ECLI:NL:RBNHO:2023:1295

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
9904408 PA EXPL 22-2
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding in pachtzaak wegens tekortkoming in nakoming pachtovereenkomst

In deze pachtzaak heeft de besloten vennootschap Holland Blumen Markt B.V. (HBM) een vordering ingesteld tegen een andere besloten vennootschap, [gedaagde] B.V., wegens schade die HBM heeft geleden door een tekortkoming in de nakoming van de pachtovereenkomst. De pachtovereenkomst, gesloten op 14 september 2018, betrof een perceel grond dat HBM gebruikte voor de teelt van tulpen. HBM stelde dat het land niet gezond en niet geschikt was voor de teelt, wat leidde tot schade aan de tulpen. De pachtkamer heeft vastgesteld dat de verpachter, [gedaagde], tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door het gebruik van een bestrijdingsmiddel dat heeft geleid tot ongewoon hoge concentraties van de stof Metachloor-S in de grond. Dit heeft de geschiktheid van de grond voor de teelt van tulpen aangetast.

De pachtkamer heeft de vordering van HBM tot schadevergoeding van € 630.558,00 toegewezen, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank oordeelde dat de deskundige die was benoemd om de schade te beoordelen, onpartijdig was en dat het rapport van de deskundige voldoende bewijs bood voor de schade die HBM had geleden. De pachtkamer heeft de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld op een totaalbedrag van € 610.339,50, inclusief proceskosten. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals de wettelijke rente over de schadevergoeding vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 9904408 PA EXPL 22-2 WD
Uitspraakdatum: 22 februari 2023 (bij vervroeging)
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Holland Blumen Markt B.V,
gevestigd te Heiloo,
eisende partij,
verder te noemen: HBM,
gemachtigde: mr. I.N.A. Denninger,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E.H. Verweij.

1.Het procesverloop

HBM heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 16 mei 2022.
[gedaagde] heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Op 24 januari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht. HBM heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die zijn overgelegd.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 14 september 2018 is tussen HBM als pachter en [gedaagde] als verpachter een pachtovereenkomst gesloten met betrekking tot het gebruik door HBM van circa 7.300 RR grond gelegen nabij de Meerweg 7A te Egmond aan den Hoef. In de overeenkomst is opgenomen dat het land wordt gebruikt voor de teelt van tulpen. De overeenkomst bevat de volgende passage:

Verpachter verklaard hierbij dat het land gezond is en geschikt is voor de teelt van tulpen.”
2.2.
In oktober 2018 heeft HBM het land omgeploegd en er bloembollen geplant.
2.3.
Omstreeks maart 2019 heeft HBM geconstateerd dat de tulpen op het gepachte perceel in een onregelmatig patroon afwijkingen (groei- en kleurschade) vertoonden. HBM heeft hierop door verschillende deskundigen hiernaar onderzoek laten doen.
2.4.
Op 7 mei 2019 heeft HBM aan [gedaagde] een brief geschreven waarin zij, kort gezegd, [gedaagde] aansprakelijk stelt voor de schade aan de tulpen die HBM in het van [gedaagde] gepachte land heeft geplant.
2.5.
Op 31 januari 2020 heeft HBM zich tot de pachtkamer gewend met het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten.
2.6.
Bij beschikking van 25 maart 2020 heeft de pachtkamer dit verzoek toegewezen, de heer M.M. Roozendaal NIVRE-re van EMN Expertises tot deskundige benoemd (hierna: de deskundige) en hem opgedragen de volgende vragen te beantwoorden:
2.7.
Op 27 augustus 2021 heeft de deskundige zijn definitief rapport uitgebracht. De deskundige komt daarin, kort gezegd, tot het oordeel dat het zeer waarschijnlijk is dat het door [gedaagde] aan HBM verpachte land ten tijde van het in pacht geven niet gezond en niet geschikt was voor de teelt van tulpen.

