ECLI:NL:RBNHO:2023:12070

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
C/15/343957 / FA RK 23-4401
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake tijdelijke zorgregeling en kinderbijdrage in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 28 november 2023 een tussenbeschikking gegeven in een familiekwestie tussen de vader en de moeder van een minderjarig kind. De vader heeft verzocht om een zorgregeling voor zijn kind, waarbij hij één weekend in de veertien dagen en elke woensdag contact wil hebben. De moeder heeft verweer gevoerd en stelt dat de vader zich tijdens de relatie niet aan zijn zorgtaken heeft gehouden en dat zijn betrokkenheid schadelijk is voor het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder momenteel gezondheidsproblemen ondervindt, wat haar in staat stelt om een zorgregeling te faciliteren. De rechtbank heeft beide partijen aangemoedigd om mediation te overwegen om tot een gezamenlijke oplossing te komen. In afwachting van de resultaten van de mediation heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader op woensdagmiddag en in het weekend contact heeft met het kind. Daarnaast heeft de moeder verzocht om een kinderbijdrage van € 525 per maand, maar de rechtbank heeft bepaald dat de vader € 343 per maand moet betalen, met ingang van 25 oktober 2023. De rechtbank heeft de beslissing over de zorgregeling aangehouden tot 23 februari 2024, in afwachting van de resultaten van de mediation.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
provisionele voorziening ex artikel 223 Rv | zorgregeling, kinderbijdrage
zaak-/rekestnr.: C/15/343959 / FA RK 23-4402 | C/15/343957 / FA RK 23-4401
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 november 2023
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.E. Groot, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N.H. Fridsma, kantoorhoudende te Heemskerk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 15 september 2023;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 25 oktober 2023;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 30 oktober 2023;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 2 november 2023;
- het verweerschrift op zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 3 november 2023.
1.2.
De behandeling van de zaken hebben plaatsgevonden op de zitting van 7 november 2023 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] , vergezeld door [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
Nu het verzoek in de hoofdzaak gelijktijdig met het provisionele verzoek is behandeld, is het laatst genoemde verzoek ter zitting ingetrokken, zodat dit verzoek verder buiten beschouwing blijft.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2016 tot de zomer van 2022 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over hem.
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de moeder.

3.De verzoeken

3.1.
De vader verzoekt:
  • tussen [de minderjarige] en hem een zorgregeling vast te stellen op basis waarvan [de minderjarige] één weekend in de veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur alsmede iedere woensdag uit school tot donderdag naar school bij de vader verblijft;
  • tussen [de minderjarige] en hem een vakantieregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] van alle vakanties in de even jaren de eerste helft bij de vader verblijft en de tweede helft bij de moeder, waarna deze regeling in de oneven jaren wordt omgekeerd, en daarbij te bepalen dat de vakanties starten op vrijdag uit school en de wisseling bij een vakantie van één week op woensdag om 12.00 uur plaatsvindt en bij een vakantie van meerdere weken op vrijdag om 17.00 uur, en tevens te bepalen dat [de minderjarige] de helft van de feestdagen bij de vader is.
3.2.
Hij stelt hiertoe het volgende. Al sinds het verbreken van de relatie tussen partijen was de moeder terughoudend in het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Zij stemde er niet mee in dat de vader [de minderjarige] meenam naar zijn woning of een activiteit met hem ondernam. Vanaf begin 2023 heeft de moeder gezondheidsklachten. Zij heeft daarom wat vaker de vader gevraagd om voor [de minderjarige] te zorgen. Vanaf 23 juni 2023 mag de vader [de minderjarige] niet meer zien van de moeder. Hiervoor heeft zij geen reden gegeven. De moeder heeft alleen een videobelcontact tussen de vader en [de minderjarige] toegestaan op 2 september 2023. De vader wil graag op frequente basis contact met [de minderjarige] . Zeker nu de zorgtaken voor [de minderjarige] zwaar voor de moeder zijn gezien haar gezondheidsklachten, zou de vader haar graag willen ontlasten. De vader wil samen met de moeder het ouderschap over [de minderjarige] uitoefenen en met haar samenwerken.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de vader. Zij meent dat het verzoek moet worden afgewezen.
