ECLI:NL:RBNHO:2023:12796

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
10463161 \ CV EXPL 23-1317
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in huurzaak met hennepkwekerij en schadevergoeding

In deze zaak vordert de eiser in verzet de vernietiging van een eerder verstekvonnis. In de verstekprocedure is de eiser veroordeeld tot schadevergoeding aan de gedaagde, omdat in de door de gedaagde verhuurde bedrijfsruimte een hennepkwekerij is aangetroffen. De eiser stelt dat de huurovereenkomst onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen en daardoor vernietigbaar is. De kantonrechter oordeelt dat dit betoog faalt en ziet geen aanleiding tot matiging van de toegewezen bedragen. Het verstekvonnis wordt grotendeels in stand gelaten, met uitzondering van de maandelijkse schadevergoeding gelijk aan de huurprijs, die wordt afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing door de gedaagde.

Het procesverloop begint met een vordering van de gedaagde tegen de eiser in verzet, die niet is verschenen, waarna een verstekvonnis is uitgesproken. De eiser komt in verzet en voert aan dat hij niet de contractspartij is bij de huurovereenkomst, omdat deze is gesloten door zijn eenmanszaak. De kantonrechter oordeelt dat de eiser tekort is geschoten in zijn verplichtingen als huurder, omdat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden op de bedrijfsruimte. De kantonrechter concludeert dat de eiser de schade die de gedaagde heeft geleden als gevolg van deze tekortkoming moet vergoeden.

De kantonrechter oordeelt dat het verzet tijdig is ingesteld en dat de eiser ontvankelijk is in zijn verzet. De huurovereenkomst wordt ontbonden en de eiser wordt veroordeeld tot betaling van de gevorderde schadevergoeding, ontruimingskosten en proceskosten. De kantonrechter wijst de vordering voor het overige af, waardoor het verstekvonnis gedeeltelijk wordt vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10463161 \ CV EXPL 23-1317
Uitspraakdatum: 28 december 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eisende partij in verzet]
wonende te [woonplaats 1]
eisende partij in het verzet
verder te noemen: [eisende partij in verzet]
tegen
[gedaagde partij in verzet]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde partij in het verzet
verder te noemen: [gedaagde partij in verzet]
gemachtigde: Stichting Bestrijding Woonfraude Hennepteelt
De zaak in het kort
In deze zaak vordert eiser in verzet vernietiging van een eerder tegen hem uitgesproken verstekvonnis. In die verstekprocedure is eiser veroordeeld tot vergoeding van de schade die gedaagde in het verzet heeft geleden, omdat in de door gedaagde verhuurde bedrijfsruimte een hennepkwekerij is aangetroffen. Eiser voert in verzet aan dat de huurovereenkomst onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen en daardoor vernietigbaar is. Dit betoog faalt en daarnaast ziet de kantonrechter ook geen aanleiding tot matiging van de toegewezen bedragen zoals door eiser is verzocht. De kantonrechter laat het verstekvonnis dan ook grotendeels in stand. Alleen de gevorderde maandelijkse schadevergoeding gelijk aan de huurprijs wordt afgewezen, omdat gedaagde onvoldoende heeft onderbouwd op basis waarvan eiser deze schadevergoeding verschuldigd is.

1.Het procesverloop

1.1.
[gedaagde partij in verzet] heeft bij inleidende dagvaarding van één november 2017 een vordering ingesteld tegen [eisende partij in verzet] .
1.2.
[eisende partij in verzet] is niet verschenen, waarna [eisende partij in verzet] bij verstekvonnis van 21 december 2017 is veroordeeld.
1.3.
Bij dagvaarding van 11 april 2023 is [eisende partij in verzet] in verzet gekomen van dat verstekvonnis.
1.4.
Bij brief van 30 juni 2023 heeft [gedaagde partij in verzet] een reactie op de verzetdagvaarding toegezonden.
1.5.
Op 28 november 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. [eisende partij in verzet] is op deze zitting niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [gedaagde partij in verzet] ter toelichting van zijn standpunten naar voren heeft gebracht.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij in verzet] is bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [bedrijf]
2.2.
