ECLI:NL:RBNHO:2023:11443

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
10597214 \ CV EXPL 23-2982
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop van een tweedehands auto en non-conformiteit

In deze zaak heeft een consument, aangeduid als [eiser], een tweedehands auto van het merk Ford, type Focus, uit 2013 gekocht bij een vennootschap onder firma, aangeduid als [de VOF]. Na vier weken na de aankoop heeft de consument geconstateerd dat de distributieriem en de motor defect zijn gegaan. De consument heeft de verkoper aangesproken op non-conformiteit, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep van de consument niet slaagt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de auto is verkocht in de staat zoals gezien en bereden, en dat de consument op de hoogte was van een tikkend geluid in de motor, wat duidt op een gebrek. De kantonrechter heeft overwogen dat de consument niet kon verwachten dat de auto vrij zou zijn van gebreken, gezien de leeftijd en kilometerstand van de auto. De vordering van de consument tot ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding is afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de consument, omdat hij ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10597214 \ CV EXPL 23-2982 TB
Uitspraakdatum: 27 september 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. S. Yadegari
tegen
[naam VOF]
gevestigd te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [de VOF]
procederend in persoon
De zaak in het kort
[eiser] heeft als consument een tweedehands auto uit 2013 gekocht bij [de VOF] en beroept zich erop dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt (non-conformiteit) omdat vier weken na de koop de distributieriem en de motor defect zijn gegaan.
Dit beroep slaagt niet.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 30 juni 2023 een vordering tegen [de VOF] ingesteld. [de VOF] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
Op 4 augustus 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, [eiser] bijgestaan door mr. Yadegari en [de VOF] vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de VOF] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 25 augustus 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 3 februari 2023 bij [de VOF] een auto van het merk Ford, type Focus met kenteken [kenteken] van het bouwjaar 2013 (hierna: de auto) gekocht van [de VOF] voor € 4.750,00. Op dat moment was de kilometerstand van de auto 100.510.
2.2.
Op de aankoopfactuur van de auto is onder meer vermeld:
“Auto geleverd zonder garantie instaat zoals gezien en bereden motor heeft bij geluid vermoedelijk klepstoters!”.
2.3.
Bij brief van 13 april 2023 heeft [eiser] [de VOF] laten weten dat de distributieriem is gebroken en dat hij schade heeft geleden die bestaat uit een kapotte motor. [eiser] heeft [de VOF] verzocht de gebreken kosteloos te repareren of te vervangen en om de schade te vergoeden.
2.4.
Op 28 april 2023 heeft [eiser] een ingebrekestelling gestuurd aan [de VOF] waarin hij verzoekt om binnen 14 dagen de gebroken distributieriem en kapotte motor te repareren of te vervangen.
2.5.
[de VOF] heeft in een reactie op de laatste brief de aansprakelijkheid afgewezen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter [de VOF] veroordeelt:
Primair
tot terugbetaling aan [eiser] van de koopsom van € 4.750,00 bij volledige ontbinding of een evenredig deel daarvan indien de rechtbank slechts partiele ontbinding wettigt;
om op straffe van een dwangsom van € 500,00 per (onvoltooide deel van een) dag dat [de VOF] de auto niet ophaalt na vonnis en geen deugdelijk vrijwaringsbewijs verschaft aan [eiser] en daarmee [eiser] bevrijdt van zijn kentekenhouderverplichtingen (MRB en WA), een en ander tot een maximum van € 20.000,00;
Subsidiair
indien de rechtbank ontbinding in dit geval en/of op het moment van beoordeling van de vordering tot ontbinding om welke reden dan ook niet honoreert, wordt subsidiair gevorderd, te bepalen dat [eiser] gerechtigd is door een derde de auto te doen herstellen en dat de kosten daarvan op [de VOF] verhaald mogen worden. Indien [de VOF] de auto onder zich heeft én [eiser] gerechtigd wordt tot herstel van de auto door een derde ten laste van [de VOF] , dient deze op straffe van de onder B genoemde dwangsom veroordeeld te worden tot afgifte van de auto aan [eiser] ;
indien en voor zover de kosten niet ten tijde van vonniswijzing bekend zijn althans nog niet begroot zijn, wordt verzocht voor de begroting van de kosten de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure (nader op te maken bij staat) en [de VOF] te veroordelen tot vergoeding van het alsdan vastgesteld bedrag. Dit zijn de kosten van herstel door een derde ex artikel 7:21 lid 6 BW;
Primair en subsidiair
tot vergoeding van de aanvullende schadeposten:
€ 49,33 per maand aan motorrijtuigenbelasting;
€ 47,88 per maand aan verzekeringspremies;
€ 726,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
tot betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom en de nevenvorderingen;
tot veroordeling van [de VOF] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de auto gebrekkig is. De distributieriem is kort na de aankoop defect geraakt en daardoor is schade aan de motor ontstaan. [eiser] hoefde deze gebreken niet te verwachten bij het bouwjaar en de kilometerstand van de auto, wat maakt dat de auto niet aan de overeenkomst heeft beantwoord. [eiser] heeft [de VOF] in gebreke gesteld en de kans geboden de gebreken te verhelpen. [de VOF] heeft dat echter niet gedaan. [eiser] is daarom bevoegd om te overeenkomst te ontbinden. Naast ontbinding vordert [eiser] vergoeding van zijn schade.

