ECLI:NL:RBNHO:2023:11771

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
15/050201-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ontucht door stiefvader met aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige slachtoffers en seksueel binnendringen bij één van hen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een stiefvader die beschuldigd werd van ontucht met twee minderjarige slachtoffers, die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar zijn en dat er voldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten, de langdurige periode waarin het misbruik heeft plaatsgevonden, en de impact op de slachtoffers. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen en seksueel binnendringen bij de slachtoffers, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud waren. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en een schadevergoeding toegewezen voor immateriële schade, waarbij de hoogte van de schadevergoeding is gematigd. De rechtbank heeft ook de wettelijke voorschriften toegepast die relevant zijn voor de strafbaarheid van de verdachte en de schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/050201-22
Uitspraakdatum: 16 november 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 november 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. T.H. Kapinga, advocaat te Zaandam naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 december 2010 tot en met 23 december 2012, te Assendelft, gemeente Zaanstad, althans in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte
- de (ontblote) borst(en) en/of de (ontblote) vagina en/of de (ontblote) schaamstreek en/of schaamhaar van die [slachtoffer 1] betast en/of gestreeld en/of over geaaid en/of over gewreven en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en/of geduwd en/of gehouden;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van, 24 december 2010 tot en met 23 december 2012, te Assendelft, gemeente Zaanstad, althans in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handeling(en) (telkens) uit
- het (onder de kleding) masseren en/of betasten van en/of voelen aan en/of aaien en/of wrijven over en/of knijpen in de (ontblote) borsten van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van en/of voelen aan en/of aaien en/of wrijven over de (ontblote) vagina en/of schaamstreek en/of schaamhaar van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen en/of brengen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] ,
terwijl die [slachtoffer 1] toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt en terwijl verdachte die [slachtoffer 1] verzorgde en/of opvoedde als behorend bij zijn gezin dan wel dat die [slachtoffer 1] aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 december 2012 tot en met 4 december 2014, te Assendelft, gemeente Zaanstad, althans in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handeling(en) (telkens) uit
- het (onder de kleding) masseren en/of betasten van en/of voelen aan en/of aaien en/of wrijven en/of knijpen in de (ontblote) borsten van die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten van en/of voelen aan en/of aaien en/of wrijven over de (ontblote) vagina en/of schaamstreek en/of schaamhaar van die [slachtoffer 2] ,
terwijl die [slachtoffer 2] , toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt en/of terwijl verdachte die [slachtoffer 2] verzorgde en/of opvoedde als behorend bij zijn gezin dan wel dat die [slachtoffer 2] aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar zijn, er voldoende steunbewijs is en de verklaringen van de aangeefsters bovendien over en weer kunnen worden gebruikt als zogenoemd schakelbewijs.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is en de aangiftes niet over en weer als zogenoemd schakelbewijs kunnen worden gebruikt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en overweegt voorts als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken veelal worden gekenmerkt door het gegeven dat bij de ten laste gelegde seksuele handelingen vaak alleen het vermeende slachtoffer en de vermeende dader aanwezig zijn geweest. Dit brengt in veel gevallen mee dat naast de verklaring van het vermeende slachtoffer weinig of geen andere wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn. De rechtbank neemt bij de beoordeling van de bewijsmiddelen de volgende uitgangspunten in acht.
Uitgangspunten
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De rechtbank wijst er voorts op dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefsters
De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar. De aangeefsters hebben naar het oordeel van de rechtbank op belangrijke punten consistent en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die de verdachte bij/met hen heeft verricht. De aangeefsters hebben concrete gebeurtenissen benoemd waarbij details worden vermeld met betrekking tot waar, wanneer en onder welke omstandigheden deze hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat de aangeefsters op authentieke wijze hebben verteld hoe zij de handelingen van de verdachte hebben ervaren. Dat aangeefsters jaren later met elkaar gesproken hebben over het seksueel misbruik en een gezamenlijke therapiesessie hebben gehad, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat aangeefsters, die elkaar juist jarenlang niets hebben durven en willen zeggen over het seksueel misbruik, wel eerder een vriend respectievelijk een vriendin hierover in vertrouwen hebben genomen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank juist bijdraagt aan de authenticiteit van hun verklaringen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefsters als betrouwbaar en geloofwaardig kunnen worden aangemerkt, voor het bewijs kunnen worden gebruikt en tot uitgangspunt kunnen worden genomen in deze zaak. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of deze verklaringen voldoende worden ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] (hierna ook: [slachtoffer 2] ) voldoende steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige 1] (hierna ook: [getuige 1] ), destijds een vriendin van [slachtoffer 2] . Getuige [getuige 1] heeft onder andere verklaard over de wijze waarop [slachtoffer 2] de dag na de ten laste gelegde seksuele handelingen hierover tegen haar heeft verteld. De verklaring van getuige [getuige 1] is een zelfstandige, eigen waarneming over de emotionele toestand van [slachtoffer 2] kort na het tenlastegelegde feit. Tussen de verklaring van getuige [getuige 1] en de verklaring van [slachtoffer 2] is volgens de rechtbank dan ook geen sprake van een te ver verwijderd verband.