Blijkens schriftelijke huurovereenkomst van 11 februari 2016 heeft [bedrijf] met ingang van 1 maart 2016 aan [eisende partij in verzet] verhuurd een bedrijfsruimte aan de [adres 1] (hierna: ‘het gehuurde’) tegen een huurprijs van € 1.633,50 per maand.
2.3.
Tot en met maart 2018 heeft [gedaagde partij in verzet] huurbetalingen ontvangen die afkomstig zijn van een bankrekening op naam van [naam bedrijf] , zijnde de eenmanszaak van [eisende partij in verzet] .
2.4.
Op 20 april 2017 heeft de politie Noord-Holland in het gehuurde een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen en ontmanteld, waarbij onder andere 890 planten en voor het kweken van hennep benodigde apparatuur zijn aangetroffen.
2.5.
Op 9 mei 2017 heeft [gedaagde partij in verzet] [eisende partij in verzet] in kort geding gedagvaard en heeft hij bij wijze van voorlopige voorziening ontruiming van het gehuurde gevorderd. Deze vordering is bij verstekvonnis van 18 mei 2017 toegewezen. Naar aanleiding van dit vonnis is er via e-mail contact geweest tussen de gemachtigde van [gedaagde partij in verzet] en [eisende partij in verzet] en is [eisende partij in verzet] erop gewezen dat als hij de ontruiming zelf uitvoert, kosten kunnen worden voorkomen.
2.6.
Bij brief van 11 juli 2017 heeft de burgemeester van de gemeente Purmerend aan [bedrijf] zijn besluit om het gehuurde voor drie maanden te sluiten kenbaar gemaakt. [bedrijf] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft de gemeente op 14 september 2107 besloten dat het besluit in stand blijft.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[gedaagde partij in verzet] heeft bij inleidende dagvaarding van 1 november 2017, ontbinding van de huurovereenkomst, betaling van € 98.906,58 en betaling van een maandelijkse schadevergoeding gelijk aan de huurprijs vanaf 1 januari 2018 gevorderd. Het door [gedaagde partij in verzet] gevorderde bedrag bestond uit € 85.160,04 aan schadevergoeding, € 2.312,04 aan ontruimingskosten en € 11.434,50 aan huurpenningen tot 31 december 2017.
3.2.
[gedaagde partij in verzet] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat [eisende partij in verzet] tekort is geschoten in zijn verplichtingen als huurder doordat er een hennepkwekerij in het gehuurde is aangetroffen. [eisende partij in verzet] is verplicht om alle schade die [gedaagde partij in verzet] als gevolg van deze tekortkoming heeft geleden en alle kosten die [gedaagde partij in verzet] heeft gemaakt, te vergoeden.
3.3.
[eisende partij in verzet] is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde en tot betaling van de proceskosten.
3.4.
[eisende partij in verzet] vordert, in de verzetdagvaarding, ontheffing van de veroordeling en afwijzing van de oorspronkelijke vordering. Daartoe voert [eisende partij in verzet] aan dat [gedaagde partij in verzet] geen contractspartij is bij de gesloten huurovereenkomst, aangezien [bedrijf] als verhuurder in de huurovereenkomst staat vermeld. Daar komt bij dat de vorderingen ten onrechte tegen [eisende partij in verzet] persoonlijk zijn ingesteld, terwijl als huurder in de huurovereenkomst [eisende partij in verzet] h.o.d.n. [naam bedrijf] staat vermeld. Verder voert [eisende partij in verzet] aan dat [gedaagde partij in verzet] er nooit gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [eisende partij in verzet] zijn contractuele wederpartij was. De communicatie en besprekingen over het huurcontract zijn door de vader van [eisende partij in verzet] gedaan en [eisende partij in verzet] is nooit in het gehuurde geweest. [eisende partij in verzet] stelt zich dan ook op het standpunt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. Voor het geval er wel sprake is van een overeenkomst beroept [eisende partij in verzet] zich op vernietiging van de overeenkomst. [eisende partij in verzet] heeft de overeenkomst gesloten uit onervarenheid. [gedaagde partij in verzet] heeft hem onvoldoende geïnformeerd over de gevolgen van het tekenen van de huurovereenkomst en [eisende partij in verzet] wist daardoor niet waarvoor hij tekende. Er is daardoor sprake geweest van misbruik van omstandigheden.
3.5.
