ECLI:NL:RBNHO:2023:13094

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
23/3719
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verplichting tot medewerking aan rijgeschiktheidsonderzoek na spookrijden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 8 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de verplichting om mee te werken aan een rijgeschiktheidsonderzoek beoordeeld. Eiseres, een ervaren taxichauffeur, werd op 22 december 2022 door de politie staande gehouden na spookrijden. De politieagent, die in zijn privéauto reed, heeft een proces-verbaal opgemaakt waarin hij de zorgwekkende rijgedrag van eiseres beschrijft. Op basis van dit proces-verbaal heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) eiseres verplicht om een rijgeschiktheidsonderzoek te ondergaan, wat zij weigerde te betalen. Eiseres betwistte de rechtsgeldigheid van het proces-verbaal, stellende dat de agent onbevoegd was omdat hij buiten diensttijd handelde. De rechtbank oordeelt dat het CBR terecht het onderzoek heeft opgelegd, aangezien er voldoende feiten zijn die het vermoeden ondersteunen dat eiseres niet over de vereiste rijvaardigheid beschikt. De rechtbank wijst het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt dat de kosten van het onderzoek door haar zelf moeten worden gedragen. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3719

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: M.M. Van Dongen).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verplichting om mee te werken aan een rijgeschiktheidsonderzoek. Met het primaire besluit van 28 maart 2023 heeft verweerder bepaald dat eiseres verplicht is om aan dit onderzoek mee te werken.
1.2
Met het bestreden besluit van 14 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar echtgenoot, de heer [naam] , en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1
Op 22 december 2022 is eiseres door de politie staande gehouden. De feiten die daarvoor aanleiding gaven zijn in het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 31 december 2022 door de verbalisant (hoofdagent bij de Eenheid Noord-Nederland) als volgt omschreven:
“Op donderdag 22 december 2022, omstreeks 22.25 uur, reed ik (…) in een onopvallend voertuig over de N242 in de richting van de A7. Mijn dienst als lid bij de Bewakingseenheid zat er net op. Ik deed dienst aan bureau Alkmaar, aan de Hertog Aalbrechtweg 36.
Voor mij reed een voertuig en een paar honderd meter voor een rotonde zag ik dat het voertuig voor mij rechts afsloeg en een oprit bij een boerderij opreed. Ik zag de auto de oprit oprijden en toen ik weer in de richting van de weg keek, zag ik een auto recht op mij afrijden. Ik zelf reed netjes op mijn eigen rijbaan. Dit voertuig nadere bij met flinke snelheid en ik zag dat het groot licht van dit voertuig ook nog aangingen. Ik schrok me rot en schoot met mijn voertuig rechts de berm in. Het voertuig achter mij wist ook nog net te ontwijken.
Ik wist op dit moment even een tel niet wat me overkwam. Ik gaf gas en pakte de rotonde die ik naderde helemaal rond zodat ik achter het voertuig terecht kwam. Mijn portofoon en werktelefoon lagen door de auto heen en ik besloot met mijn prive telefoon 112 te bellen. Ik gaf het incident door. Het betrof een donkerkleurige (…) met kenteken (…).
Ik zag dat het voertuig met genoemde kenteken nu erg langzaam reed en een heel klein beetje zwalkte over de rijbaan. Het voertuig ging langzaam van links naar rechts. Ik seinde met mijn lampen, maar ik kreeg steeds geen reactie. We bleven op de N242 rijden. Via de meldkamer gaf ik steeds mijn locatie door. De meldkamer probeerde een opvallend voertuig bij mij te krijgen. Ik zag dat het voertuig die ik volgde erg besluiteloos was. Het voertuig gaf geen richting aan, reed besluiteloos over de rotonde, reed naar een tankstation en gaf ineens weer gas de N-weg op. Ook zag ik dat het voertuig continu met snelheidsverschil reed. Na tientallen minuten wist een opvallend politievoertuig ons in te halen. Ik zag dat het opvallend politievoertuig het voertuig voor mij een stopteken gaf. Tot drie keren toe gaf het voertuig hierop geen gehoor. Het voertuig haalde het politievoertuig steeds weer in en reed door. Uiteindelijk stopte het voertuig met kenteken [kenteken] . Ik zag twee politieagenten het voertuig naderen en ik zag dat de bestuurder een mevrouw was. Ik hoorde een van de agenten vragen waarom mevrouw zulks raar rijgedrag vertoonde. Ik hoorde haar zeggen dat ze zich geen schuld bewust was en behoorlijk moe was. Mevrouw onderging een alcoholtest die negatief uitsloeg. Ik vroeg mevrouw waar ze mee bezig was en dat ik graag heelhuids thuis wilde komen. Ik hoorde haar zeggen dat er niks aan de hand was, ze een beetje moe was en ook graag naar huis wilde. Terwijl ze zich zei stak ze haar hand uit naar de politie collega om haar rijbewijs weer te ontvangen. Toen wij mondeling onze zorgen hadden geuit leek ze wederom niet helemaal onder de indruk. In het politiesysteem vertelden de politiecollega’s dat ze bijna thuis was en we besloten haar een 130- rijvaardigheidsprocedure aan te zeggen. Ik hoorde haar zeggen dat dit prima was.
Mevrouw was verder niet bekend bij ons maar haar rijgedrag was zeer zorgelijk.”
2.2
Op 12 februari 2023 is op basis van deze feiten aan verweerder een mededeling gedaan van het vermoeden dat eiseres niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van motorrijtuigen. [1] Daarbij wordt door de verbalisanten opgemerkt dat de bestuurder zich bij de staande houding van geen kwaad bewust was en dat zij het idee kregen dat bestuurder niet helemaal helder was ondanks geen indicatie op alcohol of andere gedrags-beïnvloedbare stoffen. Op grond van deze mededeling heeft verweerder eiseres verplicht een onderzoek naar haar rijgeschiktheid te laten doen. [2] Een onderzoek naar de rijgeschiktheid is een medisch onderzoek. Bij het opleggen van dit onderzoek heeft verweerder het rijbewijs niet geschorst. Schorsen van het rijbewijs kan verweerder namelijk alleen doen bij in de wet bepaalde gevallen. [3] Van die gevallen is in dit geval geen sprake.
2.3
Het onderzoek moet eiseres zelf betalen. De kosten hiervoor bedragen € 433,-. Eiseres heeft deze kosten niet betaald. Volgens de regelgeving moet verweerder het rijbewijs dan ongeldig verklaren. [4] Dit heeft verweerder bij besluit van 9 mei 2023 gedaan. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft verweerder ongegrond verklaard, waartegen eiseres geen beroep heeft ingesteld.
2.4
