ECLI:NL:RBNHO:2023:13157

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
C/15/336663 / HA ZA 23-87
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering op de nalatenschap tot betaling uit hoofde van overeenkomst van geldlening

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een vordering op de nalatenschap van de overleden zus van [eiser], [erflaatster]. [eiser] stelt dat zij een geldlening van 21.000.000 Hongaarse Forinten heeft verstrekt aan [erflaatster] en vordert betaling van dit bedrag uit de nalatenschap. [gedaagde], de enige erfgenaam en executeur van de nalatenschap, betwist de vordering en stelt dat het document waaruit de lening zou blijken vervalst is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het document een geldleningovereenkomst betreft en dat [eiser] voldoende bewijs heeft geleverd dat zij het bedrag heeft geleend aan [erflaatster]. De rechtbank wijst de vordering toe, maar wijst de mogelijkheid van verhaal op het privévermogen van [gedaagde] af, omdat [eiser] haar vordering niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 4.384,36 en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/336663 / HA ZA 23-87
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. D.A.D. van Arkel te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. C.R. Urlus te Amsterdam.
De zaak in het kort
Partijen zijn het er niet over eens of [eiser] een vordering heeft op de nalatenschap van haar overleden zus [erflaatster], waarvan alleen [gedaagde] erfgenaam en executeur is. [eiser] beroept zich op een document waaronder de handtekening van haar overleden zus staat, terwijl [gedaagde] argumenten aanvoert waarom sprake zou zijn van een vervalste tekst die boven die handtekening is geplaatst. De argumenten van [gedaagde] slagen niet en de rechtbank wijst de vordering op de nalatenschap toe. Wel wijst de rechtbank de mogelijkheid van verhaal van de vordering op het privévermogen van [gedaagde] af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 april 2023, met de daarin genoemde processtukken;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 juli 2023, met de daarin genoemde processtukken;
- de brieven c.q. e-mailberichten van de advocaten van partijen van 31 juli, 2 en 3 augustus 2023 met opmerkingen op het proces-verbaal;
- de akte van 20 september 2023 van [eiser], met producties 17 tot en met 21;
- de akte van 20 september 2023 van [gedaagde], met producties;
- de antwoordakte van 18 oktober 2023 van [eiser], voor zover nodig tevens akte wijziging grondslag eis, met productie 22;
- de antwoordakte van 18 oktober 2023 van [gedaagde], met productie 1.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de zus van de op 20 mei 2020 overleden [erflaatster] [eiser], hierna: [erflaatster].
2.2.
[gedaagde] had tot aan haar overlijden gedurende 21 jaar een affectieve relatie met [erflaatster] en zij woonden sinds 2007 samen in hun gemeenschappelijke woning in [plaats 3].
2.3.
Bij testament van 17 april 2020 heeft [erflaatster] [gedaagde] tot enige erfgenaam en executeur benoemd.
2.4.
Op 9 juli 2020 heeft [gedaagde] de nalatenschap van [erflaatster] beneficiair aanvaard.
2.5.
[eiser] heeft een A4-document (hierna: het document) in haar bezit met de volgende tekst (vertaald vanuit het Hongaars naar het Nederlands):

Ondertekende, [eiser] (geboren te Boedapest op [geboortedatum 1], naam van haar moeder: dr. [betrokkene 2]) heeft vandaag op 10.12.2018 haar zuster, [erflaatster] [eiser] (geboren op [geboortedatum 2], naam van haar moeder: dr. [betrokkene 2]) 21.000.000 zegge éénentwintig miljoen Hongaarse Forinten geleend teneinde het onroerend goed te Dömös te kopen.
Getekend te Boedapest op 20.12.2018
GETUIGEN: Leninggever
1.
(…) [eiser]
2. (…)
(…) Leningnemer
[handtekening]
De tekst van het document is door [eiser] handgeschreven in een zwarte kleur, met uitzondering van de tekst betreffende de getuigen en de handtekening van de leningnemer. De tekst met de persoons- en adresgegevens en de handtekeningen van de twee opgenomen getuigen is geschreven in een blauwe kleur. De handtekening onder de tekst ‘leningnemer’ is geschreven met een andere kleur zwart.
2.6.
Bij brief van 9 september 2021 heeft de advocaat van [eiser] een kopie van het document, met daarbij een vertaling, toegestuurd aan [gedaagde] en aanspraak gemaakt op terugbetaling van het daarin genoemde leenbedrag door [gedaagde] in haar hoedanigheid van erfgenaam en executeur. Tevens is daarbij aangezegd dat over het leenbedrag vanaf 1 juni 2021 wettelijke rente en een bedrag van € 1.372,51 aan incassokosten is verschuldigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 52.590,75, met daarbij een bedrag aan koersschade primair geleden vanaf 30 april 2021 en subsidiair vanaf 23 september 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente, incasso- en proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleidende beslissingen: toepasselijk recht, wijziging grondslag eis en (vertaalde) producties
4.1.