Ten aanzien van de schadeposten voert [eisende partij in verzet] aan dat een bouwkundige eerder heeft ingeschat dat de schade ongeveer € 40.000,00 zou bedragen. Dit bedrag ligt aanzienlijk hoger dan het bedrag wat [gedaagde partij in verzet] in de verstekprocedure aan schade heeft gevorderd. Verder betwist [eisende partij in verzet] dat de offerte voor het herstellen van de schade daadwerkelijk tot een opdracht heeft geleid en dat [gedaagde partij in verzet] de kosten die hij vordert dus daadwerkelijk heeft gemaakt. Volgens [eisende partij in verzet] heeft [gedaagde partij in verzet] zijn vordering dan ook onvoldoende onderbouwd en moet die worden afgewezen. Voor zover de schade wel toewijsbaar is, verzoekt [eisende partij in verzet] de kantonrechter om het bedrag te matigen, omdat [gedaagde partij in verzet] zijn zorgplicht zou hebben geschonden door het gehuurde onvoldoende te inspecteren. Daarnaast is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om een jong iemand die geen aandeel heeft gehad in de hennepteelt te veroordelen tot een dergelijk hoog bedrag. Omdat [eisende partij in verzet] niets te maken heeft gehad met de hennepteelt, moeten de ontruimingskosten eveneens worden afgewezen.
3.6.
Tot slot voert [eisende partij in verzet] aan dat op [gedaagde partij in verzet] de plicht ruste om zo snel mogelijk een nieuwe huurder te vinden. Het gehuurde is omstreeks 19 juni 2017 ontruimd en is alleen gedurende de periode dat de gemeente het pand heeft gesloten (van 31 augustus 2017 tot december 2017) niet verhuurbaar geweest. [gedaagde partij in verzet] kan daardoor slechts aanspraak maken op drie huurtermijnen, in plaats van de zeven maanden die hij heeft gevorderd. Omdat het gehuurde is ontruimd en dus niet meer in gebruik was door [eisende partij in verzet] heeft [gedaagde partij in verzet] geen recht op een maandelijkse schadevergoeding gelijk aan de huur vanaf 1 januari 2018.

4.De beoordeling

Het verzet is tijdig ingesteld.
4.1.
[gedaagde partij in verzet] betwist dat het verzet tijdig is ingesteld. Dit zal dan ook als eerste worden beoordeeld.
4.2.
Op basis van de wet moet verzet binnen vier weken nadat het vonnis in persoon aan de veroordeelde is betekend of binnen vier weken na het plegen van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan de veroordeelde bekend is geworden, worden ingesteld. [1]
4.3.
Vooropgesteld wordt dat uit de stukken blijkt dat het vonnis op 11 januari 2018 niet in persoon is betekend. De termijn voor het instellen van verzet is daarom toen niet gaan lopen. Verder is niet gesteld of gebleken dat het vonnis is tenuitvoergelegd. Bepalend is derhalve of door [eisende partij in verzet] voor vóór 13 maart 2023 (zijnde de datum waarop [eisende partij in verzet] stelt bekend te zijn geworden met het vonnis) een daad van bekendheid heeft verricht. Een daad van bekendheid houdt in dat [eisende partij in verzet] zelf een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot de inhoud van zijn veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. [2]
4.4.
[gedaagde partij in verzet] betoogt dat er op 5 november 2019 naar aanleiding van een huisbezoek telefonisch contact is geweest tussen een medewerker van een door [gedaagde partij in verzet] ingeschakeld bureau en [eisende partij in verzet] . Naar aanleiding van dit contact zouden zowel het kort geding vonnis van 18 mei 2017 als het verstekvonnis van 21 december 2017 aan [eisende partij in verzet] zijn toegestuurd. Vervolgens zou er op 19 november 2019 nogmaals telefonisch contact zijn geweest tussen het door [gedaagde partij in verzet] ingeschakelde bureau en [eisende partij in verzet] . Tijdens dit gesprek zou [eisende partij in verzet] hebben bevestigd dat hij de vonnissen had ontvangen en zou hij hebben gezegd dat hij
“niet van plan was om ook maar één cent te gaan betalen.”
4.5.
Voor zover voornoemde contacten met [eisende partij in verzet] hebben plaatsgevonden leidt dat echter niet tot een daad van bekendheid aan de zijde van [eisende partij in verzet] . De Hoge Raad heeft hierover namelijk het volgende geoordeeld.
