ECLI:NL:RBNHO:2023:11678

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
15/191601-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde onttrekking van een minderjarige aan wettig gezag door de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld over de onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag door de verdachte, de moeder van het kind. De verdachte heeft haar tweejarige zoon op 26 juni 2022 opgehaald bij de vader en is met hem naar Parijs gereisd, met de intentie om naar Egypte te vliegen. De vader had geen toestemming gegeven voor deze reis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de vader gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenden, wat betekent dat de vader toestemming moest geven voor de reis. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte dat zij toestemming had gekregen van de vader als ongeloofwaardig terzijde geschoven, omdat zij inconsistenties vertoonde in haar verklaringen over de toestemming en de aanvraag van een Egyptisch paspoort voor haar zoon. De rechtbank heeft het feit bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk haar minderjarige zoon heeft onttrokken aan het wettig gezag, in strijd met artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 dagen, gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/191601-22 (P)
Uitspraakdatum: 20 november 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 november 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
ter terechtzitting opgegeven als feitelijk verblijfadres:
[adres 2] .
De politierechter heeft de zaak op 19 juli 2023 verwezen naar de meervoudige strafkamer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J.A. Rosendahl en van wat de verdachte en haar raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 26 juni 2022 tot en met 27 juni 2022, te Haarlem en/of Parijs, althans in Nederland en/of België en/of Frankrijk, opzettelijk een minderjarige, te weten [betrokkene] , heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte haar zoon (opzettelijk) heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte is de moeder van [betrokkene] . De verdachte en de vader van [betrokkene] zijn van elkaar gescheiden en oefenden – ten tijde van het ten laste gelegde feit – gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over hun zoon. Op 26 juni 2022 heeft de verdachte [betrokkene] opgehaald bij de vader. Vervolgens is de verdachte samen met [betrokkene] afgereisd naar Parijs (Frankrijk). Op 27 juni 2022 is de verdachte met [betrokkene] aangetroffen op de luchthaven in Parijs. De verdachte was toen in het bezit van een Egyptisch paspoort en een vliegticket van Parijs naar Cairo (Egypte) voor een vlucht van diezelfde dag, beide op naam van [betrokkene] .
De rechtbank overweegt dat – gelet op de vaststelling dat de verdachte en de vader tezamen het ouderlijk gezag uitoefenden over [betrokkene] – de vader toestemming moet verlenen om [betrokkene] met de verdachte naar het buitenland te laten reizen. In de aangifte heeft de vader verklaard dat hij die toestemming niet heeft gegeven. De verdachte stelt daar tegenover dat zij haar voornemen om met hun kind (via Frankrijk) naar Egypte te reizen met de vader heeft besproken en dat hij haar daar ook (mondeling) toestemming voor heeft gegeven.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat de verdachte – hoewel het haar ter zitting herhaaldelijk is gevraagd – niet helder en concreet heeft kunnen vertellen hoe het gesprek met de vader over de toestemming is verlopen. Verder heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd over de reden van het aanvragen van een Egyptisch paspoort voor [betrokkene] , die ook de Nederlandse nationaliteit en een Nederlands paspoort heeft, en over de reden waarom zij het paspoort bij de Egyptische ambassade in Parijs heeft aangevraagd terwijl zij in Nederland woont. Ook heeft de verdachte wisselend verklaard over wanneer zij dit Egyptische paspoort heeft aangevraagd. De verdachte heeft in haar verhoor bij de politie verklaard dat zij de aanvraag drie maanden voor de reis heeft gedaan, terwijl zij ter zitting heeft verklaard dat dit twee weken voor vertrek is geweest. De rechtbank heeft de verdachte voorgehouden dat zij op dit punt eerder andersluidend heeft verklaard, waarop de verdachte heeft geantwoord dat zij dit niet zo bij de politie heeft gezegd en dat de tolk dan een fout in de vertaling moet hebben gemaakt. De verdachte heeft bij de politie verklaard, en ter zitting herhaald, dat zij het Egyptische paspoort van [betrokkene] de dag van vertrek (of de dag ervoor) heeft ontvangen in de Egyptische ambassade in Parijs. De rechtbank stelt echter vast dat de lezing van de verdachte niet strookt met de bevindingen in het Egyptische paspoort van [betrokkene] , waarin staat dat de
‘date of issue’(de rechtbank leest: uitgiftedatum) 14 juni 2022 betreft.