4.Het verweer

4.1.
[de VOF] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de auto is verkocht met mankementen. Dit was bij de aanschaf al duidelijk en is ook aangetekend op het aanschafbewijs. Er is ook geen garantie afgesproken. [eiser] heeft korting gekregen in verband met het geluid dat te horen was vanuit de motor. [de VOF] heeft aangeboden de auto te laten maken, maar [eiser] wilde dat niet omdat hij de auto wilde laten maken bij zijn eigen garage. [de VOF] gaat ervan uit dat [eiser] de auto daar heeft laten herstellen.
Om vervanging van de klepstoters mogelijk te maken, moet ook de distributieriem eruit. [de VOF] kan niet garanderen wat andere garages hebben gedaan, zo heeft zij meermalen schriftelijk aan [eiser] meegedeeld.

5.De beoordeling

5.1.
Vaststaat dat de overeenkomst die tussen [de VOF] en [eiser] is gesloten, een consumentenkoop is in de zin van artikel 7:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit omdat [de VOF] handelt in de uitoefening van een bedrijf en [eiser] een natuurlijk persoon is die met de aankoop van de auto niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of er sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [de VOF] , op grond waarvan [eiser] de koopovereenkomst kan ontbinden. Voor de beantwoording van deze vraag moet worden vastgesteld of de auto beantwoordt aan de koopovereenkomst.
5.3.
Bij de koop van een tweedehands auto die bestemd is om aan het verkeer deel te nemen, wordt volgens vaste rechtspraak aangenomen dat deze niet aan de overeenkomst beantwoordt als het gebruik ervan een gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert door een gebrek, dat niet eenvoudig door de koper kan worden ontdekt en hersteld [1] . Hierop zijn wel uitzonderingen mogelijk [2] . Bezien moet worden wat de koper, op grond van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de zaak en de mededelingen van de verkoper, van de auto mocht verwachten. Tegen deze achtergrond overweegt de kantonrechter als volgt.
5.4.
Op grond van artikel 7:18a lid 2 BW is er een wettelijk vermoeden dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt als zich korte tijd na aflevering een afwijking voordoet van wat is overeengekomen. Omdat dit bewijs doorgaans niet te leveren is, geniet de consument door dit wettelijk vermoeden een grote mate van bescherming. Maar het voorgaande neemt niet weg dat de stelplicht en de bewijslast van de non-conformiteit blijven rusten op de eisende partij.
Het wettelijk bewijsvermoeden komt dus pas in beeld als de consument voldoende gemotiveerd stelt dat er sprake is van een afwijking van de overeenkomst die hij niet hoefde te verwachten. Daarbij komt dat hij verplicht is overeenkomstig het bepaalde in artikel 21 van het Wetboek van Rechtsvordering de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dit houdt onder meer in dat geen feiten worden achterhouden waardoor de rechter (en de wederpartij) op het verkeerde been kunnen worden gezet, zoals het naar voren brengen van slechts een deel van het verhaal. Indien een partij dat niet doet, dan kan de rechter daaraan de gevolgen verbinden die haar geraden voorkomen.
5.5.
In dit kader overweegt de kantonrechter verder het volgende. [eiser] begint bij dagvaarding onder “feiten en omstandigheden” onder 1 met het wijzen op productie 1. Volgens [eiser] zijn dit de stukken die hij heeft verkregen van verkoper die moeten duiden op de overeenkomst van koop en verkoop van de auto. Op deze factuur is onder meer vermeld
“Auto geleverd zonder garantie instaat zoals gezien en bereden motor heeft bij geluid vermoedelijk klepstoters!”In de dagvaarding wordt als verweer van [de VOF] een brief van [de VOF] geciteerd. Hierin staat onder meer
“ [eiser] was bekend of had bekend moeten zijn met een gebrek aan de auto, namelijk geluid in de motor vermoedelijk veroorzaakt door de klepstoters. Hij is voor de koop gewaarschuwd voor dit geluid/mankement aan de motor.”Verder is bij productie 6 bij dagvaarding een brief van [de VOF] opgenomen, als reactie op de aan haar gestuurde ingebrekestelling, waarin onder meer staat
