ECLI:NL:RBNHO:2023:12401

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
HAA 23/951
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van uitspraak inzake rijgeschiktheid en drugsgebruik

Op 3 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Verzoekster had een verzoek om herziening ingediend tegen de uitspraak van 22 december 2021, waarin haar beroep tegen de oplegging van een onderzoek naar haar drugsgebruik en de schorsing van haar rijbewijs ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aan de voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voldoen. De rechtbank oordeelde dat de aangevoerde argumenten van verzoekster een herhaling zijn van eerdere stellingen en dat de uitspraak van de politierechter niet als nieuw feit kan worden aangemerkt.

De zaak begon met een besluit van 6 september 2021 van het CBR, waarin verzoekster werd onderworpen aan een onderzoek naar haar drugsgebruik na een aanhouding door de politie op 5 augustus 2021. De politie had vastgesteld dat verzoekster onder invloed van drugs had gereden, wat leidde tot de schorsing van haar rijbewijs. Verzoekster heeft meerdere keren bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het CBR, maar haar bezwaren zijn steeds ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet in staat is geweest om nieuwe feiten aan te voeren die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden, en bevestigt daarmee de eerdere beslissingen van het CBR en de voorzieningenrechter.

De rechtbank wijst het herzieningsverzoek af, waardoor de eerdere uitspraak van 22 december 2021 in stand blijft. Verzoekster krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: mr. M. Ouhbib).

Inleiding

1. Bij besluit van 6 september 2021 heeft verweerder een onderzoek naar het drugsgebruik van verzoekster opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst. Dit besluit is met de uitspraak van 22 december 2021 [1] in rechte vast komen te staan. Op 2 januari 2023 heeft verzoekster beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep opgevat als een verzoek om herziening van de uitspraak van 22 december 2021.
1.1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het verzoek op 14 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Voorgeschiedenis

