ECLI:NL:RBNHO:2023:11859

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
15/283903-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langdurig seksueel misbruik van twee minderjarige broers door de verdachte in de periode van 2002 tot 2012, met veroordeling tot gevangenisstraf en schadevergoeding aan de slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van langdurig seksueel misbruik van twee minderjarige broers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in de periode van 2002 tot 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de slachtoffers uit een problematische thuissituatie kwamen en in de weekenden en vakanties bij de verdachte verbleven. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft de beschuldigingen ontkend, met uitzondering van een enkele handeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar, en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder ambulante behandeling. Daarnaast zijn vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot een totaal van € 20.050,76, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar en consistent beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen niet voor het bewijs konden worden gebruikt vanwege het tijdsverloop en mogelijke beïnvloeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met inachtneming van de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/283903-22 (P)
Uitspraakdatum: 23 november 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 november 2023 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] door de gemachtigd advocaat mr. L.A. Korfker en wat namens de benadeelde partij
[slachtoffer 2] door de gemachtigd advocaat mr. A.L. Louwerse naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 november 2002 tot en met 26 november 2010 in de gemeente Heemskerk, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte (telkens)
- zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] , en/of
- getongzoend met die [slachtoffer 1] , en/of
- die [slachtoffer 1] gepijpt, en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] , en/of
- die [slachtoffer 1] afgetrokken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 november 2002 tot en met 26 november 2010 in de gemeente Heemskerk, in elk geval in Nederland met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het pijpen van die [slachtoffer 1] en/of het betasten van de penis van die [slachtoffer 1] en/of het zoenen van die [slachtoffer 1] en/of het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] , en/of het aftrekken van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 juli 2009 tot en met 10 juli 2012 in de gemeente Heemskerk, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes penis in de anus van die [slachtoffer 2] geduwd en/of gebracht, en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer 2] , en/of
- getongzoend met die [slachtoffer 2] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 juli 2009 tot en met 10 juli 2012 in de gemeente Heemskerk, in elk geval in Nederland, met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het betasten van de penis van die [slachtoffer 2] en/of het zoenen met die [slachtoffer 2] en/of het laten betasten van zijn, verdachte’s penis door die [slachtoffer 2] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het gedachtestreepje ‘zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] ’ onder feit 1 primair. De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte voor het overige van feit 1 primair en van de feiten 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair moet worden vrijgesproken. Het standpunt van de raadsvrouw zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging
Verweer van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De verklaringen van [slachtoffer 1] gaan over een periode van tien tot twintig jaar geleden. Gelet op dit tijdsverloop zijn pseudoherinneringen niet uit te sluiten, waardoor de betrouwbaarheid van de verklaringen afneemt. [slachtoffer 1] benoemt in zijn aangifte weinig specifieke momenten en geeft geen controleerbare en concrete informatie over de seksuele handelingen. Hij heeft ook vrij weinig informatie met anderen gedeeld voordat hij aangifte deed. Naarmate de tijd verstrijkt vervagen herinneringen, kunnen herinneringen worden vervormd door informatie van buitenaf en bestaat de mogelijkheid van pseudoherinneringen. De verdachte heeft een seksuele relatie gehad met de toen 17-jarige [broer van de slachtoffers] , een broer van [slachtoffer 1] . Dit kan ertoe hebben geleid dat [slachtoffer 1] de verdachte in zijn herinneringen heeft opgeslagen als een pedofiel die het met jonge jongetjes doet. Op deze manier kunnen er herinneringen zijn opgeslagen waarbij feit en fictie door elkaar zijn gelopen. De verklaringen van [slachtoffer 1] kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt.
De verdachte heeft bekend dat hij zich in 2010 door [slachtoffer 1] heeft laten pijpen en ontkent alle andere tenlastegelegde seksuele handelingen. Nu steunbewijs hiervoor ontbreekt, moet de verdachte van de overige gedachtestreepjes worden vrijgesproken.