3.Het geschil

3.1.
HBM vordert dat de pachtkamer [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding van € 630.558,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
HBM voert daartoe, kort gezegd, als volgt aan. Ondanks de in de pachtovereenkomst door [gedaagde] gegeven garantie was het land niet gezond en niet geschikt voor de teelt van tulpen. Uit verschillende onderzoeken volgt dat er bij aanvang van de pachtovereenkomst een extreem hoge dosering van de stof Metalachloor- S in de grond aanwezig was. Dit is het gevolg van overmatige onkruidbestrijding (knolcyperus) met het middel Dual Gold door [gedaagde] . [gedaagde] is hiermee tekort geschoten in de nakoming van de pachtovereenkomst. HBM lijdt als gevolg hiervan schade, die zij begroot op € 630.558,00.
3.3.
[gedaagde] voert verweer op, kort gezegd, de navolgende gronden. Het voorlopig deskundigenbericht komt op de voet van artikel 7:904 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor vernietiging in aanmerking, omdat de deskundige niet onpartijdig was. Aan het rapport mag geen waarde worden toegekend.
Daarnaast is [gedaagde] niet tekort geschoten in de nakoming van de pachtovereenkomst. Het verpachte land was niet ongeschikt voor de teelt van tulpenbollen. Nog afgezien daarvan heeft HBM de op haar rustende plicht om de grond op geschiktheid te onderzoeken, geschonden. Voor zover de grond niet geschikt was valt dit gebrek niet aan [gedaagde] toe te rekenen. Al met al is [gedaagde] niet aansprakelijk voor de door HBM geleden schade. Nog afgezien daarvan betwist [gedaagde] de hoogte van de door HBM gesteld geleden schade.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] is als verpachter verplicht het verpachte aan de pachter ter beschikking te stellen en te laten voor zover dat voor het overeengekomen gebruik noodzakelijk is. In deze zaak zijn partijen de teelt van tulpen als gebruik overeengekomen. [gedaagde] heeft daarbij in de overeenkomst een verklaring/ garantie afgegeven dat het land gezond is en geschikt is voor de teelt van tulpen. Dit brengt mee dat op HBM als pachter geen nadere onderzoeksplicht rustte naar eventuele aan de grond klevende belemmeringen die de teelt van tulpen in de weg konden staan.
4.2.
Voor zover het verpachte wegens een niet aan HBM als pachter toe te rekenen oorzaak een staat of eigenschap heeft die de teelt van tulpen in de weg staat, is sprake van een gebrek. Indien van een gebrek sprake is, is [gedaagde] tekort geschoten in de nakoming van de pachtovereenkomst en gehouden om de daaruit voortvloeiende schade van HBM te vergoeden.
4.3.
HBM stelt dat het jarenlang bovenmatig gebruik door [gedaagde] van het bestrijdingsmiddel Dual Gold met de werkzame stof Metachloor-S heeft geleid tot de aanwezigheid van hoge concentraties van deze stof in de grond, met schade aan de tulpenteelt van HBM als gevolg.
heeft het voorgaande bestreden.
4.4.
De pachtkamer overweegt als volgt. Vast staat dat [gedaagde] ter plaatse sedert 2014 last heeft (gehad) van het onkruid knolcyperus en dat [gedaagde] daarom het genoemde bestrijdingsmiddel daartegen heeft gebruikt. Dit gebruik leidt op zichzelf nog niet tot een tekortkoming. Het bestrijdingsmiddel is een regulier middel dat tegen knolcyperus wordt gebruikt. Een overmatig gebruik daarvan gedurende een bepaalde periode levert wel een tekortkoming op, indien dit overmatig gebruik leidt tot de aanwezigheid van een te hoge concentratie van de werkzame stof Metachloor-S en dit tot gevolg heeft dat het land niet geschikt is voor de tulpenteelt.
4.5.
[gedaagde] betwist dat zij voorafgaande aan de totstandkoming van de pachtovereenkomst overmatig van genoemd middel gebruik heeft gemaakt. De pachtkamer gaat voorbij aan deze stelling. Ondanks de wettelijke verplichting tot administratie en registratie van het gebruik van het bestrijdingsmiddel, is [gedaagde] niet in staat deze ter staving van haar verweer te overleggen. Dit brengt mee dat haar verweer op dit onderdeel onvoldoende is gemotiveerd. De enkele kale betwisting acht de pachtkamer onder de gegeven omstandigheden van onvoldoende gewicht. De pachtkamer gaat bij de verdere beoordeling er dan ook van uit dat van bovenmatig gebruik van voornoemd bestrijdingsmiddel door [gedaagde] sprake is geweest.
4.6.
Voor zover komt vast te staan dat ter plaatse ongewoon hoge concentraties van Metachloor-S aanwezig is geweest, moet het ervoor worden gehouden dat dit het gevolg is van overmatig gebruik van het bestrijdingsmiddel door [gedaagde] . Dat HBM zich ook van dit middel bedient, doet daaraan niet af. Onweersproken staat vast dat zij wel over de vereiste administratie en registratie beschikt en daaruit blijkt onweersproken dat zij niet overmatig heeft gespoten.
