ECLI:NL:RBNHO:2023:13155

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
10724627 \ AO VERZ 23-111
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en schadevergoeding in arbeidsrelatie tussen stichtingen en werknemer

In deze zaak hebben de stichtingen [stichting 1] en [stichting 2] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, om te verklaren dat de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op 5 september 2023 rechtsgeldig is beëindigd wegens dringende redenen. Tevens wordt verzocht om schadevergoeding op basis van artikel 7:677 lid 2 jo lid 3 onderdeel a BW. De verzoeksters stellen dat [verweerder] zonder toestemming bedragen heeft onttrokken aan het zakelijke PayPal-account van [stichting 1] en [stichting 2], wat heeft geleid tot zijn ontslag op staande voet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeken van [stichting 1] grotendeels zijn toegewezen, terwijl de zaak van [stichting 2] is verwezen naar de handelskamer van de rechtbank. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en dat [verweerder] aansprakelijk is voor de schade die hij heeft veroorzaakt. De verzoeken van [stichting 1] tot schadevergoeding zijn toegewezen, terwijl de vordering van [stichting 2] om schadevergoeding is afgewezen en verwezen naar de handelskamer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10724627 \ AO VERZ 23-111 (HB)
Uitspraakdatum: 12 december 2023
Beschikking in de zaak van:
de stichtingen
1. [stichting 1],

2. [stichting 2]

beide gevestigd te [plaats 1]
verzoekende partijen
verder te noemen: [stichting 1] en [stichting 2] (of samen: verzoeksters)
gemachtigde: mr. M.C. Zaal
tegen
[verweerder],
wonende te [plaats 2]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
niet verschenen
De zaak in het kort
[stichting 1] verzoekt voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verweerder] wegens (een) dringende reden(en) op 5 september 2023 rechtsgeldig is geëindigd. Ook verzoekt zij om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 in verbinding met lid 3 onderdeel a BW en een schadevergoeding. De verzoeken van [stichting 1] worden (grotendeels) toegewezen.
Ook [stichting 2] (niet zijnde werkgeefster van [verweerder]) verzoekt om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding. De zaak met betrekking tot dat verzoek wordt (met toepassing van artikel 71 Rv en de ‘spoorwisselbepaling’ van art 69 Rv) verwezen naar de handelskamer van de sectie Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem van deze rechtbank.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoeksters hebben op 27 september 2023 een verzoekschrift ingediend. [verweerder] heeft - hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld bij brief van 3 oktober 2023 - geen verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 14 november 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. [verweerder] is - hoewel behoorlijk voor die zitting oproepen bij exploot van 25 oktober 2023 - niet ter zitting verschenen. Verzoeksters hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
2. Feiten
2.1.
Verzoeksters zijn stichtingen die zich bezighouden met maatschappelijke en schulddienstverlening in [plaats 1]. [stichting 1] is bestuurder van [stichting 2] en voert de ‘shared services’ (zoals administratie en personeelszaken) uit voor (onder andere) [stichting 2].
2.2.
[verweerder] is op 1 oktober 2007 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [stichting 1]. Hij vervulde laatstelijk de functie van eerste medewerker administratie op het Service Center van [stichting 1]. In die functie was hij onder andere verantwoordelijk voor het beheer van de zakelijke PayPal-accounts van [stichting 1] en [stichting 2].
2.3.
Het salaris van [verweerder] bedroeg laatstelijk (volgens de als productie 2 bij het verzoekschrift overgelegde loonstrook) € 8.372,- bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.4.
Op 4 september 2023 heeft [stichting 1] geconstateerd dat er mogelijk sprake was van financiële onregelmatigheden met betrekking tot het zakelijke PayPal-account van [stichting 2].
2.5.
Naar aanleiding daarvan heeft [stichting 1] (bij monde van [betrokkene 1], concern controller, en [betrokkene 2], HR adviseur) op 5 september 2023 met [verweerder] gesproken.
2.6.
Vervolgens heeft [stichting 1] [verweerder] bij brief van 5 september 2023 op staande voet ontslagen. In die brief staat onder meer:
‘(…)
Gisteren moesten wij constateren dat er mogelijk onregelmatigheden hadden plaatsgevonden met betrekking tot het zakelijke PayPal-account. Deze onregelmatigheden betroffen onder andere diverse betalingen aan uzelf en betalingen van privé facturen waaronder een betaling voor een overnachting in een Van der Valk hotel te Leeuwarden afgelopen weekend met als geadresseerde en boeker uw persoonlijke gegevens.
Naar aanleiding van bovenstaande constatering hebben wij u hedenochtend hiermee geconfronteerd. U erkende na verloop van tijd in het gesprek dat u het zakelijke Paypal-account “had gebruikt” voor privédoeleinden en dat u daarvoor uiteraard geen toestemming had. U heeft vervolgens op een stuk papier bedragen opgeschreven die op uw privé-bankrekening voorkwamen en welke u in 2023 voor privédoeleinden had onttrokken aan het zakelijke PayPal-account van Combiwel. Dit betrof een totaalbedrag van maar liefst € 43.630,-. Wij waren uiteraard verbijsterd en hebben u gevraagd waarom u dit heeft gedaan. U kwam met een nogal onsamenhangend verhaal dat uw moeder in Suriname medische issues had. Wij hebben direct aangegeven dat dit gedrag en handelingen onaanvaardbaar waren en hebben u direct naar huis gestuurd.
Met inachtneming van het bovenstaande moeten wij het volgende constateren:
1. gedurende (in ieder geval) het jaar 2023 heeft u zonder toestemming diverse betalingen van het zakelijke PayPal-account aan uw persoon uitgevoerd c.q. bedragen van het zakelijke PayPal-account overgemaakt naar uw eigen (persoonlijke) PayPal-account;
2. gedurende (in ieder geval) het jaar 2023 heeft u zonder toestemming tenminste 1 betaling vanaf het zakelijke PayPal-account uitgevoerd voor een privéovernachting in een hotel;
3. op grond van bovenstaande punten 1 en/of 2 heeft u het vertrouwen van Combiwel in u als werknemer op onherstelbare wijze geschaad.
Bovenstaande redenen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, leveren (een) dringende reden(en) op om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen. Met andere woorden: u bent heden op staande voet ontslagen.
(…)’
2.7.
[verweerder] heeft geen verweer aangevoerd tegen het gegeven ontslag op staande voet.
2.8.
Op 13 september 2023 heeft [stichting 1] bij de politie aangifte gedaan van fraude door [verweerder].
2.9.
Tot zekerheid van hun in deze procedure ingestelde verzoeken hebben verzoeksters met verlof van de rechtbank Den Haag conservatoir derdenbeslag gelegd onder De Volksbank N.V. en BNG Bank N.V..

