ECLI:NL:RBNHO:2023:12451

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6422
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid en de uitleg van artikel 7:673e BW

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 11 mei 2023, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding die zij aan haar werknemer had betaald na diens langdurige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van de maximeringsbepaling in artikel 7:673e, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek door het Uwv onterecht was, omdat deze bepaling niet de mogelijkheid biedt om een fictieve berekening te maken waarbij werkzaamheden die de werknemer nog verricht in mindering worden gebracht op de compensatie. De rechtbank stelde vast dat de compensatie voor de transitievergoeding € 39.689,57 bedraagt, en dat het bestreden besluit van het Uwv vernietigd moest worden. Tevens werd de wettelijke rente over de te laat betaalde compensatie toegewezen, evenals de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de re-integratiedoelstellingen te respecteren en dat werkgevers niet mogen worden ontmoedigd om zieke werknemers te re-integreren na de termijn van 104 weken, omdat dit zou kunnen leiden tot een vermindering van de compensatie. De rechtbank heeft de compensatie vastgesteld op basis van de transitievergoeding die verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar waarin het opzegverbod wegens ziekte geldt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6422

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Heiloo, eiseres

(gemachtigde: mr. B. van Kasteel),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Inleiding

Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag van eiseres om compensatie voor de aan [naam 1] (hierna: werknemer) betaalde transitievergoeding met het besluit van 13 januari 2021 eiseres een bedrag van € 23.617,30 toegekend.
Met het bestreden besluit van 22 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, in die zin dat de compensatie bepaald wordt op € 26.459,71.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 2] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Werknemer is op 22 september 2016 als gevolg van een ongeval uitgevallen van haar werk als [beroep 1] (30 uur per week). Aan haar wordt per 19 september 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,53%. Dat arbeidsongeschiktheidspercentage is gebaseerd op de praktische verdiencapaciteit. Werknemer was op dat moment nog voor 10 uur per week werkzaam in haar eigen werk (verdeeld in 8 uur [beroep 1] en 2 uur voor de klas staan). Uit de arbeidsdeskundige rapportage van 7 februari 2019 komt naar voren dat werknemer per 30 oktober 2018 haar werk als [beroep 1] gestaakt heeft en vanaf dat moment alleen nog 2 uur per week cursisten bijstaat. Dat laatste heeft zij per 28 januari 2019 ook moeten staken. Werknemer wordt per 30 oktober 2018 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt beschouwd.
2. Eiseres heeft op 23 februari 2019 een ontslagaanvraag ingediend. Verweerder heeft op 8 april 2019 toestemming gegeven voor het ontslag. Eiseres heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 augustus 2019. Eiseres heeft werknemer een transitievergoeding van € 42.163,- (bruto) betaald.
3. Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres van 28 juli 2020 heeft verweerder het primaire besluit genomen.
4. Het bestreden besluit berust – kort gezegd – op het standpunt dat de compensatie voor de transitievergoeding wordt verlaagd met de breuk 20/30, omdat werknemer na het einde van de 104-weken periode nog voor 10 uur per week in staat was de bedongen arbeid te verrichten. Er is ook geen sprake van compensatie van die 10 uur op een later moment, omdat het dienstverband eerder dan na 2 jaar na definitieve uitval is beëindigd.

Standpunt eiseres

5. Eiseres voert aan dat de door verweerder toegepaste beperking van de compensatie geen steun vindt in artikel 7:673e BW. Volgens eiseres is niet duidelijk op grond van welke wettelijke bepalingen de hoogte van de compensatie kan worden beperkt op basis van het aantal uren gedurende welke de werknemer na ommekomst van de 104 weken wachttijd aangepaste arbeid is blijven verrichten. Eiseres wijst er daarbij op dat er geen sprake is van een tweede uitval wegens ziekte; het gaat om een doorlopend ziektegeval. Eiseres merkt voorts op dat er geen sprake is geweest van nieuwe bedongen arbeid; werknemer is (volledig) in dienst gebleven tot 1 augustus 2019.