“U werd destijds verteld dat er een tik in de motor zat, u vond dit geen probleem en heeft getekend voor de auto in de staat waarin hij op 03-02-2023 verkeerde.”Bij mondeling antwoord is er namens [de VOF] , onder verwijzing naar de factuur, weer op gewezen dat de auto met mankementen is verkocht en dat dit bij aanschaf duidelijk was. Daarnaast is naar voren gebracht dat [de VOF] [eiser] heeft aangeboden de auto te repareren, maar dat [eiser] dat door zijn eigen garage wilde laten doen.
Namens [de VOF] is erop gewezen dat om de klepstoters te kunnen vervangen, de distributieriem moet worden losgemaakt. Ter zitting is dit alles nogmaals uitvoerig naar voren gebracht namens [de VOF] .
Kortom, [de VOF] heeft zich van meet af aan consequent en consistent op het standpunt gesteld dat [eiser] voorafgaand aan de koop op de hoogte was van het feit dat er “een tik in de motor zat”. [eiser] heeft dit alles niet weersproken, niet in de correspondentie voorafgaand aan de procedure en niet bij dagvaarding. Pas tijdens de mondelinge behandeling stelde hij zich op het standpunt dat hem geen enkel gebrek voorafgaand aan de koop bekend was, dat hij tijdens de proefrit met de auto geen tikkend geluid in de motor heeft gehoord, en dat hij niet bij zijn eigen garage is geweest met de auto voor reparatie. Bovendien zou de tekst over het geluid in de motor achteraf door [de VOF] op de factuur zijn gezet, net als de handtekening daaronder.
5.6
Hiermee heeft [eiser] niet voldaan aan het hiervoor genoemde vereiste om de van belang zijnde feiten volledig naar voren te brengen. Daarom passeert de kantonrechter het eerst ter zitting ingenomen standpunt van [eiser] dat hem voorafgaand aan de koop geen gebrek aan de auto bekend was. Zij gaat ervan uit dat [eiser] bekend was met het tikkende geluid in de motor en dus wist dat de auto behept was met een gebrek. Dit leidt ertoe dat [eiser] zijn stelling dat sprake is van een afwijking van de overeenkomst die hij niet hoefde te verwachten, in het licht van de gemotiveerde betwisting hiervan door [de VOF] , onvoldoende heeft onderbouwd. Aldus is niet komen vast te staan dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordde. Daarom zullen zowel de primaire als subsidiaire vordering van [eiser] worden afgewezen.
5.7
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog het volgende. De auto was bij aankoop ongeveer tien jaar oud (bouwjaar 2013), had een kilometerstand van 100.510 en is verkocht voor € 4.750,00. Vast staat dat de distributieriem zo’n twee maanden na de aankoop gebroken is en dat de motor stuk is gegaan. Bij de koop van een tweedehands auto moest [eiser] er rekening mee houden dat deze bij normaal gebruik aan slijtage onderhevig is en in het algemeen geldt dat de kans op gebreken groter wordt naarmate de auto ouder is.
Dat gegeven is verdisconteerd in de koopprijs van een tweedehands auto, die meestal lager is dan die van een nieuwe auto. De koper van een tweedehands auto moet er daarom in het algemeen rekening mee houden dat de auto eerder gebreken zal vertonen dan een nieuwe auto. Dit geldt ook voor een distributieriem, die volgens de fabrikant na tien jaar moet worden vervangen (productie 12 bij akte aanvullende producties van [eiser] ). Het is niet een gebrek dat de koper niet behoefde te verwachten gelet op de leeftijd van de auto. Integendeel in dit geval, bij een tikkend geluid in de motor had [eiser] dergelijke gebreken juist wel kunnen verwachten.
5.8
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.
Deze worden aan de kant van [de VOF] tot en met vandaag vastgesteld op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [de VOF] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D.M. Hazeu en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1338.
2.Hoge Raad 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3097.