3.De verzoeken

3.1.
[stichting 1] verzoekt de kantonrechter:
I. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen [stichting 1] en [verweerder] wegens (een) dringende reden(en) op 5 september 2023 rechtsgeldig is geëindigd;
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 8.656,56 (netto) aan [stichting 1], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2023;
III. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 152.707,- aan [stichting 1], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift;
[stichting 2] verzoekt de kantonrechter:
IV. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 278.828,- aan [stichting 2], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift;
beide verzoeksters verzoeken de kantonrechter:
V. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
3.2.
[stichting 1] legt – kort weergeven – aan haar verzoeken ten grondslag dat het op 5 september 2023 door [stichting 1] aan [verweerder] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Hierom heeft [stichting 1] op grond van artikel 7:677 lid 2 in verbinding met lid 3 onderdeel a BW recht op een gefixeerde schadevergoeding van € 8.656,56 netto. Bovendien is [verweerder] haar op grond van (primair) artikel 7:661 BW, (subsidiair) artikel 7:611 BW of (meer subsidiair) artikel 6:162 BW een schadevergoeding van € 152.707,- verschuldigd, omdat uit nader onderzoek is gebleken dat [verweerder] zonder toestemming vanaf 2020 via het zakelijke PayPal-account van [stichting 1] voor een bedrag van in totaal € 152.707,- aan betalingen/overboekingen heeft uitgevoerd ten behoeve van hemzelf en/of een bevriende derde en/of privéfacturen.
3.3.
[stichting 2] legt – kort weergegeven – aan haar verzoek ten grondslag dat [verweerder] haar op grond van (primair) artikel 7:661 BW, (subsidiair) artikel 7:611 BW of (meer subsidiair) artikel 6:162 BW een schadevergoeding van € 278.828,- verschuldigd is, omdat uit nader onderzoek is gebleken dat [verweerder] zonder toestemming vanaf 2020 via het zakelijke PayPal-account van [stichting 2] voor een bedrag van in totaal € 278.828,- aan betalingen/overboekingen heeft uitgevoerd ten behoeve van hemzelf en/of een bevriende derde en/of privéfacturen.
3.4.
Ook de proceskosten, waaronder de kosten van de gelegde conservatoire beslagen, moeten volgens verzoeksters voor rekening van [verweerder] komen.