Beoordeling door de rechtbank

6. Een werkgever is sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 bij beëindiging van een dienstverband op of na die datum aan de werknemer (in beginsel) een transitievergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:673 van het BW. Dat geldt ook bij beëindiging van dienstverbanden van werknemers die langdurig (ten minste twee jaar) arbeidsongeschikt zijn en voor wie op de werkgever geen loonbetalingsverplichting en opzegverbod meer rust. Omdat het verschuldigd zijn van een transitievergoeding na een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid door werkgevers als onrechtvaardig werd ervaren, heeft de wetgever bij wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid, [1] met artikel 7:673e van het BW voorzien in een compensatie voor de door de werkgever betaalde transitievergoeding. [2]
7. Tussen partijen is niet in geschil dat is voldaan aan de voorwaarden om voor compensatie in aanmerking te komen. Partijen zijn (uitsluitend) verdeeld over de uitleg van artikel 7:673e, tweede lid, van het BW. Daarin is, voor zover hier van belang, bepaald dat de hoogte van de compensatie van de transitievergoeding gemaximeerd wordt op het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, waarin het opzegverbod wegens ziekte geldt.
8. Op grond van artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, van het BW kan de werkgever het dienstverband niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid ten minste twee jaar heeft geduurd. Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder b, van artikel 7:670 van het BW worden voor de berekening van de termijn, bedoeld in onderdeel a, de perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Wanneer de werknemer meer dan vier weken zijn werk volledig heeft hervat, ontstaat derhalve op grond van artikel 7:670, eerste lid, van het BW een nieuw opzegverbod van twee jaar bij hernieuwde uitval wegens ziekte.
9. Vaststaat dat werknemer na ommekomst van de termijn van twee jaar haar werk niet volledig heeft hervat, maar na korte tijd juist volledig is uitgevallen. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat sprake zou zijn geweest van een tweede uitval wegens ziekte, waarbij voor een tweede maal het opzegverbod wegens ziekte zou gelden, vindt dat geen steun in de feiten. Voor de berekening van de hoogte van de compensatie moet dus worden uitgegaan van het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij het beëindigen op 19 september 2018.
10. Met de maximeringsbepaling heeft de wetgever willen voorkomen dat het deel van de transitievergoeding dat wordt opgebouwd na de periode van twee jaar voor compensatie in aanmerking zou komen. [3] In deze bepaling, noch in de bepalingen die de wettelijke hoogte van de transitievergoeding regelen, is de mogelijkheid geopend om een fictieve berekening per die datum te maken, waarbij (re-integratie)werkzaamheden die een werknemer op dat moment nog verricht, in mindering op de compensatie gebracht kunnen worden. Verweerder heeft dan ook in strijd met de wettelijke bepalingen een vermindering toegepast op de compensatie.
11. De rechtbank merkt hierbij nog op dat een uitleg zoals door verweerder wordt voorgestaan in strijd is met de re-integratiedoelstellingen zoals deze zijn vastgelegd in onder andere de Wet WIA en de Wet verbetering poortwachter. Deze uitleg zou immers kunnen leiden tot een praktijk bij werkgevers om zieke werknemers niet in staat te stellen na de termijn van 104 weken te re-integreren, nu dat tot een vermindering van de compensatie zou kunnen leiden.
12. Nu verweerder de hoogte van de door eiseres berekende compensatie niet heeft betwist, zal de rechtbank de compensatie vaststellen op € 39.689,57.
Schadevergoeding
13. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de te laat betaalde en nog te betalen compensatie. Nu het beroep gegrond is en de rechtbank heeft vastgesteld dat de compensatie op een hoger bedrag moet worden vastgesteld, bestaat aanleiding dat verzoek toe te wijzen. Uitgangspunt is dat, in het geval een bestuursorgaan een onrechtmatig besluit vervangt door een nieuw besluit, de wettelijke rente ingaat nadat de oorspronkelijke beslis- en betalingstermijn tezamen zijn verstreken. [4] Dat betekent in dit geval dat verweerder wettelijke rente verschuldigd is vanaf 8 maart 2021 (6 weken na de beslistermijn van 6 maanden). Eiseres heeft verzocht om de wettelijke rente te vergoeden over een bedrag van € 16.072,57 tot 2 november 2021 en over een bedrag van € 13.230,16 over de periode van 2 november 2021 tot aan de datum van voldoening. Dat verzoek zal de rechtbank toewijzen.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:637e van het BW. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
15. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de compensatie € 39.689,57 bedraagt.
15.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.092,50, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, een schadeverzoek heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder komen de door eiseres gemaakte verletkosten en reiskosten in aanmerking voor vergoeding, dat betreft een bedrag van in totaal € 196,68.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 22 oktober 2021;
- bepaalt dat de compensatie € 39.689,57 bedraagt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van schadevergoeding aan eiseres, zoals in overweging 13 is bepaald;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.289,18 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzitter, en mr. A.R. ten Berge en mr. F.K. van Wijk leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
griffier
de voorzitter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage

Burgerlijk Wetboek

Artikel 7:670
1. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd
(…).
Artikel 7:673
1. De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
a. de arbeidsovereenkomst:
1° door de werkgever is opgezegd;
2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden; of
b. de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever:
1° door de werknemer is opgezegd;
2° op verzoek van de werknemer is ontbonden; of
3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werknemer niet aansluitend is voortgezet.
2. De transitievergoeding is voor elk jaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd gelijk aan een derde van het loon per maand en een evenredig deel daarvan voor een periode dat de arbeidsovereenkomst korter dan een jaar heeft geduurd (…).
3. (…).
4. Voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in de leden 1 en 2, worden:
(…)
b. een of meer voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, samengeteld. De vorige zin is eveneens van toepassing indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
Artikel 7:673e
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2° van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
2. De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op de transitievergoeding in mindering mogen worden gebracht, met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, niet meer bedraagt dan het bedrag aan transitievergoeding dat, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, of, indien dat bedrag lager is, het bedrag aan loon als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, dat de werkgever gedurende dat tijdvak op grond van de arbeidsovereenkomst met de werknemer heeft betaald. Artikel 670, eerste lid, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.
3. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing, indien de werkgever op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd.
(…)

Voetnoten

1.Stb. 2018, 234, inwerkingtreding 1 april 2020 (Stb. 2019, 76).
3.Kamerstukken II, 2016-2017, 34 699 nr. 3, p. 14