ECLI:NL:RBNHO:2023:12403

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
HAA 22/2398
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor gebruik bijgebouw als recreatiewoning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 3 oktober 2023, werd het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een bestaand bijgebouw als recreatiewoning ongegrond verklaard. De zaak betreft een omgevingsvergunning die oorspronkelijk op 7 november 2019 was verleend aan een derde partij, maar later door de rechtbank was vernietigd. Eiser, die het pand met bijgebouw had gekocht, stelde beroep in tegen het besluit van 5 april 2022, waarin de vergunning opnieuw werd geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de interne onduidelijkheid bij verweerder over de beleidsregels geen bijzondere omstandigheid vormde die aanleiding gaf om van de regels af te wijken. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheden die eiser aanvoerde niet voldoende waren om de weigering van de vergunning te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in stand bleef, en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2398
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort, verweerder
(gemachtigde: W. Boelema).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
[derde partij]te [plaats] (gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling),
[derde-partij 1]te [plaats] (gemachtigde: mr. S.T. Bosch) en
[derde-partij 2]te [plaats] (gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van
1 maart 2022 (verzonden op 5 april 2022) op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van verweerder, derde-partijen [naam 1] en [naam 2] en hun gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een bestaand bijgebouw als recreatiewoning op het perceel [adres] te [plaats] .
1.1.
Verweerder heeft deze omgevingsvergunning op 7 november 2019 aan [naam 3] verleend. Hiertegen hebben derde-partijen bezwaar gemaakt. Die bezwaren heeft verweerder bij besluit van 23 maart 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de daartegen door derde-partijen ingestelde beroepen bij uitspraak van 15 december 2021 gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op de bezwaren te nemen. [1] Met het bestreden besluit van 5 april 2022 heeft verweerder de bezwaren van derde-partijen gegrond verklaard, het besluit van 7 november 2019 herroepen en alsnog de omgevingsvergunning geweigerd.
1.2.
Na het besluit van 23 maart 2020 is de woning aan de [adres] met bijgebouw verkocht aan eiser. Eiser heeft als derde-partij deelgenomen aan de eerdere procedure bij de rechtbank.
1.3
Eiser heeft beroep ingediend tegen het bestreden besluit waarbij de omgevingsvergunning alsnog is geweigerd. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Namens derde-partij [naam 2] is een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
2.1.
Verweerder heeft op 7 november 2019 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit strijdig gebruik op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hierbij heeft verweerder het bouwplan getoetst aan het ‘Toetsingskader verblijfstoeristische accommodaties’ (hierna: de beleidsregels). In de beleidsregels zijn voorwaarden vastgelegd waaronder de gemeente kan afwijken van het bestemmingsplan, als een recreatiewoning niet past binnen dat bestemmingsplan. Verweerder stelt dat het bouwplan aan de daarin gestelde voorwaarden voldoet.
2.2.
In de onherroepelijke uitspraak van deze rechtbank van 15 december 2021 heeft de rechtbank de beroepen van derde-partijen gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de aanvraag ten onrechte in overeenstemming heeft geacht met de beleidsregels. Volgens de beleidsregels mag de oppervlakte van een recreatiewoning in een bijgebouw niet meer bedragen dan 35% van het erf met een maximum van 50 m2. Het bijgebouw heeft op basis van de buitenmaten een oppervlakte van 24,3 m2 en is daarmee groter dan in de beleidsregels is toegestaan. De rechtbank heeft daarom het besluit van
23 maart 2020 vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw op de bezwaren van derde-partijen te beslissen, waarbij hij moet beoordelen of het vasthouden aan de beleidsregels gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen [2] .
2.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van derde-partijen gegrond verklaard, het besluit van 7 november 2019 tot verlening van een omgevingsvergunning herroepen en alsnog geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het bijgebouw als recreatiewoning. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er in dit specifieke geval geen bijzondere feiten of omstandigheden bekend zijn die aanleiding geven om van de beleidsregels af te wijken.
Mocht verweerder de omgevingsvergunning alsnog weigeren?
3.1.
Niet in geschil is dat het gebruik van het bijgebouw als recreatiewoning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Kostverlorenstraat e.o.’. Gelet op de uitspraak van 15 december 2021, waartegen geen van de partijen hoger beroep heeft ingediend, is ook niet in geschil dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden in de beleidsregels om het gebruik van het bijgebouw als recreatiewoning in afwijking van het bestemmingsplan toe staan.
3.2.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
3.3.
Eiser voert aan dat verweerder in dit geval van zijn beleidsregels had moeten afwijken en de omgevingsvergunning niet (alsnog) mocht weigeren, mede gelet op de moeite die al van de kant van verweerder in het voorproces van de eerste vergunningaanvraag is gestoken. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De omstandigheden die eiser in beroep aanvoert zijn geen bijzondere omstandigheden die verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb ertoe had moeten bewegen om in dit geval van de beleidsregels af te wijken. Dat er intern bij verweerder onduidelijkheid was over de interpretatie van de beleidsregels en dat verweerder in eerste instantie de omgevingsvergunning heeft verleend op grond van een verkeerde interpretatie van zijn eigen beleid, is zeer ongelukkig, maar geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Verweerder kan als gevolg van bezwaar of na een rechterlijke uitspraak op grond waarvan hij het besluit dient te heroverwegen immers tot een andere beslissing komen. Zolang er nog rechtsmiddelen tegen de verleende vergunning open staan, betekent dat dat eiser er, toen hij de woning met bijgebouw kocht, niet vanuit kon gaan dat de aan [naam 3] verleende vergunning niet meer herroepen zou (kunnen) worden. De e-mail van de Omgevingsdienst IJmond van 21 april 2020 aan [naam 3] , waarnaar eiser heeft verwezen, maakt dat niet anders. In die e-mail staat namelijk dat volgens de Omgevingsdienst de onduidelijkheid in het beleid met betrekking tot de maximaal toegestane oppervlakte het besluit niet onaantastbaar maakt en dat de kans bestaat dat deze onduidelijkheid ertoe leidt dat de omgevingsvergunning niet houdbaar is bij een rechtelijke uitspraak.
3.4.
Eiser heeft verder gesteld dat in het verleden meerdere soortgelijke situaties wel zijn vergund. Voor zover hij daarmee heeft bedoeld om een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, kan dit beroep niet slagen, alleen al niet omdat eiser dit beroep niet met concreet aangeduide situaties heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit waarbij de omgevingsvergunning alsnog is geweigerd, in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
4.2.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2023 door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).