4.7.
De pachtkamer dient daarom te bezien of ter plaatse sprake is geweest van ongewoon hoge concentraties Metachloor-S in de grond. De pachtkamer zal dit oordeel baseren op de inhoud van de door de deskundige opgestelde rapportage. Het door [gedaagde] gedane beroep op vernietiging van het voorlopig deskundigenbericht faalt. Er is geen wettelijke grondslag om een voorlopig deskundigenbericht te vernietigen. Het aan het beroep ten grondslag gelegde artikel 7:904 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek ziet niet op de vernietiging van een voorlopig deskundigenbericht. Voor zover [gedaagde] de onpartijdigheid van de deskundige in twijfelt wenst te trekken, heeft zij onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om aan te nemen dat de door de pachtkamer benoemde deskundige niet onpartijdig is geweest.
[gedaagde] heeft de inhoud van dit rapport en tegen de door de deskundige getrokken conclusies bestreden. De pachtkamer ziet in hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de inhoud van het voorlopig deskundigenbericht. De pachtkamer maakt het oordeel van de deskundige tot het zijne.
4.8.
Uit de door de deskundige opgestelde rapportage valt af te leiden dat regulier gebruik van het bestrijdingsmiddel (1,5 liter Dual Gold per ha) bij een direct na het spuiten uit te voeren analyse, leidt tot een aanwezigheid van 0,33 mg Metachloor-S/ kg. 1 liter per hectare levert bij directe analyse een waarde op van 0,22 mg/kg. Bij het gebruik van 1 liter per hectare valt na 99 dagen een waarde van 0,03 mg/kg te verwachten [1] .
De pachtkamer stelt vast dat de ter plaatse in het kader van de door de diverse deskundigen gedane onderzoeken gevonden residuwaardes Metachloor-S aanmerkelijk hoger zijn. Zo heeft een op 17 april 2019 genomen monster een analyseresultaat van 12,8mg/kg gevonden [2] en kwam analyseresultaat van het op 25 april 2019 genomen monster een factor 10 hoger dan 0,03mg/kg uit [3] .
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat van bovenmatig gebruik van het genoemde bestrijdingsmiddel door [gedaagde] sprake is geweest en dat dit ter plaatse heeft geleid tot een ongewoon hoge concentratie van Metachloor-S in de bodem van het verpachte.
4.9.
Hiermee is komen vast te staan dat het verpachte behept is met een gebrek, omdat de aanwezigheid van een dergelijk grote hoeveelheid Metachloor- S in de grond, de grond niet geschikt maakt voor de teelt van tulpen. [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de pachtovereenkomst en is gehouden de daaruit voor HBM voortvloeiende schade te vergoeden.
4.10.
Uit de inhoud van het deskundigenbericht [4] volgt dat in voldoende mate als vaststaand kan worden aangenomen dat de schade aan de tulpenteelt het gevolg is van de bovenmatige bespuiting van Dual Gold door [gedaagde] . Waar de schade aan de tulpen was opgetreden, was ook sprake van een verhoogde aanwezigheid van Metachloor-S en andere mogelijke oorzaken (fungiciden, insecticiden, Roundup) zijn door de deskundige onder ogen gezien, maar door de deskundige niet waarschijnlijk geacht.
Het causaal verband tussen de tekortkoming van [gedaagde] en de door HBM geleden schade is daarmee gegeven. [gedaagde] is gehouden de schade van HBM te vergoeden.
4.11.
De pachtkamer zal per post beoordelen tot welke hoogte de door HBM gevorderde schade toewijsbaar is.
4.12.
De directe gevolgschade is in opdracht van HBM door Veldboer Agrex B.V. (hierna: Veldboer) vastgesteld op € 527.647,--. Dit bedrag is als volgt gespecificeerd:
4.13. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat deze begroting eenzijdig door c.q. in opdracht van HBM is opgesteld en geen product is van gezamenlijk overleg, maar hieraan gaat de pachtkamer voorbij. [gedaagde] heeft namelijk geen inhoudelijke op- of aanmerkingen gemaakt tegen de door Veldboer opgestelde begroting.
Het bedrag van € 527.647,-- ligt voor toewijzing gereed.
4.14.
De door HBM gevorderde onderzoekskosten van € 15.260,50 zijn te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De pachtkamer gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat uit de toelichting op de factuur van [bedrijfsnaam] vof blijkt dat zij monsters in Hillegom heeft genomen, terwijl het gepachte zich in Egmond aan den Hoef bevindt. Gebleken is dat HBM monsters opgeplant heeft bij de KAVB en de pachtkamer gaat er van uit dat [bedrijfsnaam] vof de betreffende monsters aldaar, dus in Hillegom, heeft genomen.
Het bedrag ligt voor toewijzing gereed.
4.15.