“Door het enkele aanhoren van het vonnis pleegt de veroordeelde geen daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis hem bekend is als in art. 81 lid 1 (oud) Rv. bedoeld, ook al zou moeten worden aangenomen dat hij door dat aanhoren globaal van de inhoud van het verstekvonnis op de hoogte is geraakt.” [3] Daar komt bij dat niet voldoende vaststaat dat de medewerker van het door [gedaagde partij in verzet] ingeschakelde bureau daadwerkelijk [eisende partij in verzet] telefonisch heeft gesproken. De telefoonnummers die de medewerker in zijn verklaring noemt komen namelijk niet overeen met het telefoonnummer van [eisende partij in verzet] dat in de huurovereenkomst is opgenomen en ook niet met het nummer dat bij de Kamer van Koophandel inschrijving van [eisende partij in verzet] staat vermeld. Verder geldt nog dat de medewerker van het bureau in zijn verklaring aangeeft dat [eisende partij in verzet] op de [adres 2] zou wonen en dat naar dat adres ook de kopieën van de vonnissen zijn toegestuurd, terwijl uit de betekende dagvaardingen uit de eerdere procedures blijkt dat [eisende partij in verzet] op de [adres 3] woonde.
4.6.
Gelet op het vorengaande komt de kantonrechter dan ook tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat [eisende partij in verzet] tot aan 13 maart 2023 bekend was met de inhoud van het vonnis. Hierdoor moet ervan uit worden gegaan dat de termijn om verzet in te stellen op 14 maart 2023 is gaan lopen. [eisende partij in verzet] heeft op 11 april 2023 de verzetdagvaarding aan [gedaagde partij in verzet] laten betekenen. Dit is vier weken na 14 maart 2023, zodat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld. [eisende partij in verzet] is derhalve ontvankelijk in zijn verzet.
Procespartijen
4.7.
In de huurovereenkomst staan [bedrijf] als verhuurder en [eisende partij in verzet] als huurder vermeld. [gedaagde partij in verzet] is dan ook geen partij bij de overeenkomst. Dit brengt echter niet zondermeer mee dat hij niet ontvankelijk is in zijn vordering, zoals door [eisende partij in verzet] is betoogd. Uit jurisprudentie volgt namelijk dat een schuldeiser aan een derde de last kan geven een vordering op eigen naam te innen en dat een dergelijke last meebrengt dat de derde ook op eigen naam in rechte kan optreden. [4] Bij middelijke vertegenwoordiging waarin wordt geprocedeerd op grond van lastgeving maar op eigen naam, behoeft de lasthebber niet in de dagvaarding te vermelden dat hij optreedt voor de belangen van de derde. Wordt de procederende partij echter geconfronteerd met het verweer dat de eiser niet de ware crediteur is, dan zal hij moeten stellen en bewijzen dat hij op grond van een lastgevingsovereenkomst met de werkelijke crediteur, bevoegd is op eigen naam te incasseren.
4.8.
Op de zitting heeft [gedaagde partij in verzet] toegelicht dat hij op basis van een lastgevingsovereenkomst met [bedrijf] bevoegd is om als formele procespartij in de onderhavige procedure op eigen naam maar voor rekening en risico [bedrijf] vorderingen in te stellen. Door niet op de zitting te verschijnen heeft [eisende partij in verzet] dit niet weersproken. Vast staat daardoor dat [gedaagde partij in verzet] bevoegd was uit eigen naam te procederen en is dan ook in zijn vordering ontvankelijk.
4.9.
Aan het verweer van [eisende partij in verzet] dat uit de oorspronkelijke dagvaarding niet volgt dat hij handelend onder de naam van zijn eenmanszaak heeft opgetreden, gaat de kantonrechter voorbij. Een handelsnaam van een eenmanszaak is juridisch gezien geen zelfstandige entiteit die overeenkomsten aan kan gaan of in rechte aangesproken kan worden. Het is de eigenaar van de eenmanszaak die verantwoordelijk is voor de activiteiten die onder de handelsnaam wordt verricht. Het was dan ook niet nodig de handelsnaam van [eisende partij in verzet] te noemen in de dagvaarding.
