ECLI:NL:GHARL:2022:280

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
Wahv 200.296.104/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Beswerda
  • mr. Van Schuijlenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in Wahv-zaken na telefonische hoorzitting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een geschil over de hoogte van de proceskostenvergoeding die door de kantonrechter was toegekend na een telefonische hoorzitting. De kantonrechter had een volledige proceskostenvergoeding toegekend, terwijl de officier van justitie in hoger beroep aanvoerde dat dit onterecht was en dat slechts een half punt had moeten worden toegekend, gezien de geringe inspanning die een telefonische hoorzitting met zich meebrengt. Het hof heeft de argumenten van de officier van justitie overwogen en geconcludeerd dat de kantonrechter een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd door de telefonische hoorzitting gelijk te stellen aan een fysieke hoorzitting. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de proceskostenvergoeding aangepast. Uiteindelijk is de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.164,75. Dit arrest benadrukt het belang van een uniforme toepassing van de regels omtrent proceskostenvergoedingen in administratieve procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.296.104/01
CJIB-nummer
: 231846250
Uitspraak d.d.
: 17 januari 2022
Arrestvan de meervoudige kamer op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 3 juni 2021, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is M.J.M. Bergers, kantoorhoudende te Maastricht.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd, het beroep tegen de sanctiebeschikking gedeeltelijk gegrond verklaard en die beschikking gewijzigd op het punt van de omschrijving van de gedraging, de feitcode en het sanctiebedrag. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 1.068,-.

Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De gemachtigde van de betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De gemachtigde van de betrokkene heeft daarop gereageerd.

De beoordeling

1. Het hoger beroep van de officier van justitie beperkt zich tot de hoogte van de door de kantonrechter toegekende proceskostenvergoeding. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter voor de hoorzitting in administratief beroep niet een heel maar een half punt had moeten toekennen. Gezien de zeer geringe inspanning die een telefonisch gehouden hoorzitting van een gemachtigde vergt, alsmede het (in vergelijking met het reguliere bestuursrecht) relatief beperkte karakter van een hoorzitting in Wahv-zaken, past het de kantonrechter gebruik te maken van de in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Dat de kantonrechter toepassing van die bevoegdheid in dit geval achterwege heeft gelaten en vasthoudt aan het forfaitaire bedrag dat voor een reguliere hoorzitting geldt, acht de officier van justitie niet redelijk. Onder verwijzing naar pagina 6 van de Nota van toelichting bij het Besluit van 25 februari 2002 tot wijziging van het Brp (Stb 2002,113) en de bijlage bij het Brp die slechts spreekt over het “verschijnen hoorzitting”, blijft de officier van justitie bij diens standpunt dat een telefonische hoorzitting niet vergelijkbaar is met het verschijnen op een hoorzitting. Wellicht kan uit de genoemde toelichting zelfs worden afgeleid dat de term hoorzitting als bedoeld in onderdeel A5 van de bijlage bij het Brp in het geheel niet van toepassing is bij een telefonische hoorzitting en dat derhalve geen punt hoeft te worden toegekend.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat, gelet op de forfaitaire werking van het Brp een punt voor de hoorzitting dient te worden toegekend. Bij toekenning van een punt heeft de regelgever rekening gehouden met de gemiddelde werkbelasting. Hieronder valt eveneens de voorbereiding van de hoorzitting. Verder heeft de regelgever bepaald dat slechts voor enkele soorten besluiten een lagere waarde per punt dient te worden toegekend en de Wahv-procedure valt daar niet onder. Er kan vanwege geringe inspanning tijdens de hoorzitting dus geen sprake zijn van omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Bpb. De officier van justitie matigt tegenwoordig bij alle telefonische hoorzittingen. De matigingsbevoegdheid ziet echter slechts op zeer uitzonderlijke gevallen, waardoor het niet zo kan zijn dat dit in alle zaken aan de orde is. Specifiek voor deze zaak voert de gemachtigde aan dat de toelichting van de officier van justitie een zeer summiere beschrijving is van wat er op de hoorzitting is voorgevallen. Ter voorbereiding van de hoorzitting is onderzoek gedaan naar de blauwe streep en is de gemachtigde naar de locatie van de gedraging gereden om daar de situatie te bekijken. Dat zijn geen werkzaamheden die standaard worden uitgevoerd. De officier van justitie bekijkt ten onrechte alleen wat tijdens de hoorzitting is toegelicht en niet de inspanningen die zijn verricht ter voorbereiding van de hoorzitting.
3. In zijn arrest van 20 juli 2021 (vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2021:7004) heeft het hof overwogen dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van het Bpb kan worden afgeleid dat de regelgever het geven van een telefonische toelichting op het beroep uitdrukkelijk niet heeft willen aanmerken als het verschijnen op een (fysieke) hoorzitting. In de Nota van toelichting bij het Bpb is daaromtrent opgemerkt dat telefonisch horen een beduidend lagere werkbelasting voor de rechtsbijstandsverlener oplevert. In beginsel vormt deelname aan een telefonische hoorsessie dus geen proceshandeling die voor vergoeding in aanmerking komt.
4. Het hof heeft in voormeld arrest geoordeeld aanleiding te zien om in gevallen als dit gebruik te maken van de in artikel 2, derde lid, van het Bpb gecreëerde mogelijkheid om een afwijkende proceskostenvergoeding vast te stellen. Een redelijke wetstoepassing leidt – mede in aanmerking genomen de door de rechtsbijstandsverlener geleverde inspanning – tot toekenning van een half punt in geval sprake is geweest van telefonisch horen.
5. Wat de gemachtigde heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij merkt het hof op dat de door de gemachtigde voor de telefonische hoorzitting in deze zaak specifiek omschreven inspanningen niet zo zeer als voor de telefonische hoorzitting geleverde inspanningen zijn aan te merken, maar meer als algemene op de zaak betrekking hebbende werkzaamheden die ook zonder een hoorzitting of bij een fysieke hoorzitting zouden kunnen worden verricht. Daarin wordt dan ook geen aanleiding gezien om geen gebruik te maken van de hiervoor omschreven matigingsbevoegdheid.
6. De kantonrechter heeft geoordeeld dat telefonisch horen in een Wahv-procedure op één lijn dient te worden gesteld met een fysieke hoorzitting en dat een punt niet op basis van artikel 2, derde lid, van het Bpb kan worden gematigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, alsmede op de overwegingen in het arrest van 20 juli 2021, getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. In het kader van een uniforme rechtstoepassing behoort ook in procedures in administratief beroep en in procedures bij de kantonrechter met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb een half punt te worden toegekend voor een telefonisch door de officier van justitie gehouden hoorzitting.
7. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter voor wat betreft de beslissing op het verzoek om een proceskostenvergoeding niet in stand kan blijven. Het hof zal die beslissing daarom vernietigen, de proceskosten van de betrokkene berekenen met inachtneming van het voorgaande en de advocaat-generaal veroordelen tot het vergoeden van die kosten.
8. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter en het verschijnen ter zitting van de kantonrechter dienen in totaal 3 procespunten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De (huidige) waarde per punt bedraagt € 541,- voor het administratief beroep en € 759,- voor het beroep bij de kantonrechter. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.164,75.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover het de toegekende proceskostenvergoeding betreft;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.164,75.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, mr. Beswerda en mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.