HBM vordert een bedrag van € 27.780,00 onder de noemen “virusuitval”. HBM heeft hiertoe aangevoerd dat zij altijd haar tulpen onderzoekt om de zieke tulpen er uit te halen en zo verspreiding van virussen te voorkomen. HBM stelt voorts dat zij door de door [gedaagde] veroorzaakte schade aan de bollen en planten belemmerd is geweest in haar onderzoek naar zieke bollen, waardoor zij verspreiding van virussen niet goed heeft weten te voorkomen, met schade ter hoogte van het gevorderde bedrag tot gevolg.
heeft hiertegen ingebracht dat het haar niet duidelijk is waar deze vordering op is gebaseerd is en wat het causaal verband is tussen deze schade en de tekortkoming. Voorts is de schade volgens haar onvoldoende verifieerbaar onderbouwd.
De pachtkamer overweegt als volgt. De grondslag en het gestelde (en door [gedaagde] niet betwiste) causaal verband tussen deze schade en de tekortkoming van [gedaagde] zijn duidelijk. De hoogte van het door HBM gevorderde bedrag is door [gedaagde] , net als HBM een deskundige in de bollen- en of bloementeelt, niet weersproken. Het bedrag ligt voor toewijzing gereed.
4.16.
HBM vordert aan eigen kosten een bedrag van € 21.564,-- aan “extra verwerkingskosten” en een bedrag van € 12.240,00 aan “managementkosten”. [gedaagde] heeft deze vorderingen betwist.
HBM stelt dat er extra personeelskosten gemoeid waren met extra werkzaamheden om de zieke bollen toch te kunnen verwerken en verkopen. HBM gaat uit van 30% extra personeelskosten en begroot deze extra kosten op € 21.564,--. De pachtkamer acht het aannemelijk dat er extra kosten zijn gemaakt, maar schat deze kosten aan de hand van de door HBM gegeven omschrijving van de extra werkzaamheden op 50% van het gevorderde bedrag. Voor het meerdere ziet de pachtkamer in het betoog van HBM onvoldoende objectieve aanknopingspunten. Dit deel van de vordering is toewijsbaar tot € 10.782,--.
HBM stelt dat zij extra managementkosten heeft moeten. HBM begroot deze kosten op € 12.240,--. De pachtkamer acht het aannemelijk dat er extra kosten zijn gemaakt, maar schat deze kosten aan de hand van de door HBM gegeven omschrijving van de extra managementwerkzaamheden op 50% van het gevorderde bedrag. Voor het meerdere ziet de pachtkamer in het betoog van HBM onvoldoende objectieve aanknopingspunten. Dit deel van de vordering is toewijsbaar tot € 6.120,--.
Aan eigen kosten is in totaal een bedrag van € 16.902,-- toewijsbaar.
4.17.
HBM vordert een bedrag van € 21.471,50 aan kosten van de procedure tot benoeming van de voorlopig deskundige. Het bedrag is inclusief het loon van de deskundige.
Deze kosten zijn toewijsbaar behoudens de btw component van € 3.496,50 [5] die HBM, zoals zij ter zitting heeft toegegeven, ten onrechte heeft meegevorderd. Daarmee rekening houdende komt het toe te wijzen bedrag op € 17.975,--.
4.18.
Dit leidt tot de volgende hoofdsom/ schadevergoeding:
Directe gevolgschade € 527.647,--;
Onderzoekskosten € 15.260,50;
Virusuitval € 27.780,--;
Eigen kosten € 16.902,--;
Kosten procedure voorlopig deskundigenbericht en loon deskundige € 17.975,--Totaal € 605.564,50.
4.19.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 4.775,00 is onvoldoende gemotiveerd weersproken en ligt voor toewijzing gereed.
4.20.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van HBM toewijsbaar is tot een bedrag van € 610.339,50. Het overige ligt voor afwijzing gereed. De gevorderde rente, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, is toewijsbaar als na te melden.
4.20.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van dit geding worden veroordeeld. In deze begroting zitten niet de kosten van het voorlopig deskundigenbericht. Deze zijn hiervoor al begroot en toegewezen.
4.21.
HBM maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De pachtkamer:
Veroordeelt [gedaagde] om aan HBM te betalen een bedrag van € 610.339,50 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 527,467,00 vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag van betaling en over € 82.872,50 vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding aan de zijde van HBM gevallen en tot en met deze uitspraak vastgesteld op € 103,33 aan dagvaardingskosten, € 1.384,00 aan griffierechten en op € 2.490,00 wegens salaris van de gemachtigde van HBM (waarover [gedaagde] geen BTW verschuldigd is).
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer van de sectie kanton, locatie Alkmaar in de samenstelling van mr. M.C. van Rijn, kantonrechter-voorzitter, C.J.M. Kramer- Pepping en S.H.M. Kapteijn, pachtleden en bij vervroeging door de kantonrechter-voorzitter in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter-voorzitter

Voetnoten

1.Zie pagina 32 van het voorlopig deskundigenbericht
2.Zie pagina 15 en 16 van het voorlopig deskundigenbericht
3.Zie pagina 27 van het voorlopig deskundigenbericht
4.Zie pagina 13 e.v.
5.Zie productie 6 bij dagvaarding