Feiten en omstandigheden
2. De politie heeft op 27 augustus 2021 bij verweerder een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Aan de mededeling ligt ten grondslag dat verzoekster – volgens informatie van de politie-eenheid Noord-Holland – in de nacht van 5 augustus 2021 is aangehouden als bestuurder van een auto, vanwege verdenking van het rijden onder invloed van drugs/geneesmiddel al dan niet in combinatie met alcohol. In die nacht is een speekseltest bij verzoekster afgenomen die een indicatie gaf voor cannabis (tetrahydrocannabinol). Met toestemming van verzoekster is bij haar bloed afgenomen. In haar bloed werd 6,9 microgram cannabis (THC) per liter aangetroffen.
Opleggen onderzoek rijgeschiktheid en schorsing geldigheid rijbewijs
3.1.
Naar aanleiding van de mededeling van 27 augustus 2021 heeft verweerderverzoekster in het besluit van 6 september 2021 een onderzoek naar haar drugsgebruik opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst. Verzoekster heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
3.2.
In het besluit op bezwaar van 7 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen de oplegging van het onderzoek en de schorsing van haar rijbewijs ongegrond verklaard. Verweerder legt daaraan – samengevat – het volgende ten grondslag.
Uit de mededeling van de politie blijkt dat bij verzoekster als bestuurder van een motorrijtuig te veel cannabis in het bloed is aangetroffen. Daarom is een onderzoek naar haar geschiktheid opgelegd. Ook is de geldigheid van haar rijbewijs geschorst. Verweerder mag uitgaan van de juistheid van politiestukken. Dit is anders als verzoekster bewijst of aannemelijk maakt dat daar niet vanuit gegaan kan worden. Het is niet geloofwaardig dat zij tijdens het wachten op de uitslag van het voorlopig ademonderzoek een joint heeft opgestoken, zoals zij in bezwaar heeft gesteld. Uit het proces-verbaal blijkt dat de speekseltest een minuut na de uitslag van de voorlopige ademtest is uitgevoerd. De agent heeft ook niet aangegeven dat hij in zijn auto is gaan zitten, in afwachting van de uitslag van dat ademonderzoek. De uitslag daarvan is direct zichtbaar. Tijdens het verhoor heeft verzoekster niets verklaard over het roken van de joint en ook dit komt voor haar risico. Nadat verzoekster de verklaring heeft doorgelezen, heeft zij ingestemd met de verklaring en deze ondertekend. Dat verzoekster zich niet alle vragen kan herinneren en dat een deel van haar verklaring daarin niet is opgenomen, komt voor haar rekening en risico. Als iemand voldoet aan de criteria, moet verweerder een maatregel opleggen of de geldigheid van het rijbewijs schorsen.
3.3.
Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster heeft aangevoerd dat het anders is gegaan dan de politie heeft beschreven. Het besluit van verweerder om haar een onderzoek op te leggen en haar rijbewijs te schorsen, is volgens verzoekster onrechtvaardig. Zij stelt dat zij pas een joint heeft opgestoken toen zij moest wachten op de uitslag van de ademtest. Op dat moment was zij al op de plaats van bestemming. Verzoekster ontkent dat zij de auto heeft bestuurd onder invloed van verdovende middelen.
3.4.
In de uitspraak van 22 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter ziet in het standpunt van verzoekster geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de processen-verbaal. Ook is relevant dat verzoekster de uitkomst van het bloedonderzoek niet heeft bestreden. Dit, in combinatie met wat er in de processen-verbaal staat, maakt dat er een vermoeden was dat zij niet geschikt was om te rijden. Verweerder kon daarom een onderzoek naar haar rijgeschiktheid gelasten. Verweerder was daarom ook bevoegd om het rijbewijs te schorsen. Bij de uitoefening van die bevoegdheid is geen ruimte voor een belangenafweging. Op basis van de wet moest verweerder het rijbewijs wel schorsen.
Ongeldigverklaring rijbewijs
4.1.
In het besluit van 17 november 2021 heeft verweerder het rijbewijs van verzoekster vanaf 24 november 2021 ongeldig verklaard in verband met het niet betalen van de opleggingskosten voor het onderzoek naar haar drugsgebruik.
4.2.
Verzoekster heeft op 17 december 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Uit een brief van 27 december 2021 van het CBR aan verzoekster volgt dat verzoekster dit bezwaar na telefonisch overleg met een juridische medewerker van het CBR heeft ingetrokken. Hiermee heeft verweerder de bezwaarprocedure afgesloten.
4.3.
Op 4 en 5 april 2022 heeft een onderzoek door een keurend arts plaatsgevonden en die heeft geconcludeerd dat bij verzoekster ten tijde van het voorval op 5 augustus 2021 sprake was van drugsgebruik en het aannemelijk is dat verzoekster sinds 6 augustus 2021 is gestopt. De uitslag van dit onderzoek is opgenomen in twee rapporten van RijbewijsBelang van 9 mei 2022 en 4 juli 2022.
4.4.
In het besluit van 15 augustus 2022 heeft verweerder beslist dat het rijbewijs van verzoekster ongeldig blijft, omdat uit het onderzoek blijkt dat er bij verzoekster sprake is van drugsmisbruik. Volgens de regelgeving is verzoekster dan niet geschikt om te rijden. Verzoekster blijft ongeschikt, totdat zij is gestopt met drugsmisbruik én dat een jaar volhoudt. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
4.5.
Met het besluit van 3 oktober 2022 op het bezwaar van verzoekster is verweerder bij de ongeldigverklaring van het rijbewijs gebleven. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
4.6.
Bij uitspraak van 29 november 2022 [2] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoekster het griffiegeld niet op tijd heeft betaald. Bij uitspraak van 26 januari 2023 [3] heeft deze rechtbank ook het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoekster het griffiegeld niet op tijd heeft betaald.
Verklaring geschiktheid
5.1.
Omdat de recidiefvrije periode is verstreken, is verzoekster een gezondheidsprocedure gestart en op 24 oktober 2022 in dat kader verwezen voor onderzoek. Dit onderzoek heeft op 7 december 2022 plaatsgevonden. De keurend arts heeft geconcludeerd dat verzoekster geschikt is met een termijnbeperking van één jaar.
5.2.
In het besluit van 10 januari 2023 heeft verweerder verzoekster een Verklaring van geschiktheid toegekend voor één jaar. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Uit een brief van 31 januari 2023 van het CBR aan verzoekster volgt dat verzoekster telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van het CBR en dat toen besproken is dat verweerder verzoekster niet voor een langere termijn dan één jaar geschikt heeft kunnen achten. In de toekomst kan verzoekster bij het voortdurend uitblijven van (het vermoeden van) drugsmisbruik voor een termijn van drie jaar geschikt worden geacht en vervolgens voor onbepaalde tijd. Verzoekster heeft er vervolgens mee ingestemd dat met dit telefoongesprek en de toezending van de brief het bezwaarschrift met dit gesprek als afgehandeld kan worden beschouwd. Hiermee heeft verweerder de bezwaarprocedure afgesloten.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank wijst het verzoek om herziening van de uitspraak van 22 december 2021 af. Hieronder zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
ij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Een onherroepelijk geworden uitspraak kan alleen worden herzien als aan alle drie deze voorwaarden wordt voldaan.
6.2.
Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist, opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht, of naar voren hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen en op die manier het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. [4]
6.3.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar verzoek om herziening uitgelegd wat er volgens haar is gebeurd op 5 augustus 2021. Zij wijst erop dat bij het laatste onderzoek van de keurend arts is geconcludeerd dat zij lichamelijk in orde is, dat de bloedtest op drugs negatief was en dat het psychiatrisch onderzoek in orde was. Verzoekster vindt dat zij onterecht is behandeld, omdat zij niet onder invloed van drugs heeft gereden in het verkeer. Zij is 1,5 jaar haar rijbewijs kwijt geweest en nu staat er ook nog achter haar naam dat zij drugsmisbruiker is.
Ter zitting heeft verzoekster nog aangevoerd dat de politierechter haar vorig jaar heeft gevolgd in haar stelling dat zij niet onder invloed van drugs heeft gereden in het verkeer. De politierechter heeft daarom de aan verzoekster opgelegde boete kwijtgescholden.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoekster geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Wat verzoekster heeft aangevoerd komt namelijk neer op een herhaling van wat zij eerder heeft aangevoerd. Zoals hiervoor – onder 6.2. – is overwogen, kan dat niet leiden tot herziening van de uitspraak van 22 december 2021.
6.5.
De verwijzing ter zitting naar de uitspraak van de politierechter, leidt ook niet tot een ander oordeel. Verzoekster heeft tijdens de zitting volstaan met de enkele mededeling dat zij gelijk heeft gekregen van de politierechter dat zij niet onder invloed van drugs heeft gereden in het verkeer. Zij heeft niet de uitspraak van de politierechter overgelegd. Deze mededeling ter zitting zonder nadere onderbouwing is onvoldoende. Bovendien is de uitspraak van de politierechter geen feit of omstandigheid van vóór de uitspraak van 22 december 2021 als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek om herziening wordt afgewezen. Dat betekent dat de uitspraak van
22 december 2021 in stand blijft. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank wijst het herzieningsverzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
3 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.HAA 22/5241.
3.HAA 22/5240.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1656.