3.3.2Nadere bewijsoverweging
De verklaringen van de betrokkene
Uit het procesdossier blijkt dat hulpverlening en politie op verschillende momenten gesprekken hebben gevoerd met [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) over het door haar verrichten van – kort gezegd – prostitutiewerk. [slachtoffer] heeft uiteindelijk geen aangifte gedaan tegen de verdachte.
Uit haar gesprekken met de politie op 26 november 2020 en 16 februari 2021 volgt als verklaring van [slachtoffer] het volgende. [slachtoffer] heeft in juni 2020 ’s nachts een jongen genaamd ‘ [naam] ’ ontmoet bij een tankstation aan de A4. [slachtoffer] heeft contact gehouden met [naam] . Op 18 augustus 2020 hebben [slachtoffer] en haar vriendin met [naam] afgesproken in Hoofddorp. [naam] zei dat hij iemand kende, hij heette [verdachte] en was wel ouder, maar zou hen veel geld geven. [naam] heeft [slachtoffer] en haar vriendin meegenomen naar bar ‘Josephines’ in Hoofddorp, waar [slachtoffer] een man genaamd ‘ [verdachte] ’ heeft ontmoet. In het verhoor van 16 februari 2021 is [slachtoffer] een foto van de verdachte (foto 3, dossierpagina 71) getoond en gevraagd wie deze persoon is. [slachtoffer] wijst de persoon op de foto aan als [verdachte] . De rechtbank begrijpt de verklaringen van [slachtoffer] dus zo dat zij met [verdachte] de verdachte bedoelt. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat de verdachte gebruik maakte van een (kantoor)pand in – zo blijkt uit het onderzoek – Cruquius, waar hij vaak feestjes gaf. [slachtoffer] heeft [adres] in Cruquius – waaraan het pand in gebruik bij de verdachte was gelegen – herkend op Google Maps. [slachtoffer] is na de ontmoeting met de verdachte met haar vriendin naar het pand gegaan voor een feestje. De volgende ochtend heeft de verdachte twee kamers geboekt in een hotel, waar [slachtoffer] seks tegen betaling heeft gehad met de verdachte. [slachtoffer] heeft via WhatsApp contact gehouden met de verdachte en is vaker door hem uitgenodigd om naar het pand te komen. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij in het pand op verschillende momenten – in totaal iets van tien keer – seks tegen betaling heeft gehad met de verdachte. De seksuele handelingen bestonden volgens [slachtoffer] uit: ‘
gepijpt, vingeren en gewone seks. Wel veilig’.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] heeft ontmoet in bar ‘Josephines’ in Hoofddorp. Zijn kennis [naam] had [slachtoffer] toen meegebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij bij die gelegenheid al een kamer in een hotel had geboekt waar hij met een vriendin verbleef. De verdachte heeft voor [slachtoffer] en haar vriendin ook nog een kamer geboekt en zij zijn meegegaan naar het hotel. De verdachte heeft verklaard dat hij hierna (chat)contact heeft onderhouden met [slachtoffer] en haar meerdere keren heeft gezien in het pand in Cruquius, dat hij destijds in gebruik had en waar hij vaak feestjes gaf. De verdachte heeft echter stellig ontkend dat hij – in het hotel of in het pand – seks (tegen betaling) met [slachtoffer] heeft gehad.