4.De beoordeling

ten aanzien van de verzoeken van [stichting 1]:
4.1.
De onder 3.1. I en II van deze beschikking vermelde verzoeken van [stichting 1] (als werkgeefster van [verweerder]) zijn verzoeken die zijn gebaseerd op het bepaalde in afdeling 9 van titel 10 van boek 7 BW. Op grond van artikel 7:686a lid 3 BW kunnen met dergelijke verzoeken verband houdende andere vorderingen worden ingediend met een verzoekschrift. De vordering van [stichting 1] tot toekenning van een schadevergoeding zoals vermeld onder 3.1. III kan naar het oordeel van de kantonrechter als een vordering in de zin van artikel 7:686a lid 3 BW worden beschouwd, omdat die vordering verband houdt met de verzoeken vermeld onder 3.1. I en II. Die vordering kan dus in dit geding worden behandeld.
4.2.
De verzoeken/vordering van [stichting 1] en de grondslag daarvan zijn niet weersproken en komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. De aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen (kort gezegd het zonder toestemming ten behoeve van zichzelf en derden onttrekken van bedragen aan het zakelijke PayPal-account van Combiwel vormen dringende redenen voor een ontslag op staande voet. Het ontslag is ook onverwijld gegeven en de dringende redenen zijn onverwijld meegedeeld. De verzochte verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
4.3.
Als onweersproken staat vast dat [verweerder] door opzet of schuld aan [stichting 1] dringende redenen heeft gegeven voor dat ontslag. Hierom is hij [stichting 1] op grond van artikel 7:677 lid 2 in verbinding met lid 3 onderdeel a BW de gevorderde gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. Ook dat verzoek zal dus worden toegewezen.
4.4.
Bovendien staat als onweersproken vast dat [verweerder] opzettelijk schade aan zijn werkgever heeft toegebracht in de zin van artikel 7:661 lid 1 BW. Hierom is ook de door [stichting 1] verzochte schadevergoeding toewijsbaar, met dien verstande dat deze (bij juiste optelling van de onder 6 van het verzoekschrift/productie 5 bij het verzoekschrift genoemde bedragen) € 152.706,00 bedraagt in plaats van € 152.707,00.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder], omdat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder]. Ook de beslagkosten komen voor zijn rekening zoals hierna vermeld.
Ten aanzien van [stichting 2]:
4.6.
[stichting 2] is niet de werkgever van [verweerder], maar een derde partij. Haar vorderingen kunnen hierom niet gebaseerd zijn op art 7:661 BW of artikel 7:611 BW. Kennelijk heeft [stichting 2] bedoeld haar vordering te baseren op onrechtmatig handelen van [verweerder] (artikel 6:162 BW).
4.7.
Het is niet mogelijk om langs de weg van artikel 7:686a lid 3 BW [stichting 2] (als derde) in deze procedure te betrekken. [stichting 2] heeft immers naast haar verzoek om schadevergoeding ex artikel 6:162 BW geen verzoek gedaan (en als niet-werkgeefster van [verweerder] ook niet kunnen doen) dat gebaseerd is op afdeling 9, titel 10 van boek 7 BW.
4.8.
[stichting 2] heeft erkend dat zij, gelet op de grondslag en de omvang van de haar vordering (meer dan € 25.000,-, zie artikel 93 onderdeel a Rv), die vordering eigenlijk (bij dagvaarding) bij de handelskamer van de rechtbank Noord-Holland had moeten indienen. Zij heeft de kantonrechter echter verzocht verwijzing naar die kamer achterwege te laten wegens strijd met de goede procesorde, omdat van [stichting 2] niet kan worden verlangd dat zij de omslachtige route van verwijzing en voeging van zaken (ex artikel 220/artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) (Rv)) volgt om de verknochte zaken bij elkaar te krijgen. De kantonrechter zal dat verzoek niet honoreren. Daartoe overweegt zij het volgende.
4.9.
Artikel 222 lid 1 Rv ziet op dagvaardingsprocedures, dus zaken die worden ingeleid met een dagvaarding. Dat artikellid bepaalt dat zaken kunnen worden gevoegd die voor dezelfde rechter tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp aanhangig zijn, of die met elkaar verknocht zijn. Een soortgelijke regeling bestaat voor verzoekschriftprocedures in artikel 285 lid 2 Rv. Er bestaat echter geen wettelijke grondslag voor het voegen van een dagvaardingsprocedure met een verzoekschriftprocedure.
4.10.
