In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen, waartegen hij beroep had ingesteld bij de officier van justitie. Deze had het beroep ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. De zitting vond plaats op 23 januari 2023, waarbij de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig was, maar de gemachtigde van de betrokkene niet. De officier van justitie handhaafde zijn beslissing en verzocht de kantonrechter om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de opgelegde boete ten onrechte was opgelegd. De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden. De betrokkene was van mening dat hij ten onrechte niet was staande gehouden door de verbalisant, die in een voertuig zonder stopmiddelen reed. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verbalisant niet in een herkenbaar politievoertuig reed, en dat de reden voor het niet staande houden niet voldeed aan de eisen van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV).
De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd en de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 866,25, die door de officier van justitie aan de betrokkene moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. E. Kanninga-Jonker, kantonrechter, en de griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 70,00 bedraagt.