is er geen aanleiding voor strafvermindering in verband met een dergelijk vormverzuim, zoals door de raadsman verzocht.

8.Vorderingen van benadeelde partijen

8.1
Beroep op kennelijke niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen
Verzoek verdediging tot kennelijk niet-ontvankelijkverklaring
De verdediging heeft onder verwijzing naar artikel 333 Sv de rechtbank verzocht de benadeelde partijen kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren in de gehele vordering dan wel in een deel van de vordering, gelet op de omvang van beide vorderingen (ingediend met verschillende aanvullingen, waarvan één zeer recente) en het feit dat de vorderingen niet eenvoudig van aard zijn. Voor de beoordeling van een vordering tot vergoeding van schade wegens verlies van arbeidsvermogen en van pensioenschade is specialistische kennis vereist. Mogelijk wil de verdediging ten aanzien van deze posten een contra expertise laten uitvoeren. Behandeling van de vorderingen in het kader van het onderzoek ter terechtzitting zou daarom leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces.
Standpunt van de benadeelde partijen
De gemachtigde van de benadeelde partijen, mr. [naam] (DAS), heeft gesteld dat de laatste aanvulling van de vordering van [M.] (hierna [M.] ) recent is ingediend, maar dat behandeling van de vordering van [T.] (hierna [T.] ) geen problemen moet opleveren nu de laatste aanvulling van 29 november 2023 dateert.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd beide vorderingen geheel te behandelen. De laatste aanvulling van de vordering van [T.] dateert van een week geleden. De laatste aanvulling van de vordering van [M.] dateert weliswaar van 5 december 2023, maar is overzichtelijk en vergt geen bijzondere berekeningen nu [M.] in loondienst is.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Het kort voor de zitting indienen van een (aanvullende) vordering of vorderingen met hoge bedragen en veel stukken ter onderbouwing daarvan, is op zichzelf niet redengevend om te concluderen dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces. Ten aanzien van het deel van de vordering van [M.] dat ziet op het verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade (de aanvullende vordering zoals ingediend op 5 december 2023) en het deel van de vordering van [T.] dat ziet op het verlies van arbeidsvermogen (de aanvullende vordering zoals ingediend op 29 november 2023) heeft de rechtbank ter zitting geconcludeerd, dat behandeling van die vorderingen, zoals toegelicht in de aanvullende vorderingen, gezien de aard en omvang van de posten en het te voeren debat daarover een onevenredige belasting van het strafproces zal opleveren.
De rechtbank heeft daarom ten aanzien van beide benadeelde partijen met betrekking tot deze delen van de vordering de kennelijke niet-ontvankelijkheid uitgesproken.
Het verzoek tot kennelijk niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van de overige posten van de vorderingen van [M.] en [T.] is afgewezen.
Met inachtneming van het vorenstaande zijn ter terechtzitting de (overige posten van de) vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. De rechtbank oordeelt als volgt over die vorderingen.
8.2
Benadeelde partij [T.]
De vordering
Mr. [naam] heeft als gemachtigde namens [T.] een vordering tot schadevergoeding van € 21.170,95 ingediend tegen de verdachte wegens materiële, immateriële en affectieschade die [T.] als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade (totaal € 670,95) bestaat uit:
- eigen risico zorgverzekering € 276,48
- medische kosten (apotheek) € 22,46
- reis- en parkeerkosten € 372,01
Als vergoeding voor geleden immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,00 gevorderd. Als vergoeding voor geleden affectieschade wordt een bedrag van € 17.500,00 gevorderd.
De gestelde schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen ter grootte van € 1.118,90 wordt, gelet op hetgeen onder 8.1 is overwogen, bij de beoordeling van de vordering buiten beschouwing gelaten.