De zaak kent een internationaal karakter, omdat de door [eiser] gestelde geldleningovereenkomst die volgens haar volgt uit het in punt 2.5 opgenomen document, is gesloten in Hongarije. Omdat de gelduitlener de kenmerkende prestatie onder de gestelde geldleningovereenkomst verricht en [eiser] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is Nederlands recht van toepassing. Dit volgt uit artikel 4 lid 2 Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).
4.2.
Het bezwaar van [gedaagde] tegen de eisvermeerdering wordt ongegrond verklaard, omdat de vermeerdering niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. [eiser] heeft namelijk gelijk dat de door haar advocaat op de mondelinge behandeling expliciet gemaakte grondslag van artikel 4:184 BW al volgt uit punt 11 van de dagvaarding, zodat van een vermeerdering van de grondslag geen sprake is. Bovendien heeft [gedaagde] na de mondelinge behandeling nog twee aktes genomen waarin zij op deze grondslag heeft kunnen ingaan.
4.3.
[gedaagde] maakt bezwaar tegen de producties die na de mondelinge behandeling nog door [eiser] bij akte zijn overgelegd, omdat sprake is van napleiten. De rechtbank staat de overgelegde producties wel toe, omdat deze grotendeels bestaan uit de gevraagde vertalingen van eerder overgelegde producties. Voor zover het nieuwe producties betreft, zijn deze eveneens toegestaan omdat deze naar de stelling van [eiser] recent zijn gevonden en van belang zijn voor de beoordeling van de zaak. Op deze producties heeft [gedaagde] bij akte nog kunnen reageren. Dat geldt alleen niet voor de bij de laatste akte van [eiser] overgelegde productie 22. Dit betreft de overlegging van stukken die al eerder (bij de vorige akte) bekend waren aan [eiser] en dus al eerder overgelegd hadden kunnen worden. Deze productie wordt wel buiten beschouwing gelaten, omdat [gedaagde] daar niet meer op heeft kunnen reageren.
4.4.
[gedaagde] maakt bezwaar tegen de door [eiser] bij akte van 20 september 2023 overgelegde vertalingen van een aantal processtukken, omdat niet blijkt dat dit beëdigde vertalingen betreft (op een enkele uitzondering na). Dit bezwaar wordt gepasseerd. Op deze stukken staan steeds de naam, adres- en contactgegevens van het vertaalbureau en een stuk tekst, inhoudende: ‘
De vertaling werd gemaakt door de gespecialiseerde vertaler van Orient Navigátor Vertaaldienst. De echtheid van het document bevestigen wij met onze ondertekening en stempel’. [gedaagde] heeft gelijk dat die ondertekening en stempel ontbreekt, althans niet zichtbaar is gemaakt door [eiser]. Zo lijkt rechtsboven op enkele vertaalde pagina’s een deel te zijn weggevallen. De rechtbank heeft echter geen aanleiding om te veronderstellen dat er onjuistheden zijn in de vertaalde tekst en zal uitgaan van de juistheid daarvan.
Heeft [eiser] een vordering uit een geldleningovereenkomst op de nalatenschap?
4.5.
De rechtbank oordeelt dat het document dat [eiser] in haar bezit heeft (zie punt 2.5), een geldleningovereenkomst tussen haar en [erflaatster] betreft en waaruit blijkt dat zij een bedrag van 21.000.0000 Hongaarse Florint (hierna: HUF) te leen heeft verstrekt aan [erflaatster]. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4.6.
[gedaagde] betwistte in eerste instantie stellig dat de handtekening onder het document van [erflaatster] is, maar heeft op de mondelinge behandeling uitdrukkelijk afstand van deze betwisting gedaan. Volgens [gedaagde] is sprake van een door [eiser] vervalst document en komt aan de daarin opgenomen geldleningovereenkomst geen bewijskracht toe. Zij voert hiervoor een aantal argumenten aan, die hierna worden behandeld.
4.7.
