“3. Bij akte van uitgifte certificaten op veertien maart tweeduizend drie (…) heeft de stichting aan de certificaathouders gezamenlijk in onverdeelde eigendom en wel voor wat betreft [naam 1] een/tweede gedeelte en voor wat betreft [eiser] een/tweede gedeelte (…) twee (2) certificaten uitgegeven (…).
(…)
5. (…)
Partijen hebben bij onderhandse akte, waarvan een kopie aan deze akte is gehecht, vastgesteld dat de economische gerechtigdheid van partijen in gemelde twee certificaten als volgt is:
- [naam 1] vijfentwintig procent;
- [eiser] vijfenzeventig procent.
(…)
VERBREKING
Artikel 5
(…)
a. Indien de samenleving anders dan dor overlijden eindigt heeft [eiser] het eerste recht de certificaten van [naam 1] (…) over te nemen. (…)
b. (…)
c. (…)
d. De partij aan wie de certificaten worden toegescheiden is verplicht beide hypothecaire geldleningen over te nemen en de andere partij deswege te vrijwaren;
voorts zal de overnemende partij het aandeel van de andere partij in de overwaarde van de certificaten tegelijk bij de toescheiding van de certificaten moeten uitkeren.
e. In het geval geen van partijen de toescheiding van de certificaten wenst zullen partijen tot verkoop overgaan van [de woning] (…);
de verdeling van de verkoopopbrengst zal geschieden in de verhouding vijfenzeventig procent (75%) voor [eiser] en vijfentwintig procent (25%) voor [naam 1] (…).
VERBLIJVENSBEDING BIJ OVERLIJDEN
Artikel 6
(…)
b.
bij het overlijden van [naam 1]verblijft haar aandeel in de certificaten A.1 en A.2 aan [eiser], zijnde één/vierde aandeel in de economische waarde, (…);
bij het overlijden van [eiser]verblijft zijn aandeel in de certificaten A.1 en A.2 aan [naam 1] , zulks onder de verplichting aan de erfgenamen van [eiser] schuldig te erkennen een bedrag ter grootte van drie/vierde (3/4e) van de waarde van de certificaten, (…)”