De minderjarigheid van de betrokkene
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat uit het dossier niet met zekerheid blijkt dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode minderjarig was, en overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] op grond van een rechterlijke machtiging van de kinderrechter op 6 november 2020 uit huis is geplaatst en is opgenomen in een instelling voor gesloten jeugdhulp. In het crisisverslag van 3 november 2020 – naar aanleiding waarvan de kinderrechter de machtiging heeft afgegeven – wordt [slachtoffer] aangeduid als ‘
minderjarige’ en staat als haar geboortedatum
‘ [geboortedatum] ’vermeld. In het crisisverslag wordt verzocht om een VOTS (de rechtbank begrijpt: voorlopige ondertoezichtstelling) en een spoedmachtiging gesloten plaatsing. Uit artikel 6:257 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de kinderrechter uitsluitend een minderjarige voorlopig onder toezicht kan stellen. De geboortedatum van [slachtoffer] staat ook als zodanig in de processen-verbaal van de politie – waaronder het verhoor van [slachtoffer] als getuige – vermeld. De rechtbank ziet, op grond van het voorgaande, geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de genoemde geboortedatum van [slachtoffer] en acht daarmee bewezen dat [slachtoffer] zeventien – en dus minderjarig – was ten tijde van het ten laste gelegde feit.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de betrokkene
De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer] van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat zij wisselend en weinig specifiek heeft verklaard, terwijl de verbalisanten ook niet (kritisch) hebben doorgevraagd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] in de kern en ten aanzien van op voor de verdachte essentiële onderdelen van de tenlastelegging consequent en consistent heeft verklaard. Zo heeft [slachtoffer] telkens gelijkluidend verklaard via wie en waar zij in contact is gekomen met de verdachte, dat zij in een hotelkamer seks tegen betaling met de verdachte heeft gehad, dat zij via WhatsApp contact is blijven houden met de verdachte en dat zij meermaals (op zijn verzoek) in het pand in Cruquius is geweest en daar ook seks tegen betaling met de verdachte heeft gehad. De rechtbank constateert dat de verklaringen van [slachtoffer] op andere punten enige discrepanties en inconsistenties bevatten. Anders dan de raadsman verbindt de rechtbank daaraan echter niet de conclusie dat de respectievelijke verklaringen van [slachtoffer] om die reden in zijn geheel onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank is van oordeel dat geconstateerde inconsistenties niet (direct) zien op het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt ofwel zien op aspecten die van ondergeschikt belang zijn, zoals de hoogte van de door de verdachte betaalde geldbedragen. Uit het getuigenverhoor op 16 februari 2021 blijkt naar het oordeel van de rechtbank tevens voldoende duidelijk wat [slachtoffer] heeft bedoeld te verklaren over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen haar en de verdachte. Reeds eerder in dat verhoor (dossierpagina 61) heeft [slachtoffer] verklaard wat zij met ‘
gewoon seks’bedoelt, namelijk ‘
zijn piemel in mijn doos’. De vervolgvraag van de verbalisant ‘
je vagina?’, beantwoordt [slachtoffer] dan bevestigend.
Daarnaast vinden de verklaringen van [slachtoffer] op essentiële punten steun in andere bewijsmiddelen, zoals hierna in het kader van het steunbewijs wordt besproken.
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer] als betrouwbaar en geloofwaardig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank zal de verklaringen van [slachtoffer] dan ook gebruiken voor het bewijs.
Steunbewijs
Uit het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) volgt dat het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Niet is vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen (vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717). De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] op specifieke punten voldoende steun vindt in het dossier. De rechtbank wijst daarbij op de uitwerking van het afgetapte telefoongesprek tussen [slachtoffer] en [naam] op 29 september 2020. Uit dit telefoongesprek leidt de rechtbank af dat [naam] er spijt van heeft dat hij [slachtoffer] en haar vriendin naar de verdachte heeft gebracht om seks te hebben tegen betaling, omdat [slachtoffer] zeventien jaar oud blijkt te zijn. [naam] heeft gezien dat [slachtoffer] in het pand seks heeft gehad en weet dat de verdachte veel geld heeft dus hij nog lang zou kunnen doorgaan met het hebben van seks tegen betaling.
De rechtbank wijst verder op de chatgesprekken tussen [slachtoffer] en de verdachte op 20 en 21 september 2020. Uit de tussen de verdachte en [slachtoffer] uitgewisselde berichten leidt de rechtbank af dat de verdachte aan [slachtoffer] vraagt om naar hem toe te komen, waarop [slachtoffer] antwoordt dat ze al een klant heeft die haar gelijk zou betalen en dat de verdachte dan zegt ‘
fuck hem, ik betaal jullie wel’. Op de vraag van [slachtoffer] of zij nog iets mee moet nemen naar de verdachte, antwoordt hij: ‘
condooms’. De volgende middag spreken de verdachte en [slachtoffer] erover dat zij moe zijn van – zo begrijpt de rechtbank – het feestje de nacht ervoor. Als [slachtoffer] dan zegt
‘ik wil slapen’, zegt de verdachte:
‘ik wil met jullie slapen’.
De enkele ontkenning van de verdachte ter terechtzitting dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer] en dat de door hem verstuurde chatberichten als voornoemd moeten worden begrepen als een ‘grap’, acht de rechtbank niet overtuigend en vindt bovendien geen steun in het dossier.
Conclusie
Op grond van de betrouwbare geachte verklaring van [slachtoffer] die op onderdelen voldoende steun vindt in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.