[slachtoffer 2] heeft aangifte tegen de verdachte gedaan toen hij als getuige in de zaak van [slachtoffer 1] werd gehoord. Dat was een jaar na de aangifte van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wonen in hetzelfde huis en het is onwaarschijnlijk dat zij niet met elkaar hebben gesproken over de aangifte van [slachtoffer 1] . Als mensen elkaar intensief spreken over hun ervaringen, kan sociale beïnvloeding plaatsvinden (collaborative storytelling). Deze ervaringen versmelten tot een gezamenlijk verhaal en dit kan leiden tot ongefundeerde beschuldigingen van seksueel misbruik. De verklaringen van [slachtoffer 2] zijn daarom niet betrouwbaar en moeten van het bewijs worden uitgesloten. Nu geen ander bewijs voorhanden is, moet de verdachte volgens de raadsvrouw ook van feit 2 worden vrijgesproken.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, de aangifte van [slachtoffer 1] betrouwbaar en op de voor de tenlastelegging relevante onderdelen consequent en consistent. De verklaringen van [slachtoffer 1] bij de politie komen overeen met hetgeen hij over het seksueel misbruik aan zijn vriendin [getuige 1] (dossierpagina’s 85-92) en zijn zus [getuige 2] heeft verteld. Verder worden de verklaringen van [slachtoffer 1] op een aantal relevante punten ondersteund door de verklaringen van de verdachte. Zo heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer 1] inderdaad in de weekenden en vakanties bij hem thuis in een hoogslaper sliep, dat ze samen douchten, dat hij aan het geslachtsdeel van [slachtoffer 1] heeft gezeten als hij naakt op de bank zat en dat [slachtoffer 1] hem een keer heeft gepijpt. Dat [slachtoffer 1] niet alle gebeurtenissen kan reproduceren (zoals de seksuele handelingen met [slachtoffer 2] en de verdachte tegelijk, waarover [slachtoffer 2] heeft verklaard) doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen, nu de gebeurtenissen tien tot twintig jaar geleden plaatsvonden. De rechtbank ziet hierin juist een aanwijzing dat de aangevers hun verklaringen niet op elkaar hebben afgestemd.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 2] eveneens betrouwbaar en op de voor de tenlastelegging relevante onderdelen consequent en consistent. Zijn verklaringen vinden eveneens gedeeltelijk steun in de verklaringen van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 2] heeft gedoucht, dat [slachtoffer 2] naast hem in bed sliep, dat [slachtoffer 2] toen hij 7 jaar was een keer de verdachte tongzoende terwijl hij verdachtes penis met zijn voeten bewerkte en dat zij elkaar aanraakten als zij in bed lagen, dat [broer van de slachtoffers] dit een keer zag en hem toen een klap heeft gegeven.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar en geloofwaardig. Deze verklaringen zijn dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Bewijs
In zedenzaken doet zich vaak de situatie voor dat slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de gewraakte seksuele handelingen: degene die aangifte doet en de vermeende dader. Ook ten aanzien van de onderhavige verdenking is dat het geval.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (in casu [slachtoffer 1] , dan wel [slachtoffer 2] ). De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan kan volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. In zedenzaken is niet vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in voldoende mate steun vinden in de hiervoor genoemde verklaring van de verdachte bij de politie van 10 november 2022, waarin hij heeft bekend dat hij de hiervoor genoemde seksuele handelingen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft verricht. Voor zover de verdachte zich op het standpunt stelt dat wat hij heeft verklaard onjuist door de politie zou zijn weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat dat onvoldoende aannemelijk is geworden. De rechtbank vindt voor de verklaringen van [slachtoffer 1] bovendien steun in de verklaring van zijn zus [getuige 2] . Zij heeft verklaard dat haar broer [broer van de slachtoffers] haar in de ten laste gelegde periode vertelde dat hij de verdachte had betrapt op het moment dat de verdachte seksuele handelingen met [slachtoffer 1] deed
.De rechtbank gaat gelet op het voorgaande dan ook uit van de juistheid van de processen-verbaal. Gelet op het voorgaande is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv en acht de rechtbank de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Periode
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, ten aanzien van feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen dat het seksueel misbruik binnen de gehele tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het seksueel misbruik is begonnen toen hij vier of vijf jaar was en de verdachte nog aan de [straat] in Heemskerk woonde. Dit past bij de verklaring van zus [getuige 2] . Zij heeft verklaard dat zij
toen zij 15 of 16 jaar was (dus in 2001 of 2002) van haar broer [broer van de slachtoffers] hoorde dat hij had gezien dat de verdachte bepaalde seksuele handelingen met [slachtoffer 1] verrichtte, die toen vier of vijf jaar oud was.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
primair:
hij in de periode van 27 november 2002 tot en met 26 november 2010 in de gemeente Heemskerk met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte (telkens)
- zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] , en
- getongzoend met die [slachtoffer 1] , en
- die [slachtoffer 1] gepijpt, en
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] , en
- die [slachtoffer 1] afgetrokken;
2
primair:
hij in de periode van 10 juli 2009 tot en met 10 juli 2012 in de gemeente Heemskerk met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes penis in de anus van die [slachtoffer 2] geduwd en/of gebracht, en
- zich laten pijpen door die [slachtoffer 2] , en
-getongzoend met die [slachtoffer 2] .
Hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 (telkens):
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft verzocht om aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, met daarbij een locatieverbod ten aanzien van de woning van [slachtoffer 2] .
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van 3 jaar.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en door de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de periode van 2002 tot 2012 stelselmatig seksueel misbruikt. [slachtoffer 1] was slechts vier jaar oud toen het misbruik begon en dit is pas gestopt toen hij twaalf jaar was. [slachtoffer 2] is van zijn zevende tot zijn tiende jaar door de verdachte misbruikt. De broers moesten de verdachte onder meer pijpen en aftrekken. De verdachte is bij [slachtoffer 2] met zijn penis het lichaam van [slachtoffer 2] (anaal) binnengedrongen.
De verdachte heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze twee slachtoffers. De slachtoffers kwamen uit een problematische thuissituatie en verbleven in de weekenden en in de vakanties bij de verdachte. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij gedurende lange periode misbruik heeft gemaakt van deze kwetsbare slachtoffers.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan vaak zeer langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Gelet op de onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft het seksueel misbruik nog steeds een grote impact op hun leven. De rechtbank acht dan ook niet uitgesloten dat zij hiervan ook in de toekomst nog psychisch nadeel zullen ondervinden, temeer nu het misbruik in een zeer kwetsbare levensfase heeft plaatsgevonden.
De verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor het seksueel misbruik genomen en heeft alle schuld bij de twee slachtoffers gelegd. De verdachte heeft zich kennelijk slechts bekommerd om de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank houdt rekening met de persoon van verdachte. In dat kader heeft de rechtbank acht geslagen op het op het psychologisch rapport, gedateerd 24 april 2023 van gezondheidszorgpsycholoog [psycholoog] . De psycholoog beschrijft de verdachte als een man die vanuit zijn autismespectrumstoornis beperkt in staat is tot reflecteren en mentaliseren. Hij is nauwelijks in staat om verbanden te leggen of de emotionele gevolgen van zijn gedrag in te schatten en hij redeneert voornamelijk vanuit een egocentrisch perspectief. Ook kan de verdachte zich niet voorstellen dat anderen een eigen, van hem verschillende, belevingswereld hebben. Gelet op het voorgaande werkt de autismespectrumstoornis in enige mate door bij de bewezenverklaarde feiten. De psycholoog adviseert om de verdachte de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
De psycholoog schat het recidiverisico in als matig en acht een ambulante behandeling noodzakelijk. Deze behandeling moet zijn gericht op psycho-educatie over de autismespectrumstoornis en de daarbij behorende beperkte sociale vaardigheden. Genoemde behandeling zou plaats kunnen vinden in de vorm van een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek in het kader van bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht. De psycholoog adviseert verder om ter voorkoming van recidive een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
De rechtbank heeft verder gelet op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 31 mei 2023 van reclasseringswerker [reclasseringswerker] . De reclassering kan zich vinden in het advies van de psycholoog en adviseert om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden, met daarbij een langdurig toezicht. De reclassering adviseert om als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met de slachtoffers, dat de verdachte zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van het openbaar ministerie, dat hij contact met minderjarigen vermijdt dat en dat hij kinderporno vermijdt.
De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
Straf
Al het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zeer ernstige strafbare feiten, waarvoor een forse gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van vijf jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht het van belang dat de volgende door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf worden verbonden, namelijk een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met aangevers en de voorwaarde dat de verdachte zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van het openbaar ministerie.