Door [gedaagde] is een blanco A4 met alleen rechtsonder een handtekening van [erflaatster] als productie overgelegd en op de mondelinge behandeling heeft zij een aantal A4 bladen getoond waarop eveneens steeds rechtsonder een handtekening van [erflaatster] staat. Volgens [gedaagde] is het goed mogelijk dat [erflaatster] een dergelijk vel aan [eiser] heeft gegeven en dat [eiser] de tekst op dit vel heeft gezet en getuigen heeft gevraagd hun handtekening daarop te zetten. Dit is door [eiser] betwist. De rechter heeft op de mondelinge behandeling geconstateerd dat de handtekeningen van [erflaatster] op de blanco A4 vellen steeds op nagenoeg dezelfde plek rechtsonder zijn gezet, terwijl de handtekening van [erflaatster] op het document op een hogere plek staat. Ook heeft de rechter toen geconstateerd dat de handtekeningen van [erflaatster] op de blanco A4 vellen steeds met blauwe pen zijn gezet, terwijl de handtekening van [erflaatster] op het document met zwarte pen is geschreven. Gelet op deze afwijkingen, volgt de rechtbank [gedaagde] niet in haar stelling dat door [eiser] gebruik is gemaakt van een blanco A4 vel met de handtekening van [erflaatster] en dat zij de tekst nadien op een dergelijk vel heeft bijgeschreven.
4.8.
[gedaagde] heeft gelijk dat de tekst van het document de nodige vragen oproept, onder meer omdat – anders dan in het document staat – [eiser] en [erflaatster] elkaar niet op 20 december 2018 hebben gezien en het geldbedrag niet op 20 december 2018 maar volgens de eigen stellingen van [eiser] al in juli/augustus 2018 aan [erflaatster] is verstrekt, terwijl de aankoop van het onroerend goed in Dömös al eerder op 3 december 2018 plaatsvond. De rechtbank vindt hierin onvoldoende aanwijzing dat de kern van de afspraak onjuist is weergegeven, te weten dat [eiser] aan [erflaatster] een bedrag van 21.000.000 HUF te leen heeft verstrekt. De tekst is namelijk opgesteld door [eiser], een niet-jurist en [eiser] heeft uitgelegd dat de bedoeling van partijen was om elkaar op 20 december 2018 te zien, maar dat de ondertekening uiteindelijk op 24 december 2018 heeft plaatsgevonden bij hun vader thuis. Daarbij betreft het volgens [eiser] een formalisering van wat al eerder dat jaar had plaatsgevonden, op aandringen van hun vader. De geplaatste vraagtekens zijn gelet op deze uitleg van onvoldoende gewicht om uit te kunnen gaan van een vervalst document.
4.9.
Volgens [gedaagde] had [eiser] geen financiële middelen om het in het document genoemde leenbedrag uit te lenen, maar [eiser] heeft voldoende aangetoond dat zij een appartement in haar bezit had en dat zij dit appartement in de zomer van 2018 heeft verkocht, waarbij de koopsom is betaald op een bankrekening bij de OTP bank die op naam van [erflaatster] stond. [eiser] heeft namelijk stukken overgelegd waaruit dit blijkt, waaronder de eigendomsinschrijving bij het Hongaarse register voor onroerende zaken, de verkoopovereenkomst, de contractuele stukken rond het openen van de bankrekening bij de OTP bank en verklaringen van de bank van de koper van het appartement, alsmede
e-mailwisselingen tussen [eiser] en de koper waaruit blijkt dat de koopsom (in twee termijnen) is gestort op de bankrekening van [erflaatster] bij de OTP bank. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van 24.300.000 HUF.
4.10.
In het document staat dat het geld is geleend aan [erflaatster] zodat zij onroerend goed in Dömös kan kopen. Partijen zijn het erover eens dat [erflaatster] op 3 december 2018 onroerend goed te Dömös heeft gekocht.
4.11.
Uit de door [eiser] overgelegde stukken blijkt dat [erflaatster] eind november/begin december 2018 geld van de OTP bankrekening heeft gebruikt om (via haar advocaat, dan wel via haar MKB bankrekening) de koopsom van het onroerend goed in Dömös te betalen. De koopprijs van het onroerend goed was 17.500.000 HUF, dat volgt uit de twee koopovereenkomsten die door [eiser] zijn overgelegd. Tot een bedrag van 17.250.000 HUF heeft [eiser] voldoende aangetoond dat [erflaatster] geld van de OTP bankrekening heeft gebruikt voor de aankoop van het onroerend goed in Dömös. [eiser] heeft namelijk als productie 21 foto’s overgelegd van printscreens van banktransacties, waaruit blijkt dat eind november/begin december 2018 een drietal bedragen van de OTP bankrekening naar de MKB bankrekening van [erflaatster] zijn overgemaakt, te weten 5.000.000 HUF, 10.000.000 HUF en 500.000 HUF. Op één van de overgelegde foto’s blijkt dat daarnaast een bedrag van 1.750.000 HUF is overgemaakt naar de bankrekening van de advocaat die in de koopovereenkomst wordt genoemd. En uit de koopovereenkomst volgt dat dit een voorschot op de koopprijs betreft. [eiser] heeft geen bewijs overgelegd van de door haar gestelde contante opname door [erflaatster] van een bedrag van 250.000 HUF, zodat de rechtbank dit bedrag buiten beschouwing laat. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat zij de ontvangst van de bedragen op de MKB bankrekening niet kan controleren, zodat de rechtbank vaststelt dat een totaalbedrag van 17.250.000 HUF van de OTP bankrekening is overgeboekt naar de MKB rekening van [erflaatster]. Er is gelet hierop geen reden om aan te nemen dat [eiser] met gebruikmaking van de partnerpas van de OTP bankrekening de daarop in juli/augustus 2018 ontvangen koopsom alsnog naar zich toegetrokken heeft.