Mr. [naam] heeft de vordering ter zitting toegelicht. De materiële en de immateriële schade vallen volgens haar onder de shockschade die [T.] heeft geleden. Daarnaast heeft [T.] affectieschade gevorderd. Zij heeft daar recht op nu zij en [M.] partners zijn. Dat is aangetoond met de aanvullende stukken, te weten foto’s en een Spaans document waaruit blijkt dat ze gezamenlijk een vakantiewoning in Spanje hebben gehuurd en documenten waaruit volgt dat zij een gezamenlijke bankrekening hebben (gehad). [T.] en [M.] hebben 3,5 jaar een relatie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de gehele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sv.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de verdachte niet valt onder de groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de hoofdelijke aansprakelijkheid niet op hem van toepassing zou moeten zijn gelet op de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de kans op het aldus toebrengen van schade zodanig moet zijn geweest, dat zij de tot de groep behorende personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. De verdachte behoorde niet te begrijpen dat het enkele aanwezig zijn met een peddel het gevaar schiep dat [medeverdachte 1] door een uitzonderlijke en onverwachte actie het letsel bij aangever zou veroorzaken. En uit de rechtspraak blijkt dat niet elke veroordeling voor het deelnemen in groepsverband zonder meer betekent dat een verdachte verantwoordelijk is voor alle handelingen van medeverdachten.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de verschillende posten van de vordering bepleit [T.] daarin niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van rechtstreeks verband tussen de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en de schade die [T.] ten aanzien van die posten stelt te hebben geleden.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het vaststellen van de schade, mede gelet op de gebrekkige onderbouwing en de betwisting daarvan door de verdachte, een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt.
De gevallen die kennelijk ten grondslag liggen aan de bij de vordering gevoegde uitspraken over de vergoeding van immateriële schade zijn niet te vergelijken met de casus in de onderhavige strafzaak. Mocht de rechtbank niettemin vergoeding van immateriële schade overwegen, dan wordt verzocht het bedrag aanzienlijk te matigen.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor geleden affectieschade stelt de raadsman zich op het standpunt dat [T.] daarin niet-ontvankelijk is, omdat (ondanks de aanvullende stukken) onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een levensgezel of persoon die in een nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat als bedoeld in artikel 6:107 lid 2 onder g.
Mocht de rechtbank tot hoofdelijke aansprakelijkheid besluiten, dan verzoekt de raadsman conform artikel 6:166 lid 2 BW een verdeling naar billijkheid vast te stellen tussen de verdachten met betrekking tot het door de rechtbank toe te kennen bedrag.
Oordeel van de rechtbank
Shockschade
Iemand die een onrechtmatige daad tegen een ander begaat, kan ook onrechtmatig handelen tegenover iemand bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen ervan een hevige emotionele schok teweegbrengt. Schokschade betreft immateriële of materiële schade die ontstaat door het waarnemen van zo'n gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Het recht op vergoeding van dergelijke schade is beperkt tot de schade als gevolg van aantasting in de persoon op andere wijze (artikel 6:106, aanhef en onder b van het BW). Het gaat bij toekenning van schokschade dus niet zozeer om vergoeding van leed, maar degene die vergoeding vordert moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. Schokschade kan zowel immaterieel nadeel (smartengeld) als vermogensschade tot gevolg hebben. Van materiële schokschade is bijvoorbeeld sprake indien door het opgelopen geestelijk letsel medische kosten zijn ontstaan of daaruit arbeidsongeschiktheid (inkomstenderving) is voortgevloeid.
Het geestelijk letsel is gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig en moet in voldoende mate objectiveerbaar zijn. Dit dient doorgaans te blijken uit een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige, waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog.
Een rapportage als hierboven genoemd is ook met de aanvullende stukken niet overgelegd. Evenmin is een andere bron beschikbaar waaruit de gestelde shockschade blijkt. Hetgeen is aangevoerd ter onderbouwing van het bestaan van geestelijk letsel in de vorm van shockschade bij [T.] voldoet daarom, gelet op de overweging hiervoor en de betwisting van die schade door de verdachte, niet aan de daaraan te stellen eisen. [T.] zal daarom in dit onderdeel van haar vordering (zowel ten aanzien van de daarmee samenhangende materiële als immateriële schade) niet-ontvankelijk worden verklaard.
Affectieschade
Schokschade moet worden onderscheiden van affectieschade, zijnde het geestelijk letsel dat een naaste of nabestaande oploopt als gevolg van de ernstige verwonding of dood van het slachtoffer.
In artikel 6:107, tweede lid, BW zijn de categorieën van 'naasten' opgesomd (limitatief) die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Deze categorieën omvatten, voor zover hier van belang, de levensgezel van de gekwetste, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert (sub b) en een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 1 onder b als naaste wordt aangemerkt (sub g).
Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de benadeelde partij [T.] sinds 3,5 jaar een relatie heeft met [M.] , dat beiden gedurende die tijd hun eigen woonadres hebben behouden maar wel hebben samengewoond, terwijl recentelijk de relatie onder druk is komen te staan. Op 29 november 2023 zijn aanvullende stukken en foto’s gestuurd ter onderbouwing van een gezamenlijke huishouding en hun nauwe relatie.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze onderbouwing – ook met de aanvullende stukken –onvoldoende om nu reeds vast te stellen dat de benadeelde partij valt onder één van de categorieën van personen die volgens de wet aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. In het licht van de gevoerde verweren vergt dit onderdeel van de vordering nader onderzoek en nader debat, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij zal om die reden dan ook in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
Gelet op het voorgaande kunnen ten aanzien van de vordering van [T.] de overige verweren, waaronder het primaire verweer ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 6:166 BW, onbesproken blijven.
8.3
Benadeelde partij [M.]
De vordering
Mr. [naam] heeft als gemachtigde namens [M.] een vordering tot schadevergoeding van € 43.018,46 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die [M.] als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade (totaal € 3.018,46) bestaat uit:
- eigen risico zorgverzekering PM
- medische kosten € 34,90
- reis- en parkeerkosten € 2.737,97
- keuring CBR € 117,00
- aanschaf slippers en kleding € 66,89
- kosten voeding ziekenhuis € 61,70
Ter vergoeding van gestelde immateriële schade wordt een bedrag van € 40.000,00 gevorderd.
De gestelde schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade ter grootte van in totaal € 138.710,00 wordt, gelet op hetgeen onder 8.1 is overwogen, bij de beoordeling van de vordering buiten beschouwing gelaten.
Mr. [naam] heeft de vordering ter zitting toegelicht. De aanvullende vordering van 19 april 2023 is komen te vervallen. Desgevraagd deelt mr. [naam] mee dat [M.] in oktober 2023 voor het laatst is geopereerd. [M.] is definitief ongeschikt verklaard voor een baan als machinist. [M.] had een voorgeschiedenis met PTSS en kampte met problemen op het gebied van middelengebruik, maar het onderhavige incident is de genadeklap geweest. Vandaag wordt hij opgenomen in een kliniek.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de gehele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sv.
Standpunt van de verdediging
Het primaire en subsidiaire standpunt, zoals ingenomen bij de vordering van [T.] , wordt ook gevoerd ten aanzien van de vordering van [M.] .
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de verschillende posten van de vordering bepleit [M.] daarin niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van rechtstreeks verband tussen de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en de schade die [M.] ten aanzien van die posten stelt te hebben geleden danwel het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing. De kosten van voeding in het ziekenhuis zijn bovendien gemaakt door [T.] en kunnen daarom niet gevorderd worden door [M.] .
Met betrekking tot de vordering voor vergoeding van immateriële schade heeft de verdediging verzocht de gevraagde vergoeding te matigen tot een bedrag dat in vergelijkbare zaken wordt toegekend (variërend tussen € 1.000,00 en € 30.000,00) en daarbij mede rekening te houden met
  • de omstandigheid dat de verdachte aanzienlijk minder heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade en
  • het eigen aandeel van de benadeelde in de vechtpartij.
Mocht de rechtbank tot hoofdelijke aansprakelijkheid van de verdachte besluiten, dan verzoekt de raadsman conform artikel 6:166 lid 2 BW een verdeling naar billijkheid vast te stellen tussen de verdachten met betrekking tot het door de rechtbank toe te kennen bedrag.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade tot een bedrag van € 1.583,74 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het betreft de schade in verband met, kort aangeduid:
- medische kosten: € 34,90
- reiskosten i.v.m. bezoek Dijklander ziekenhuis: € 25,80
- reis- en parkeerkosten i.v.m. bezoek Amsterdam UMC Oogheelkunde: € 670,00
- reiskosten naar apotheek: € 391,20
- reiskosten bezoek huisarts: € 103,20
- reiskosten naar recherche (i.v.m. afname DNA): € 12,30
- reiskosten i.v.m. oogkeuring CBR: € 4,56
- reiskosten i.v.m. bezoek Amsterdam UMC: € 163,08
- kosten van de keuring CBR in verband met oogletsel: € 117,00
- kosten voeding ziekenhuis: € 61,70
Ten aanzien van de volgende posten zal [M.] niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gestelde schade:
- reis- en parkeerkosten in verband met traumabehandelingen bij de GGZ. Deze kosten zien kennelijk op een traumabehandeling bij Kick Your Habits, een instelling op het gebied van verslavingszorg. Uit een brief van de behandelaars van Kick Your Habits van 18 augustus 2022 blijkt dat [M.] reeds sinds 5 januari 2022 in behandeling was bij deze kliniek vanwege traumatische klachten, die zich hebben versterkt na een voorval tijdens de behandelperiode. Gelet hierop is, mede in het licht van de verwijzing in een brief van Kick Your Habits van 13 oktober 2022 naar een “nieuw traumatisch voorval” in april 2022, onvoldoende duidelijk of en zo ja in welke mate de behandeling bij Kick Your Habits rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit op 18 juni 2022. Bovendien staat in een brief van Kick Your Habits dat de sessies via beeldbellen verliepen;
- reiskosten i.v.m. een bezoek aan de bedrijfsarts, naar het werk in verband met een gesprek met de teamleider en in verband met de medische keuring. Rechtstreeks verband ontbreekt omdat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit al volledig arbeidsongeschikt was.