Is er tussen partijen een huurovereenkomst tot stand gekomen?
4.10.
Doorslaggevend voor de vraag of tussen partijen een huurovereenkomst is gesloten, is wat partijen besproken hebben en wat zij over en weer in redelijkheid hebben mogen afleiden uit de verklaringen en gedragingen van de ander. [5]
4.11.
Vast staat dat de onderhandelingen over de huurovereenkomst hebben plaatsgevonden met de vader van [eisende partij in verzet] . Volgens [gedaagde partij in verzet] heeft de vader, die zelf elders een pand huurde, tijdens de onderhandelingen gezegd dat zijn zoon een bedrijf wilde opstarten en dat hij hem daarbij hielp. Vast staat echter ook dat de huurovereenkomst is ondertekend door [eisende partij in verzet] en dat de huur is betaald vanaf een rekening die op naam van de eenmanszaak van [eisende partij in verzet] staat. Op basis van deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde partij in verzet] niet behoefde te twijfelen aan het verhaal van de vader van [eisende partij in verzet] en er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eisende partij in verzet] de huurovereenkomst wilde sluiten.
4.12.
Aan het verweer dat bij het sluiten van de huurovereenkomst sprake is geweest van misbruik van omstandigheden dan wel van wederzijdse dwaling en de overeenkomst om die reden vernietigbaar is, gaat de kantonrechter voorbij. Van misbruik van omstandigheden kan sprake zijn wanneer iemand weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. [6] [eisende partij in verzet] heeft in dit kader aangevoerd dat hij ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst nog maar 20 jaar oud was, de onderhandelingen door zijn vader zijn gedaan, hij nooit in het gehuurde is geweest en dat hij geen idee had waarvoor hij tekende. Uit die omstandigheden volgt echter niet dat [eisende partij in verzet] zich ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst dusdanig heeft gedragen dat voor [gedaagde partij in verzet] duidelijk moet zijn geweest, althans dat [gedaagde partij in verzet] had behoren op te merken, dat vraagtekens kunnen of moeten worden gesteld bij de wil van [eisende partij in verzet] om de huurovereenkomst te sluiten. Hoewel [eisende partij in verzet] nog relatief jong was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, is het aangaan van een huurovereenkomst niet dusdanig vreemd voor iemand van die leeftijd dat [gedaagde partij in verzet] behoefde te twijfelen aan de wil van [eisende partij in verzet] . Het beroep op misbruik van omstandigheden faalt dan ook.
4.13.
Ook het beroep op wederzijdse dwaling faalt. [eisende partij in verzet] legt aan dit beroep ten grondslag dat het pand niet geschikt zou zijn voor het doel wat partijen voor ogen hadden. Voor zover partijen hierover hebben gedwaald, geldt dat deze dwaling naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van [eisende partij in verzet] dient te blijven. Van een huurder mag verwacht worden dat hij voordat hij een huurovereenkomst tekent, onderzoekt of het gehuurde gebruikt kan worden voor het doel wat de huurder daarmee heeft. Als achteraf blijkt dat dit niet het geval is, dan kan een huurder dat niet aan een verhuurder tegenwerpen. Dit is mogelijk anders als de verhuurder heeft gegarandeerd dat het gehuurde geschikt is voor het doel wat de huurder voor ogen heeft. Dat [gedaagde partij in verzet] een dergelijke garantie heeft gegeven is echter niet gesteld of gebleken.
Herstelkosten van € 85.160,04
4.14.
Doordat er een hennepkwekerij in het gehuurde is aangetroffen, heeft [eisende partij in verzet] zich niet als een goed huurder gedragen en is hij dus tekort geschoten in zijn verplichtingen als huurder. Of [eisende partij in verzet] iets te maken heeft gehad met de hennepteelt in het gehuurde is daarbij niet van belang. Van een huurder mag verwacht worden dat hij voldoende toezicht houdt op hetgeen zich in het gehuurde afspeelt. Indien een huurder dat niet doet, dan komt dat voor zijn rekening en risico. Doordat [eisende partij in verzet] tekort is geschoten is hij verplicht de schade die [gedaagde partij in verzet] als gevolg van deze tekortkoming heeft geleden te vergoeden. [7]
4.15.