4.2.
Zij voert het volgende aan. Tijdens de relatie onttrok de vader zich aan de zorgtaken voor [de minderjarige] . Ook na het verbreken van de relatie gaf de vader niet thuis. Alleen wanneer het hem uitkwam, kwam hij zo nu en dan langs voor contact met [de minderjarige] . Vaak ontstond er dan ruzie tussen partijen, zette de vader de moeder onder druk en besprak hij met [de minderjarige] de omgang. De vader heeft nooit alleen voor [de minderjarige] gezorgd. De moeder heeft in mei 2023 een hartinfarct gehad. Toen de moeder in het ziekenhuis verbleef, heeft de vader enige dagen getracht voor [de minderjarige] te zorgen in de woning van de moeder. Hij heeft de woning toen ernstig verwaarloosd en [de minderjarige] volledig zijn gang laten gaan. [de minderjarige] was behoorlijk overprikkeld toen de moeder weer thuis kwam. De moeder heeft er daarom geen vertrouwen in dat de vader voor [de minderjarige] kan zorgen. De vader houdt bij zijn beslissingen op geen enkele wijze rekening met [de minderjarige] . De gezondheid van de moeder is op dit moment zeer broos. Zij dient stress zo veel mogelijk te vermijden, maar ervaart juist veel stress door de vader. Het kost de moeder al veel energie om de juiste hulpverlening voor [de minderjarige] in te schakelen voor zijn gedragsproblemen. Zij is daarom niet in staat een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader te faciliteren. De contacten met de vader en deze procedure veroorzaken zo veel stress, dat dit ten koste gaat van de gezondheid van de moeder, wat negatieve gevolgen heeft voor haar beschikbaarheid voor [de minderjarige] . Het is daarom op dit moment niet haalbaar en niet in het belang van [de minderjarige] een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen.
4.3.
De moeder verzoekt zelfstandig te bepalen dat de vader een bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] aan de moeder betaalt van € 525 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de datum waarop dit verzoek is ingediend dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag en datum.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder het fysiek en emotioneel moeilijk heeft. Zij heeft op 28 mei 2023 een hartinfarct gekregen en is daarvan herstellende. Mogelijk is zij overbelast geraakt. Zij krijgt hiervoor hulp van onder andere een psycholoog en een maatschappelijk werker. De vraag is hoe de ouders onder deze omstandigheden tot een vruchtbare samenwerking kunnen komen en wat hiervoor nodig is. Op de zitting is met partijen de mogelijkheid van mediation besproken. Beide partijen hebben daarmee ingestemd, al is de vraag gerechtvaardigd, gelet op hun beider persoonlijke omstandigheden, in hoeverre hiervoor voldoende draagkracht en -vlak bestaat. De rechtbank benadrukt dat voor het welzijn en de ontwikkeling van [de minderjarige] van groot belang is dat partijen ruimte voor zichzelf en elkaar creëren met als doel om ruimte te laten ontstaan voor onbelast contact tussen vader en zoon. Daarvoor is nodig dat partijen gezamenlijk onder leiding van een professionele derde in gesprek gaan. Een mediator is hiervoor bij uitstek geschikt. Dit vraagt van beide ouders grote inzet; aan de kant van de vader om niet te snel, te veel te willen, aan de kant van de moeder om niet te langzaam, te weinig te willen. Maar om uit deze impasse te komen, kan mediation de geëigende weg zijn. Van partijen mag worden verwacht dat zij zich hiervoor inzetten. Zij moeten zich realiseren dat met een investering van drie tot zes mediationgesprekken belangrijke stappen kunnen worden gezet om tot gezamenlijke afspraken te komen, waardoor de kans wordt vergroot dat [de minderjarige] ouders krijgt die er voor hem samen willen en kunnen zijn. Dat is in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] .