- aanschaf slippers en kleding. Niet valt in te zien hoe deze kosten rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit.
Voor vergoeding van de gestelde immateriële schade bestaat een wettelijke grondslag, omdat [M.] lichamelijk letsel heeft opgelopen (art. 6:106 onder b BW). De rechtbank acht een bedrag voor immateriële schade dan ook toewijsbaar. Gelet op de onderbouwing van die schade en het verhandelde ter terechtzitting en gelet op wat in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen, acht de rechtbank een bedrag van € 30.000 billijk.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 juni 2022, zijnde de datum van het geweldsdelict. De immateriële schade is op die datum in volle omvang ontstaan.
De rechtbank bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (middelend) op 1 januari 2023.
De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule toewijzen. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
Blijkens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. (Vgl. HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914.)
Gelet op het voorgaande staat de omstandigheid dat niet de verdachte maar een andere deelnemer van de groep het zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt bij [M.] (en op de verdachte zelf niet de strafverzwarende omstandigheid van artikel 141 lid 2 onder 1° Sr van toepassing is) niet in weg aan de toepassing van artikel 6:166 BW.
Zoals hiervoor overwogen vindt de hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade de groepsdeelnemers had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de kans op zwaar lichamelijk letsel bij [M.] de verdachte had behoren te weerhouden van zijn gedragingen in groepsverband met de drie andere verdachten. Samen hebben zij, voorzien van peddels waarvan bij twee het blad was afgebroken en die als steekwapen konden worden gebruikt, de confrontatie opgezocht met de beide slachtoffers. De kans dat met één van die peddels zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht aan één van beide slachtoffers had de verdachte ervan behoren te weerhouden als onderdeel van de groep de confrontatie op te zoeken met de slachtoffers om verhaal te halen na het eerdere verbale incident tussen de verdachten en de slachtoffers.
De verdediging heeft nog met een beroep op lid 2 van artikel 6:166 BW verzocht een verdeling naar billijkheid vast te stellen voor het door de rechtbank op grond van lid 1 van dat artikel vast te stellen bedrag. Genoemd lid 2 heeft echter betrekking op de interne draagplicht tussen de verdachten onderling. Voor zover de verdachte van mening is dat hij, gelet op de omvang van zijn bijdrage aan de gedragingen in groepsverband, op grond van die interne draagplicht recht heeft op vergoeding van een bedrag door één of meer medeverdachten kan hij tegen die medeverdachte(n) een daartoe strekkende vordering indienen in een civielrechtelijke procedure.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank zal bepalen dat indien (een van) de mededaders het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijk geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [M.] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 4.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
140 (honderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 70 (zeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij
[T.]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[M.]geleden schade tot een bedrag van
€ 31.583,74(zegge: eenendertigduizend vijfhonderddrieëntachtig euro en vierenzeventig cent), bestaande uit € 1.583,74 als vergoeding voor de materiële en € 30.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening, aan [M.] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (€ 1.583,74) op 1 januari 2023.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade (€ 30.000,00) op 18 juni 2022.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [M.] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [M.] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [M.] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 31.583,74, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 192 (eenhonderdtweeënnegentig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade (€ 1.583,74) op 1 januari 2023.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade (€ 30.000,00) op 18 juni 2022.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij [M.] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [M.] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [M.] .
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.O. Rutten, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2023.