De door [gedaagde partij in verzet] gevorderde schade bestaat met name uit kosten voor het herstellen van het pand. [eisende partij in verzet] heeft weliswaar terecht aangevoerd dat de kosten die [gedaagde partij in verzet] in de verstekprocedure heeft gevorderd een stuk hoger zijn dan het bedrag wat eerder door een bouwkundige zou zijn geschat, maar op de zitting heeft [gedaagde partij in verzet] toegelicht dat de bouwkundige in eerste instantie kwam kijken het pand nog niet helemaal leeg was waardoor nog niet alle schade zichtbaar was. Toen het pand leeg was, bleek de schade erger te zijn dan eerder verwacht, waardoor de herstelkosten ook een stuk hoger zijn geworden dan eerder begroot, aldus [gedaagde partij in verzet] . [eisende partij in verzet] heeft dit, door niet op de zitting te verschijnen, niet weersproken, zodat zal worden uitgegaan van de juistheid van de verklaring van [gedaagde partij in verzet] .
4.16.
Verder heeft [eisende partij in verzet] aangevoerd dat niet vaststaat dat [gedaagde partij in verzet] de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, aangezien hij alleen een offerte en geen factuur heeft overgelegd. [eisende partij in verzet] heeft echter niet betwist dat als gevolg van de hennepteelt schade aan het gehuurde is ontstaan. Deze schade heeft [gedaagde partij in verzet] logischerwijs moeten herstellen voordat hij het gehuurde opnieuw kon verhuren. Het geoffreerde bedrag komt de kantonrechter, gezien de foto’s in het dossier en de toelichting van [gedaagde partij in verzet] op de zitting, niet onredelijk voor. [eisende partij in verzet] moet de door [gedaagde partij in verzet] gevorderde herstelkosten dan ook betalen. Dat niet vast staat dat [gedaagde partij in verzet] de geoffreerde kosten daadwerkelijk heeft gemaakt doet daaraan niets af. Bij zaakbeschadiging wordt de schade geleden op het moment van de onrechtmatige daad en niet pas op het moment dat de schade al dan niet daadwerkelijk wordt hersteld. Uitgangspunt daarbij is dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat (ten minste) gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Indien het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – met het herstel gemoeide kosten.
4.17.
De kantonrechter ziet geen aanleiding de kosten voor herstel te matigen, zoals door [eisende partij in verzet] is verzocht. De in artikel 6:109 BW opgenomen maatstaf voor matiging van de wettelijke verplichting tot schadevergoeding brengt met zich dat daarvoor slechts reden kan zijn indien in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.
4.18.
Naar het oordeel van de kantonrechter leidt onverkorte toewijzing van het schadebedrag niet tot een onaanvaardbaar en buitensporig resultaat. Op de zitting heeft [gedaagde partij in verzet] weersproken dat hij een zorgplicht heeft geschonden door het gehuurde niet regelmatig te inspecteren en te controleren. [gedaagde partij in verzet] heeft verklaard dat hij gedurende de looptijd van de huurovereenkomst meerdere keren in het gehuurde is geweest en contact heeft gehad met [eisende partij in verzet] , maar dat hij toen niets heeft gezien wat duidde op hennepteelt. [eisende partij in verzet] heeft dit niet weersproken, waardoor niet vast is komen te staan dat [gedaagde partij in verzet] een zorgplicht heeft geschonden. Verder is de omstandigheid dat [eisende partij in verzet] jong is en geen aandeel zou hebben gehad in de hennepkweek onvoldoende om het schadebedrag te matigen. De herstelkosten zijn weliswaar hoog, maar de schade aan het pand was dan ook aanzienlijk en [eisende partij in verzet] is daar als huurder verantwoordelijk voor. Daar komt bij dat [eisende partij in verzet] meermaals door [gedaagde partij in verzet] in de gelegenheid is gesteld om het herstelwerk zelf uit te (laten) voeren en zo de kosten te kunnen besparen, maar dit heeft [eisende partij in verzet] nagelaten.
Ontruimingskosten
4.19.