4.12.
Gelet op het voorgaande, staat vast dat een hoger bedrag dan in het document genoemd wordt door [eiser] beschikbaar is gesteld aan [erflaatster], terwijl een groot deel van dat geld door [erflaatster] is gebruikt voor de aankoop van onroerend goed in Dömös. Gelet op deze geldstromen heeft [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd, die de conclusie kunnen dragen dat de tekst van het document zou zijn vervalst. Dat betekent dat het document een onderhandse akte is, waaraan dwingende bewijskracht toekomt. [gedaagde] heeft onvoldoende tegenbewijs geleverd, zodat vaststaat dat [eiser] een vordering uit hoofde van de geldleningovereenkomst heeft op de nalatenschap, waarbij de hoogte van het leenbedrag wordt bepaald door het in de overeenkomst genoemde bedrag.
4.13.
De geldleningovereenkomst vermeldt het geleende bedrag in vreemde valuta en [eiser] vordert het leenbedrag in euro’s, te vermeerderen met de koersschade. [gedaagde] betwist dat de lening op enig moment voor 9 september 2021 is opgeëist en [eiser] heeft daartegenover te weinig ingebracht. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] vanaf 22 oktober 2021 in verzuim verkeerde met de terugbetaling van het geleende bedrag vanuit de nalatenschap, zie artikel 7:129e BW. Over het leenbedrag is vanaf dat moment de wettelijke rente verschuldigd, op grond van artikel 6:119 BW. Dat er koersschade wordt geleden, is verder niet betwist en dat die schade kan worden geleden, komt de rechtbank ook juist voor. Die schade bestaat uit het verschil tussen de koers op 22 oktober 2021 en die op het moment van betaling en ook over dit bedrag is de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 toewijsbaar.
Kan [eiser] haar vordering ook verhalen op het privévermogen van [gedaagde]?
4.14.
[eiser] wil haar vordering ook kunnen verhalen op het privévermogen van [gedaagde] en zij beroept zich daarbij op artikel 4:184 lid 2 sub b, c en d BW. De rechtbank wijst dit deel van het gevorderde af. Pas in de loop van deze procedure heeft [eiser] haar vordering voldoende toegelicht en de terechte vragen die [gedaagde] eerder had gesteld, in voldoende mate opgehelderd. Zo is het origineel van de geldleningovereenkomst niet eerder dan op zitting aan [gedaagde] getoond en is pas na de zitting een adequate uitleg gekomen van de geldstromen die in 2018 aan de basis van de geldleningovereenkomst hebben gelegen. Er valt [gedaagde] dan ook als erfgenaam of executeur geen verwijt in de zin van artikel 4:184 lid 2 sub b en d te maken dat zij het leenbedrag nog niet eerder uit het vermogen van de nalatenschap heeft terugbetaald. Dat zij de gemeenschappelijk woning in [plaats 3] heeft verkocht, omdat zij de lasten na het overlijden van [erflaatster] niet in haar eentje kon dragen, kan niet onder de reikwijdte van artikel 4:184 lid 2 sub c BW worden gebracht.
Overige nevenvorderingen
4.15.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Niet voldoende gesteld of gebleken is dat [gedaagde] in verzuim verkeerde toen de aanmaning als bedoeld in art. 6:96 lid 6 BW werd verzonden, terwijl art. 6:96 lid 6 BW dat wel verlangt. Er wordt namelijk door [eiser] aangeknoopt bij een opeising van het geleende bedrag op 1 juni 2021, terwijl [gedaagde] betwist dat op die datum de terugbetaling is opgeëist. Er is dus niet aan de eisen van art. 6:96 lid 6 BW voldaan. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
4.16.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,86
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.957,50
(2,50 punten × € 1.183,00)
Totaal
4.384,36
4.17.
[eiser] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
4.18.
De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad wordt afgewezen, omdat [eiser] tegenover de vrees van [gedaagde] dat bij een succesvol hoger beroep het geld niet meer terug te halen valt omdat [eiser] alleen een beperkte uitkering ontvangt, te weinig heeft ingebracht.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] in haar hoedanigheid van erfgenaam en executeur om uit de goederen van de nalatenschap aan [eiser] te betalen een bedrag van € 53.580,75, te vermeerderen met het verschil tussen de koers op 22 oktober 2021 en het moment van betaling van de hoofdsom, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 22 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 4.384,36,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.