In deze uitspraak gaat het dus alleen over de vraag of verweerder het onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft kunnen opleggen. De ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres valt buiten het bereik van deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft verweerder het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen?4.1 Eiseres voert aan dat verweerder niet op het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal mocht afgaan, omdat de agent die haar heeft staande gehouden dit heeft gedaan buiten diensttijd en in zijn eigen privéauto. Daarom was hij niet bevoegd om haar staande te houden en ook niet om een proces-verbaal op te maken. Het proces-verbaal is daarom niet rechtsgeldig.
Verder voert eiseres aan dat verweerder de feiten en omstandigheden waarop hij zijn besluit gebaseerd heeft, onjuist heeft geïnterpreteerd. Haar rijgedrag komt doordat de agent in zijn privéauto haar op hinderlijke wijze achtervolgde door zeer dicht op haar auto te rijden. Het is de agent die zorgde voor een gevaarlijke situatie. Nadat zij door een stopteken van een politieauto was gestopt, heeft zij een blaastest gedaan en die was negatief. Daarna mocht zij haar weg vervolgen. Eiseres is een ervaren taxichauffeur en zij heeft nog nooit een verkeersboete gehad.
4.2
Verweerder heeft op zitting in reactie op de beroepsgrond dat de agent onbevoegd zou zijn, gesteld dat deze beroepsgrond nieuw is en dus eigenlijk buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. Verweerder heeft toch inhoudelijk gereageerd. Verweerder betwist dat een agent buiten diensttijd niet bevoegd zou zijn om een ambtsedig proces-verbaal op te maken. Het is verweerder niet bekend en eiseres heeft ook niet onderbouwd op basis waarvan dat niet zou mogen.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat uit de feiten en omstandigheden zoals die zijn weergegeven in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal en ook uit de verklaringen van eiseres niet volgt dat haar rijgedrag op dat moment veroorzaakt werd doordat zij achtervolgd werd. Verweerder mag naar vaste jurisprudentie uitgaan van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. In het aannemelijk maken van het tegendeel is eiseres niet geslaagd. Eiseres vertoonde al opvallend rijgedrag voordat de agent in burger haar begon te achtervolgen. Hij en een andere weggebruiker moesten voor haar uitwijken vanwege het spookrijden. Daarna is de agent in burger haar gaan volgen. Als eiseres bang was dat zij werd achtervolgd, had het op haar weg gelegen om hulp in te schakelen. Op de route waar zij reed zijn meerdere tankstations met personeel aanwezig, of zij had het alarmnummer kunnen bellen. Ook zou het als zij achtervolgd werd niet logisch zijn dat zij de politieauto die haar al meerdere keren een stopteken had gegeven negeerde. De politie had in dat geval de situatie voor haar kunnen oplossen. Toen zij eenmaal was staande gehouden, heeft eiseres ook niets verklaard over haar angst dat zij werd achtervolgd. Verweerder acht het aannemelijker dat eiseres de politie niet heeft opgemerkt, of dat zij niet wist wat zij moest doen.
4.3
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] volgt dat een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel uit mag gaan van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank ziet in het feit dat de in het proces-verbaal weergegeven feiten door de verbalisant zijn geconstateerd net na afloop van zijn dienst, geen grond voor de stelling dat het proces verbaal niet als grondslag mag dienen voor de mededeling van verweerder. De verbalisant is hoofdagent bij de Eenheid Noord-Nederland en als zodanig opsporingsambtenaar met algemene opsporingsbevoegdheid. Er is geen regel die verhindert, dat een opsporingsambtenaar met algemene opsporingsbevoegdheid buiten diensturen de hem bij of krachtens de wet toegekende bevoegdheden uitoefent [6] . Overigens heeft ook de wél dienstdoende geüniformeerde agent die eiseres uiteindelijk heeft staande gehouden, verklaard dat eiseres de indruk maakte dat zij niet helemaal helder was. De beroepsgrond dat het proces-verbaal niet als grondslag mag dienen voor de mededeling van verweerder volgt de rechtbank dus niet.
De rechtbank ziet ook verder geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal. Weliswaar zou het feit dat de verbalisant eiseres in een privéauto achtervolgde eiseres onzeker kunnen hebben gemaakt. Dat neemt echter niet weg dat uit de verklaring van de verbalisant blijkt dat het rijgedrag van eiseres daarvoor al zeer zorgwekkend en gevaar zettend was: eiseres reed tegen het verkeer in en kwam met grote snelheid op de agent af, waardoor hij en de daarna komende auto de berm in moesten rijden om haar te ontwijken. Dat is ook de reden geweest dat de agent in zijn privéauto besloot om eiseres te volgen. Eiseres heeft op de zitting gezegd zich hier niets van te kunnen herinneren. Deze blote ontkenning is voor de rechtbank onvoldoende om niet van de feiten uit het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal uit te gaan. Daar komt bij dat de dienstdoende agent heeft geconstateerd dat eiseres na haar staandehouding niet helder leek te zijn. De conclusie is dat er voldoende feiten zijn voor een vermoeden dat eiseres niet langer over de vereiste rijgeschiktheid beschikt.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het CBR dan geen andere optie heeft dan het opleggen van een onderzoek. Het onderzoek is er juist op gericht om de rijgeschiktheid te beoordelen. [7] De beroepsgrond slaagt niet.
4.4
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat verweerder ter zitting heeft toegezegd dat als eiseres de kosten van het onderzoek alsnog betaalt, meewerkt aan het onderzoek en het onderzoek uitwijst dat zij rijgeschikt is, zij haar rijbewijs kan terugkrijgen zonder dat zij dan ook opnieuw rijexamen moet doen. Ook heeft verweerder aangegeven dat eiseres de kosten in termijnen mag betalen.
Verzoek om schadevergoeding
5. Eiseres heeft ter zitting een verzoek om schadevergoeding gedaan in verband met de extra kosten die zij heeft moeten maken omdat zij zelf niet meer kan rijden. Voor zover dit verzoek al in deze procedure thuishoort, wijst de rechtbank dit verzoek af, omdat uit het voorgaande blijkt dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het onderzoek naar de rijgeschiktheid aan eiseres terecht heeft opgelegd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
(…)
een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Artikel 132
Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
(…)
b. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. (…)