Vast staat dat [eisende partij in verzet] , ondanks dat [gedaagde partij in verzet] hem daartoe heeft verzocht, heeft nagelaten het gehuurde leeg en ontruimd op te leveren. Hierdoor heeft [gedaagde partij in verzet] zich genoodzaakt gezien het gehuurde te laten ontruimen en heeft hij kosten moeten maken. De door [gedaagde partij in verzet] gevorderde kosten komen de kantonrechter niet onredelijk voor en moet [eisende partij in verzet] dan ook betalen. De door [eisende partij in verzet] aangevoerde omstandigheden doen daaraan niets af.
Huurpenningen tot 31 december 2017
4.20.
[gedaagde partij in verzet] heeft in de verstekprocedure € 11.434,50 aan gemiste huurinkomsten gevorderd. Hij legt hieraan ten grondslag dat hij in verband met de aangetroffen hennepkwekerij en de als gevolg daarvan gedwongen sluiting door de gemeente van 1 mei 2017 tot 31 december 2017 geen huurinkomsten heeft gehad. [eisende partij in verzet] voert daartegen aan dat het gehuurde slechts drie maanden op last van de gemeente gesloten is geweest, zodat [gedaagde partij in verzet] volgens [eisende partij in verzet] hooguit aanspraak zou kunnen maken op een schadevergoeding gelijk aan drie maanden huur. Dit betoog faalt. Gezien de staat van het gehuurde na het aantreffen van de hennepkwekerij moest [gedaagde partij in verzet] eerst herstelwerkzaamheden uitvoeren voordat hij het gehuurde opnieuw kon verhuren. Logischerwijs gaat hier enige tijd mee gemoeid. Verder geldt dat niet te verwachten is dat een huurder bereid is een huurovereenkomst aan te gaan als hij weet dat het pand nog gesloten gaat worden door de gemeente. Het kan [gedaagde partij in verzet] dan ook niet worden verweten dat hij het gehuurde voor de sluiting door de gemeente niet opnieuw heeft verhuurd. [eisende partij in verzet] moet de gemiste huurinkomsten dan ook aan [gedaagde partij in verzet] vergoeden. Dat hij niet is betrokken in het proces omtrent het voornemen van de gemeente om het gehuurde te sluiten, maakt dat niet anders. De kantonrechter acht het namelijk niet aannemelijk dat inmenging door [eisende partij in verzet] tot een ander besluit van de gemeente had geleid.
Maandelijkse vergoeding vanaf 1 januari 2018
4.21.
[gedaagde partij in verzet] heeft tot slot aanspraak gemaakt op een maandelijkse schadevergoeding, gelijk aan de huur, vanaf 1 januari 2018. Het gehuurde was op dat moment echter niet meer in gebruik door [eisende partij in verzet] en door [gedaagde partij in verzet] zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan hij meent aanspraak te kunnen maken op deze vergoeding. [gedaagde partij in verzet] heeft zijn vordering op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd en dit deel van de vordering moet daarom worden afgewezen.
Conclusie
4.22.
De conclusie is dat het verzet gedeeltelijk gegrond is. Het verstekvonnis kan daarom niet in stand blijven. De kantonrechter zal het vonnis van 21 december 2017 vernietigen en met inachtneming van hetgeen in dit vonnis is overwogen opnieuw beslissen.
4.23.
De proceskosten van zowel de verstek- als de verzetprocedure komen voor rekening van [eisende partij in verzet] , omdat hij overwegend ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet gedeeltelijk gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 21 december 2017 en, opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [eisende partij in verzet] tot betaling aan [gedaagde partij in verzet] van € 98.906,58;
  • verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst betreffende het gehuurde aan de [adres 1] per 21 december 2017 is ontbonden;
5.2.
veroordeelt [eisende partij in verzet] tot betaling van de proceskosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [gedaagde partij in verzet] begroot op:
  • dagvaardingskosten € 99,21
  • griffierecht € 470,00
  • salaris gemachtigde € 600,00;
5.3.
veroordeelt [eisende partij in verzet] tot betaling van de proceskosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [gedaagde partij in verzet] begroot op € 794,00.
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Art. 143 lid 2 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv)
2.Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652
3.Hoge Raad 23 september 2005 ECLI:NL:HR:2005:AT4071
4.Hoge Raad 21 oktober 1983, NJ 1984, 254 en Hoge Raad 21 oktober 1988, nr. 13358, NJ 1989, 83
5.Hoge Raad, 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877
6.Art. 3:44 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW)
7.Art. 6:74 BW