De verklaring van getuige [getuige 2] (hierna ook: [getuige 2] ), de toenmalige vriend van aangeefster [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1] ) kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gebruikt als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft ongeveer twee jaar nadat de ten laste gelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tegen getuige [getuige 2] hierover verklaard. De verklaring van getuige [getuige 2] is dan ook geen zelfstandige, eigen waarneming van de emotionele of fysieke toestand van [slachtoffer 1] op het moment dat de ten laste gelegde seksuele handelingen plaatsvonden of kort daarna. Daarmee concludeert de rechtbank dat tussen de verklaring van [slachtoffer 1] en de verklaring van getuige [getuige 2] sprake is van een te ver verwijderd verband om als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 1] te dienen. Dit geldt ook voor de verklaring van [slachtoffer 2] over het telefoongesprek dat zij in 2014 met [slachtoffer 1] heeft gevoerd en waarin [slachtoffer 1] aan [slachtoffer 2] vertelde over de ten laste gelegde seksuele handelingen. Verder zijn geen bewijsmiddelen voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer 1] kort na het tenlastegelegde met iemand hierover gesproken heeft.
Verklaringen aangeefsters en schakelbewijs
De verklaring van [slachtoffer 1] staat echter niet op zichzelf. De twee aangiften (die van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ) ondersteunen elkaar op specifieke en voor het bewijs relevante onderdelen over en weer. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben voorgedaan, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte herhaaldelijk heeft gehandeld volgens een vaste werkwijze. De verdachte heeft van 2009 tot eind 2014 een relatie gehad met de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Tijdens die relatie is de verdachte bij aangeefsters en hun moeder ingetrokken. De aangeefsters waren ten tijde van het misbruik rond de 13 à 14 jaar oud. Als de verdachte alleen thuis was met één van de aangeefsters en zij op hun slaapkamer huiswerk aan het maken waren, vroeg de verdachte aan één van de aangeefsters of zij een massage wilde ter ontspanning. Van het masseren van de nek en schouders ging de verdachte over tot het onder de kleding betasten van de borsten. Beide aangeefsters hebben ook verklaard dat één van de massages is voortgezet op de slaapkamer van de moeder van de aangeefsters en de verdachte waarna de verdachte hun schaamstreek heeft betast en bij één van de hen ook zijn vingers in de vagina heeft gebracht.
De rechtbank gaat uit van schakelbewijs ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten op grond van de verklaringen afgelegd door de aangeefsters en de genoemde getuige. Daartoe gaat de rechtbank over, omdat het bewijsmateriaal ten aanzien van al deze feiten op essentiële punten belangrijke overeenkomsten en kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van de andere te bewijzen feiten, hetgeen duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Voor wat betreft de modus operandi wordt verwezen naar de reeds hiervoor weergegeven en door aangeefsters en getuige geschetste gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben voorgedaan, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte. De rechtbank zal daarom de verklaringen van de aangeefsters bij het bewijs van de feiten tot uitgangspunt nemen en over en weer gebruiken als steunbewijs voor de bewezenverklaarde feiten.
Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 24 december 2010 tot en met 23 december 2012, te Assendelft, gemeente Zaanstad, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte
- de borsten en de ontblote vagina en de ontblote schaamstreek en schaamhaar van die [slachtoffer 1] betast en
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en gehouden;
2.
hij in de periode van 24 december 2010 tot en met 23 december 2012, te Assendelft, gemeente Zaanstad, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handelingen uit
- het masseren van de borsten van die [slachtoffer 1] en
- het betasten van de ontblote vagina en schaamstreek en schaamhaar van die [slachtoffer 1] en
- het brengen van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] ,
terwijl die [slachtoffer 1] toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt en terwijl die [slachtoffer 1] aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
3.
hij in de periode van 5 december 2012 tot en met 4 december 2014, te Assendelft, gemeente Zaanstad, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handelingen uit
- het onder de kleding masseren van de borsten van die [slachtoffer 2] en
- het betasten van de vagina en schaamstreek en schaamhaar van die [slachtoffer 2] ,
terwijl die [slachtoffer 2] , toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt en terwijl die [slachtoffer 2] aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Feiten 2 en 3 telkens:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op diverse uitspraken waarbij in soortgelijke gevallen een gevangenisstraf van kortere duur is opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd dan wel een taakstraf is opgelegd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het plegen van seksueel misbruik van twee minderjarige slachtoffers, waaronder het binnendringen met zijn vingers in de vagina bij één van de slachtoffers. De verdachte was de stiefvader van deze slachtoffers. De slachtoffers mochten en moesten erop kunnen vertrouwen dat zij in goede handen waren bij de verdachte. Dit vertrouwen heeft de verdachte op grove wijze en langdurig beschaamd. Het misbruik heeft plaatsvonden in de slaapkamers van de slachtoffers en ook in de slaapkamer van de verdachte. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de jonge slachtoffers, die aan het begin van hun puberteit stonden dan wel in de puberteit zaten en van wie het lichaam nog volop in ontwikkeling was. De verdachte die vele malen ouder was dan de slachtoffers heeft zich hier geen enkele rekenschap van gegeven en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen lustgevoelens. De verdachte heeft een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, in een cruciale levensfase in zeer sterke mate doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen en uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen. De verdachte heeft met zijn handelen keer op keer het door de slachtoffers in hem gestelde vertrouwen als stiefvader ernstig geschaad. Nu het misbruik bij de slachtoffers thuis heeft plaatsgevonden, heeft dat extra bijgedragen aan een gevoel van onveiligheid. Dergelijke feiten leiden bovendien tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte sterk aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd van 20 oktober 2023 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Hieruit blijkt onder meer dat er geen zicht is gekregen op wat aan het delictgedrag ten grondslag heeft gelegen. In het geval van een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Gelet op het lage risico op herhaling, het lange tijdsverloop sinds het ten laste gelegde en de huidige afwezigheid van risicovolle signalen, is afgezien van het advies tot oplegging van bijzondere voorwaarden.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard, omvang en ernst van de bewezenverklaarde feiten en op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd een vrijheidsbenemende straf van 12 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal wel bepalen dat een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf, te weten 6 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 15.990,90 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 990,90 aan materiële schade, te weten niet vergoede therapiekosten, eigen risico van de zorg van 2020 tot 2023 en reiskosten van en naar therapie, en € 15.000,- euro aan immateriële schade. Verder is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu die schade onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van het gevorderde bedrag niet in verhouding staat tot het ten laste gelegde waarop hij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft – onder verwijzing naar diverse uitspraken – verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien het rechtstreekse verband tussen de schade en het strafbare handelen van de verdachte onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal dan ook in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gezien de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten – seksueel binnendringen bij een minderjarige tussen de 12 en 16 jaar en ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige – en gezien de toelichting van de benadeelde partij over de gevolgen die zij daarvan heeft ondervonden, staat vast dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden die rechtstreeks verband houdt met het strafbare handelen van de verdachte. De benadeelde partij heeft recht op vergoeding van die schade. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: seksueel binnendringen bij een minderjarige tussen de 12 en 16 jaar en ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 15.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Verder is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van het gevorderde bedrag niet in verhouding staat tot het ten laste gelegde feit waarop hij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft – onder verwijzing naar diverse uitspraken – verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit - ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige - en gezien de toelichting van de benadeelde partij over de gevolgen die zij daarvan heeft ondervonden, staat vast dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden die rechtstreeks verband houdt met het strafbare handelen van de verdachte. De benadeelde partij heeft recht op vergoeding van die schade. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal in het meer gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 5.000,-, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 20212 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.500,-, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Selier, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. G.M.G. Hink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 november 2023.