In het licht van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte geen toestemming had gekregen van de vader om hun kind mee te nemen naar het buitenland. De rechtbank is van oordeel dat ook degene die mede het gezag over een minderjarig kind uitoefent, dit kind kan onttrekken aan het wettelijk over hem gesteld gezag in de zin van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (vgl. Hoge Raad 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:302). De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij in de periode van 26 juni 2022 tot en met 27 juni 2022, in Nederland en/of Frankrijk, opzettelijk een minderjarige, te weten [betrokkene] heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest (berekend op 34 dagen) en met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – in het geval van een bewezenverklaring – verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de lange duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis en de daaruit voortvloeiende beperkingen van de bewegingsvrijheid van de verdachte, haar kwetsbare positie in Nederland en haar blanco strafblad. Primair heeft de raadsman verzocht geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen (ex artikel 9a Sr). Subsidiair heeft de raadsman verzocht een taakstraf op te leggen die (omgerekend) lager is dan het reeds ondergane voorarrest. De raadsman heeft in dit verband erop gewezen dat de verdachte bij oplegging van een gevangenisstraf mogelijk haar verblijfsvergunning zal verliezen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest, eventueel met een voorwaardelijk deel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van haar minderjarige zoon aan het wettig over hem gesteld gezag. De verdachte heeft haar zoon van – destijds – twee jaar vanuit Nederland meegenomen naar het vliegveld in Parijs met de intentie om samen met hem uit te reizen naar Egypte, terwijl de vader daar geen toestemming voor had gegeven. Door zo te handelen heeft de verdachte het ouderlijk gezag van de vader doorkruist. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), van 9 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van 22 maart 2023 en 18 oktober 2023, opgemaakt door Reclassering Nederland respectievelijk Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. Uit de rapporten komt naar voren dat de verdachte in een begeleid woonvoorziening verblijft, een betaalde baan heeft, daarnaast een uitkering ontvangt en hulp en begeleiding krijgt van hulpverleningsinstanties bij de opvoeding van haar zoon. De reclassering schat het risico op herhaling als laag in en adviseert – in het geval van een bewezenverklaring – een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest in deze zaak passend en geboden is. Anders dan de raadsman acht de rechtbank de toepassing van artikel 9a Sr (bewezenverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel) dan wel het opleggen van een taakstraf geen recht doen aan de ernst van het feit. De rechtbank gaat er bij het bepalen van de hoogte van de straf van uit dat de verdachte in totaal 36 dagen in voorarrest heeft doorgebracht. De verdachte is immers op 27 juni 2022 aangehouden en ingesloten in Frankrijk en op 29 juli 2022 overgeleverd aan Nederland, waarna de voorlopige hechtenis van de verdachte op 1 augustus 2022 is geschorst.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft – op verzoek van de raadsman – ter terechtzitting van 6 november 2023 bij afzonderlijk bevel beslist dat het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte wordt opgeheven met onmiddellijke ingang.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering – met uitzondering van de wettelijke rente en zonder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel – wordt toegewezen.
7.2
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen vordering tot schadevergoeding is voorgelegd aan de rechtbank om op te beslissen, nu er – zo begrijpt de rechtbank – geen gebruik is gemaakt van een schade- of voegingsformulier.
In het geval de rechtbank van oordeel is dat wel een vordering is ingediend, heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat i) de vordering niet voldoet aan de vereisten van artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ii) de gestelde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en iii) de benadeelde partij onvoldoende belang (in de zin van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek) heeft bij de vordering, nu een symbolisch bedrag is gevorderd. De raadsman heeft verzocht in ieder geval geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Ligt een vordering tot schadevergoeding ter beoordeling voor aan de rechtbank?
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, waarop de rechtbank dient te beslissen. In het dossier bevindt zich een schrijven van de advocaat van de benadeelde partij, waaruit blijkt wat de inhoud (hoogte) van de vordering is en de gronden waarop deze berust. Niet is vereist dat de benadeelde partij bij voeging in het strafproces een bepaald formulier (format) hanteert. Ter terechtzitting is de benadeelde partij met zijn advocaat verschenen. De advocaat van de benadeelde partij heeft de vordering mondeling nader toegelicht en uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat de benadeelde partij persisteert bij de ingediende vordering, ondanks dat in de slachtofferverklaring – die ter terechtzitting ook is voorgedragen – staat dat hij geen schadevergoeding zal vragen.
Beoordeling van de gestelde schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het volgende wetsartikel is van toepassing:
artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering, voorlopige hechtenis en in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.A. Hesselink, voorzitter,
mrs. M. Hoendervoogt en A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 november 2023.