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 5
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;
b. betrokkene heeft een poging tot zelfdoding met een motorrijtuig ondernomen;
c.er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige;
d. betrokkene heeft met een motorrijtuig tegen de rijrichting in gereden (spookrijden);
e. betrokkene heeft binnen een periode van een jaar ten minste drie aanrijdingen veroorzaakt;
f. betrokkene is als bestuurder van een motorrijtuig rechtstreeks betrokken bij een aanrijding met duidelijke materiële dan wel letselschade en verklaart de aanrijding niet te hebben bemerkt;
g. betrokkene is niet in staat het motorrijtuig in bedwang te houden;
h. betrokkene heeft een aanrijding veroorzaakt door het intrappen van het onjuiste pedaal of door het niet intrappen van het juiste pedaal;
i. betrokkene is bewust ingereden op een andere weggebruiker;
j. bij betrokkene wordt als bestuurder van een motorrijtuig een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;
k.bij betrokkene wordt, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3‰;
l.[Red: vervallen;]
m. ten aanzien van betrokkene is binnen een periode van vijf jaar ten minste drie maal proces-verbaal opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, eerste, tweede, derde of vierde lid, van de wet, waarbij de laatste overtreding moet zijn begaan als houder van een rijbewijs;
n. betrokkene heeft twee maal als beginnende bestuurder een of meer van de in bijlage 1, onderdeel A, subonderdeel IV, opgenomen feiten begaan en voor deze feiten is hij tijdens of na de in artikel 1, onder beginnende bestuurder, genoemde termijn onherroepelijk veroordeeld, tenzij voor het feit in eerste instantie een strafbeschikking als bedoeld in artikel 257b van het Wetboek van Strafvordering is uitgevaardigd, dan wel voor deze feiten is tijdens of na die termijn ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden strafbeschikking als bedoeld in artikel 257a van het Wetboek van Strafvordering uitgevaardigd.

Voetnoten

1.Artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (zie bijlage).
2.Artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 23, derde lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 en bijlage I, onderdeel A, subonderdelen I of II.
3.Artikel 5 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (zie bijlage).
4.Artikel 132 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 13 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1436.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 12 mei 2004, ECLI:NL:GHLEE:AP3603.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:324.