5.2.
Omdat partijen het er over eens zijn dat zij via mediation zullen proberen overeenstemming te bereiken over de zorgregeling zal de rechtbank de beslissing op dit verzoek aanhouden. In afwachting van de resultaten van de mediation zal in het belang van [de minderjarige] na te melden tijdelijke zorgregeling worden vastgesteld waarbij wordt toegewerkt naar omgang van de vader op woensdagmiddag en een dagdeel in het weekend, met dien verstande dat het partijen uiteraard vrijstaat om in onderling overleg tot nadere afspraken te komen.
5.3.
Partijen zullen als volgt toewerken naar de voorlopige zorgregeling. Zoals ter zitting is besproken komt de vader op zaterdag 11 november 2023 om 10.00 uur een uurtje met [de minderjarige] knutselen of spelen in de woning van de moeder. De vader heeft op zondag 19 november 2023 omgang met [de minderjarige] van 10.00 tot 12.00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt en weer terugbrengt. De vader heeft op zaterdag 25 november 2023 omgang met [de minderjarige] van 10.00 tot 14.00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt en weer terugbrengt.
Met ingang van 29 november 2023 geldt een voorlopige zorgregeling waarbij de vader [de minderjarige] op woensdagmiddag uit school haalt en om 17.00 uur (voor het avondeten) bij de moeder terugbrengt en op zaterdag of zondag om 10.00 uur bij de moeder ophaalt en om 16.00 uur bij haar terugbrengt, afhankelijk van het werkrooster van de vader.
kinderbijdrage
5.4.
De moeder heeft verzocht te bepalen dat de vader aan haar een kinderbijdrage van
€ 525 per maand betaalt.
5.5.
De vader heeft - onder meer - verweer gevoerd tegen de door de moeder bij de berekening gehanteerde tarieven. Ook heeft de man verweer gevoerd tegen de verzochte ingangsdatum. De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van een eventuele kinderbijdrage aan bij de datum van indiening van het zelfstandig verzoek, te weten 25 oktober 2023. Vanaf die datum heeft de vader er immers daadwerkelijk rekening mee kunnen houden dat een kinderbijdrage aan hem kan worden opgelegd.
5.6.
De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat tussen partijen niet in geschil is dat voor de behoefteberekening de inkomensgegevens van het jaar 2021 (geïndexeerd naar het jaar 2022) moeten worden gehanteerd.
5.7.
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van [de minderjarige] aan een kinderbijdrage de tabel ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ van het NIBUD, die behoort bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport). Uitgangspunt van deze tabel is dat ouders een bepaald percentage van hun gezinsinkomen aan hun kinderen besteden. Naast het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, is het netto besteedbare gezinsinkomen van partijen een belangrijke factor bij de bepaling van de hoogte van de behoefte. Dit inkomen wordt in de regel gevormd door de middelen die ouder(s) gebruikelijk voorafgaand aan het verbreken van de samenleving ter beschikking stonden.
5.8.
De rechtbank heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond.
5.9.
Het netto besteedbaar inkomen (NBI) bestaat uit het bruto inkomen uit arbeid, uitkering en/of vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking worden genomen. Ook worden hierbij de netto uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, in aanmerking genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning en de bijtelling vanwege een auto van de zaak. Het NBI wordt vermeerderd met het kindgebonden budget waarop recht bestond ten tijde van de samenleving.
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat het netto besteedbare gezinsinkomen van partijen € 5.755 per maand bedroeg. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] op het moment van uiteengaan van partijen worden vier kinderbijslagpunten in aanmerking genomen. De behoefte van [de minderjarige] bedraagt dan volgens de tabel “Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen” € 793 per maand, geïndexeerd naar 1 januari 2023 € 820 per maand.
5.11.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen.
5.12.
Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het Tremarapport van 2023, vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.175]. Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.
5.13.
De vader is in loondienst werkzaam bij [naam bedrijf] . Uit de op de zitting overgelegde loonstroken (juli en augustus 2023) volgt dat zijn loon afgerond € 5.099 exclusief vakantiegeld bedraagt. Hierop wordt een pensioenpremie van € 324 en Won-premie PAWW van € 8 ingehouden. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vader op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 3.604 per maand. De rechtbank zal geen rekening houden met de in de loonstrook vermelde onregelmatigheidstoeslag, nu het de bedoeling is dat partijen voor wat betreft de omgang uiteindelijk toewerken naar een weekendregeling, waardoor de man in de toekomst niet of minder in het weekend zal kunnen werken.
5.14.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 944 per maand.
5.15.
De moeder is van mening dat het IKB niet in haar draagkrachtberekening moet worden betrokken omdat zij deze bedragen nooit heeft laten uitkeren, maar altijd als verlof heeft opgenomen. Deze stelling wordt niet gevolgd. Hiervoor is redengevend dat het IKB de mogelijkheid geeft naar eigen keuze een deel van het maandinkomen te laten uitbetalen op door de werknemer gekozen tijdstippen. Daarnaast heeft de werknemer de mogelijkheid om het maandinkomen deels om te zetten in verlof en andersom. Daarom zal het IKB als inkomen worden aangemerkt.
5.16.
De moeder is in loondienst werkzaam bij de gemeente [gemeente] . Uit de salarisstrook van oktober 2023 volgt dat de moeder een loon heeft van afgerond € 2.775, vermeerderd met een vakantietoeslag van € 229 en een IKB van € 222. Hierop wordt een pensioenpremie van € 170, premie AOP van € 3 en premie repar. WW van € 3 ingehouden. Verder ontvangt de moeder € 4.723 per jaar aan kindgebonden budget. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de moeder op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt haar NBI € 3.145 per maand.
5.17.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt haar draagkracht dan € 718 per maand.
5.18.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 1.662 per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van [de minderjarige] van € 820 per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van het kind over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
Het eigen aandeel van de vader bedraagt: 944 : 1.662 x 820 = € 466 per maand.
Het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 718 : 1662 x 820 = € 354 per maand.
5.19.
Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Tremarapport, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Nu de vader gemiddeld een dag per week de zorg krijgt voor [de minderjarige] , geldt een percentage van 15%.
5.20.
Omdat de behoefte € 820 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 123 per maand. De vader wordt geacht dit bedrag minimaal te besteden aan [de minderjarige] bij de uitoefening van zijn zorgtaken.
5.21.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vader met ingang van de datum van de indiening van het zelfstandig verzoek een kinderbijdrage van € 343 per maand aan de moeder moet betalen.
5.22.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van het NBI van partijen en de draagkracht van de vader en de moeder. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.
5.23.
De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt, totdat nader wordt beslist, de volgende
tijdelijkeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
en de vader geven met ingang van 29 november 2023 uitvoering aan een voorlopige zorgregeling waarbij de vader [de minderjarige] op woensdagmiddag uit school haalt en om 17.00 uur (voor het avondeten) bij de moeder terugbrengt en op zaterdag of zondag om 10.00 uur bij de moeder ophaalt en om 16.00 uur bij haar terugbrengt, met inachtneming van de hierboven onder 5.3. genoemde opbouwregeling;
6.2.
bepaalt dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
telkens bij vooruitbetaling dient te voldoen € 343 per maand, met ingang van 25 oktober 2023 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan tot
23 februari 2024 PRO FORMA;
6.5.
verzoekt de advocaten van partijen de rechtbank schriftelijk te berichten omtrent de resultaten van de mediation en de daaraan te verbinden gevolgen;
6.6.
bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk op 16 februari 2024 door de rechtbank ontvangen dient te zijn;
6.7.
wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.B. Dinkelaar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.