Daarnaast acht de rechtbank een locatieverbod ten aanzien van de omgeving van de woning van [slachtoffer 2] noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal eveneens als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Geen gedragsbeïnvloedende maatregel
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de psycholoog en de reclassering geadviseerde gedragsbeïnvloedende maatregel ex artikel 38z Sr het volgende. Artikel 38z Sr is in werking is getreden op 1 januari 2018. De bewezenverklaarde periode eindigt op 10 juli 2012. Omdat overgangsrecht niet aan de orde is, kan deze maatregel niet worden opgelegd als een deel van de feiten vóór 1 januari 2018 heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan deze maatregel niet opleggen, nu de bewezenverklaarde feiten zich vóór die datum hebben voorgedaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Afwijzing schorsingsverzoek
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot de datum van de uitspraak. De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte bij vonnis opnieuw te schorsen. Dit verzoek wordt afgewezen. De verdachte wordt bij dit vonnis veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf en uit de eerdergenoemde rapporten volgt dat het recidivegevaar onverkort aanwezig is. Gelet op de ernst van de feiten en het recidivegevaar is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang moet prevaleren boven het persoonlijke belang van de verdachte om – bij een eventueel hoger beroep – in vrijheid zijn proces af te wachten.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vorderingen
[slachtoffer 1]
De raadsvrouw mr. L.A. Korfker heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] een vordering tot schadevergoeding van € 30.050,76 tegen de verdachte ingediend wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 50,76 aan materiële schade (kosten voor het opvragen van het dossier van de benadeelde partij bij de huisarts), een bedrag van € 25.000,- aan immateriële schade en een bedrag van € 5.000,- aan toekomstige schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De raadsvrouw heeft verzocht om de toekomstige schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze post op dit moment nog niet concreet kan worden gemaakt.
[slachtoffer 2]
De raadsvrouw mr. A.L. Louwerse heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] een vordering tot schadevergoeding van € 27.500,- tegen de verdachte ingediend wegens immateriële (€ 22.500,-) en toekomstige (€ 5.000,-) schade die hij als gevolg van het onder 2 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De raadsvrouw heeft verzocht om de toekomstige schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze post op dit moment nog niet concreet kan worden gemaakt.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] op het standpunt dat deze tot een bedrag van € 25.050,76 kan worden toegewezen en dat het bedrag van € 5.000,- aan toekomstige schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] op het standpunt dat deze tot een bedrag van € 22.500,- kan worden toegewezen en dat het bedrag van € 5.000,- aan toekomstige schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.3.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van de immateriële schade aanzienlijk te matigen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] van materiële schade tot en bedrag van € 50,76 is wel voor toewijzing vatbaar.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De rechtbank is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] van oordeel dat de materiële schade van € 50,76 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. In dit geval brengt de aard en de ernst van de normschending mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
De rechtbank acht een vergoeding van € 10.000,- billijk en zal de vordering in zoverre toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van de normschending (het seksueel misbruik), de aard en ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die in vergelijkbare zaken aan smartengeld worden toegekend.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden begroot op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in de vordering ontvangen.
[slachtoffer 2]
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. In dit geval brengt de aard en de ernst van de normschending mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
De rechtbank acht een vergoeding van € 10.000,- billijk en zal de vordering in zoverre toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van de normschending (het seksueel misbruik), de aard en ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die in vergelijkbare zaken aan smartengeld worden toegekend.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden begroot op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in de vordering ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, en 244 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 MAANDEN nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij
een proeftijd vast van vijf jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering op het adres Oostvest 60 te (2011 AK) Haarlem en dat de veroordeelde zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de veroordeelde indien nodig meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de behandeling zo spoedig mogelijk start en de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen;
- de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- de veroordeelde zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
- de veroordeelde zich niet zal bevinden op de [straatnamen] te Heemskerk, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 10,050,76, bestaande uit € 50,76 als vergoeding voor de materiële en € 10,000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.050,76bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.000,-bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M.G. Hink, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. A. Ghonedale, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 november 2023.
Mr. Ghonedale is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.