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter de zaak van [stichting 2] (op grond van artikel 7:686a lid 10 BW) afsplitsen van de zaak van [stichting 1] en, met vermelding van het verschuldigde griffierecht, op grond van artikel 71 Rv verwijzen naar de handelskamer van de sectie Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem van deze rechtbank.
4.11.
Daarbij zal de kantonrechter (op grond van artikel 69 Rv lid 2 Rv) [stichting 2] bevelen dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Op grond van artikel 69 lid 3 Rv en artikel 71 lid 4 Rv zal de kantonrechter tevens de dag bepalen waarop de zaak op de rol zal komen en zal zij bevelen dat deze dag door [stichting 2] bij exploot aan [verweerder] wordt aangezegd, onder betekening van deze beschikking en het verzoekschrift. Ook zal de kantonrechter (op grond van artikel 69 lid 1 BW) bevelen dat dit exploot zodanige aanvullingen en/of verbeteringen op het mee te betekenen verzoekschrift bevat dat het tezamen met dat verzoekschrift voldoet aan de eisen die in artikel 111 Rv aan een dagvaarding worden gesteld. De kantonrechter zal eveneens (op grond van artikel 69 lid 4 Rv) bepalen dat [stichting 2] in dat exploot haar stellingen kan aanpassen aan de procesregels van de dagvaardingsprocedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van het verzoek van [stichting 1]:
5.1.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen [stichting 1] en [verweerder] wegens dringende redenen op 5 september 2023 rechtsgeldig is geëindigd;
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [stichting 1] van een gefixeerde schadevergoeding van € 8.656,56 (netto), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2023 tot aan de dag van de betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [stichting 1] een bedrag van € 152.706,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 september 2023 tot aan de dag van betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten en de beslagkosten, die de kantonrechter aan de kant van [stichting 1] tot en met vandaag vaststelt op in totaal € 3.086,32, te weten:
griffierecht € 1.384,00 (totaal voor deze procedure en beslagrekest);
salaris gemachtigde € 1.069,00 (waaronder € 540,00 voor het beslagrekest);
explootkosten beslag € 633,32;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af;
ten aanzien van het verzoek van [stichting 2]:
5.7.
beveelt dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
5.8.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de handelskamer van de sectie Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem van deze rechtbank, en wel naar de
rolzitting van woensdag 10 januari 2024 om 10.00 uur, alwaar partijen bij advocaat dienen te verschijnen;
5.9.
beveelt dat [stichting 2] de datum van de hiervoor vermelde rolzitting bij exploot aanzegt aan [verweerder], onder betekening van deze beschikking en het verzoekschrift;
5.10.
beveelt, dat dit exploot zodanige aanvullingen en/of verbeteringen op het mee te bekekenen verzoekschrift bevat dat het tezamen met dat verzoekschrift voldoet aan de eisen die in artikel 111 Rv aan een dagvaarding worden gesteld;
5.11.
bepaalt, dat [stichting 2] in dat exploot haar stellingen kan aanpassen aan de procesregels van de dagvaardingsprocedure;
5.12.
bepaalt dat [stichting 2] na verwijzing (een verhoogd) griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat dit griffierecht moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
5.13.
bepaalt dat [verweerder] na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat dit griffierecht moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
5.14.
deelt mee dat van een partij die onvermogend is een lager griffierecht wordt geheven, indien hij/zij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1. een afschrift van het besluit tot toevoeging, zoals bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is als gevolg van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 24 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand, of;
2. een verklaring van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 7 lid 3 onder e van die wet, waaruit blijkt dat zijn/haar inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, zoals bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35 lid 2 van die wet.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Charbon, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter