ECLI:NL:RBNHO:2023:11364

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
15/132750-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige prostituee

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het meermalen hebben van seks tegen betaling met een minderjarige prostituee, in strijd met artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de minderjarige, aangeduid als [slachtoffer], betrouwbaar en geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 120 uur, in plaats van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van vijftien maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende had gedaan om de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren, maar dat er geen bijzondere omstandigheden waren die erop wezen dat de verdachte opzettelijk naar een minderjarige prostituee had gezocht. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de kwetsbaarheid van het slachtoffer in overweging genomen, maar ook de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 19 oktober 2023, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/132750-22 (P)
Uitspraakdatum: 2 november 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 16 augustus 2020 tot en met 21 september 2020 te Cruquius en/of Hoofddorp, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, bestaande die ontucht uit: (telkens) het brengen/duwen van zijn penis in de mond en/of de vagina van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de officier van justitie – samengevat – naar voren gebracht dat de verklaringen van [slachtoffer] (hierna ook: de betrokkene) op hoofdlijnen consistent en dus betrouwbaar zijn en tevens voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal in het dossier.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit, wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier geen bewijsmiddel bevat waaruit blijkt dat de betrokkene in de ten laste gelegde periode daadwerkelijk minderjarig was. Verder heeft de raadsman – samengevat – aangevoerd dat de verklaringen van de betrokkene, vanwege een gebrek aan betrouwbaarheid en nauwkeurigheid, moeten worden uitgesloten van het bewijs. Daarnaast bevat het dossier geen overtuigend steunbewijs, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging
De verklaringen van de betrokkene
Uit het procesdossier blijkt dat hulpverlening en politie op verschillende momenten gesprekken hebben gevoerd met [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) over het door haar verrichten van – kort gezegd – prostitutiewerk. [slachtoffer] heeft uiteindelijk geen aangifte gedaan tegen de verdachte.
Uit haar gesprekken met de politie op 26 november 2020 en 16 februari 2021 volgt als verklaring van [slachtoffer] het volgende. [slachtoffer] heeft in juni 2020 ’s nachts een jongen genaamd ‘ [naam] ’ ontmoet bij een tankstation aan de A4. [slachtoffer] heeft contact gehouden met [naam] . Op 18 augustus 2020 hebben [slachtoffer] en haar vriendin met [naam] afgesproken in Hoofddorp. [naam] zei dat hij iemand kende, hij heette [verdachte] en was wel ouder, maar zou hen veel geld geven. [naam] heeft [slachtoffer] en haar vriendin meegenomen naar bar ‘Josephines’ in Hoofddorp, waar [slachtoffer] een man genaamd ‘ [verdachte] ’ heeft ontmoet. In het verhoor van 16 februari 2021 is [slachtoffer] een foto van de verdachte (foto 3, dossierpagina 71) getoond en gevraagd wie deze persoon is. [slachtoffer] wijst de persoon op de foto aan als [verdachte] . De rechtbank begrijpt de verklaringen van [slachtoffer] dus zo dat zij met [verdachte] de verdachte bedoelt. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat de verdachte gebruik maakte van een (kantoor)pand in – zo blijkt uit het onderzoek – Cruquius, waar hij vaak feestjes gaf. [slachtoffer] heeft [adres] in Cruquius – waaraan het pand in gebruik bij de verdachte was gelegen – herkend op Google Maps. [slachtoffer] is na de ontmoeting met de verdachte met haar vriendin naar het pand gegaan voor een feestje. De volgende ochtend heeft de verdachte twee kamers geboekt in een hotel, waar [slachtoffer] seks tegen betaling heeft gehad met de verdachte. [slachtoffer] heeft via WhatsApp contact gehouden met de verdachte en is vaker door hem uitgenodigd om naar het pand te komen. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij in het pand op verschillende momenten – in totaal iets van tien keer – seks tegen betaling heeft gehad met de verdachte. De seksuele handelingen bestonden volgens [slachtoffer] uit: ‘
gepijpt, vingeren en gewone seks. Wel veilig’.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] heeft ontmoet in bar ‘Josephines’ in Hoofddorp. Zijn kennis [naam] had [slachtoffer] toen meegebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij bij die gelegenheid al een kamer in een hotel had geboekt waar hij met een vriendin verbleef. De verdachte heeft voor [slachtoffer] en haar vriendin ook nog een kamer geboekt en zij zijn meegegaan naar het hotel. De verdachte heeft verklaard dat hij hierna (chat)contact heeft onderhouden met [slachtoffer] en haar meerdere keren heeft gezien in het pand in Cruquius, dat hij destijds in gebruik had en waar hij vaak feestjes gaf. De verdachte heeft echter stellig ontkend dat hij – in het hotel of in het pand – seks (tegen betaling) met [slachtoffer] heeft gehad.
De minderjarigheid van de betrokkene
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat uit het dossier niet met zekerheid blijkt dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode minderjarig was, en overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] op grond van een rechterlijke machtiging van de kinderrechter op 6 november 2020 uit huis is geplaatst en is opgenomen in een instelling voor gesloten jeugdhulp. In het crisisverslag van 3 november 2020 – naar aanleiding waarvan de kinderrechter de machtiging heeft afgegeven – wordt [slachtoffer] aangeduid als ‘
minderjarige’ en staat als haar geboortedatum
‘ [geboortedatum] ’vermeld. In het crisisverslag wordt verzocht om een VOTS (de rechtbank begrijpt: voorlopige ondertoezichtstelling) en een spoedmachtiging gesloten plaatsing. Uit artikel 6:257 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de kinderrechter uitsluitend een minderjarige voorlopig onder toezicht kan stellen. De geboortedatum van [slachtoffer] staat ook als zodanig in de processen-verbaal van de politie – waaronder het verhoor van [slachtoffer] als getuige – vermeld. De rechtbank ziet, op grond van het voorgaande, geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de genoemde geboortedatum van [slachtoffer] en acht daarmee bewezen dat [slachtoffer] zeventien – en dus minderjarig – was ten tijde van het ten laste gelegde feit.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de betrokkene
De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer] van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat zij wisselend en weinig specifiek heeft verklaard, terwijl de verbalisanten ook niet (kritisch) hebben doorgevraagd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] in de kern en ten aanzien van op voor de verdachte essentiële onderdelen van de tenlastelegging consequent en consistent heeft verklaard. Zo heeft [slachtoffer] telkens gelijkluidend verklaard via wie en waar zij in contact is gekomen met de verdachte, dat zij in een hotelkamer seks tegen betaling met de verdachte heeft gehad, dat zij via WhatsApp contact is blijven houden met de verdachte en dat zij meermaals (op zijn verzoek) in het pand in Cruquius is geweest en daar ook seks tegen betaling met de verdachte heeft gehad. De rechtbank constateert dat de verklaringen van [slachtoffer] op andere punten enige discrepanties en inconsistenties bevatten. Anders dan de raadsman verbindt de rechtbank daaraan echter niet de conclusie dat de respectievelijke verklaringen van [slachtoffer] om die reden in zijn geheel onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank is van oordeel dat geconstateerde inconsistenties niet (direct) zien op het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt ofwel zien op aspecten die van ondergeschikt belang zijn, zoals de hoogte van de door de verdachte betaalde geldbedragen. Uit het getuigenverhoor op 16 februari 2021 blijkt naar het oordeel van de rechtbank tevens voldoende duidelijk wat [slachtoffer] heeft bedoeld te verklaren over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen haar en de verdachte. Reeds eerder in dat verhoor (dossierpagina 61) heeft [slachtoffer] verklaard wat zij met ‘
gewoon seks’bedoelt, namelijk ‘
zijn piemel in mijn doos’. De vervolgvraag van de verbalisant ‘
je vagina?’, beantwoordt [slachtoffer] dan bevestigend.
Daarnaast vinden de verklaringen van [slachtoffer] op essentiële punten steun in andere bewijsmiddelen, zoals hierna in het kader van het steunbewijs wordt besproken.
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer] als betrouwbaar en geloofwaardig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank zal de verklaringen van [slachtoffer] dan ook gebruiken voor het bewijs.
Steunbewijs
Uit het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) volgt dat het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Niet is vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen (vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717).
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] op specifieke punten voldoende steun vindt in het dossier. De rechtbank wijst daarbij op de uitwerking van het afgetapte telefoongesprek tussen [slachtoffer] en [naam] op 29 september 2020. Uit dit telefoongesprek leidt de rechtbank af dat [naam] er spijt van heeft dat hij [slachtoffer] en haar vriendin naar de verdachte heeft gebracht om seks te hebben tegen betaling, omdat [slachtoffer] zeventien jaar oud blijkt te zijn. [naam] heeft gezien dat [slachtoffer] in het pand seks heeft gehad en weet dat de verdachte veel geld heeft dus hij nog lang zou kunnen doorgaan met het hebben van seks tegen betaling.
De rechtbank wijst verder op de chatgesprekken tussen [slachtoffer] en de verdachte op 20 en 21 september 2020. Uit de tussen de verdachte en [slachtoffer] uitgewisselde berichten leidt de rechtbank af dat de verdachte aan [slachtoffer] vraagt om naar hem toe te komen, waarop [slachtoffer] antwoordt dat ze al een klant heeft die haar gelijk zou betalen en dat de verdachte dan zegt ‘
fuck hem, ik betaal jullie wel’. Op de vraag van [slachtoffer] of zij nog iets mee moet nemen naar de verdachte, antwoordt hij: ‘
condooms’. De volgende middag spreken de verdachte en [slachtoffer] erover dat zij moe zijn van – zo begrijpt de rechtbank – het feestje de nacht ervoor. Als [slachtoffer] dan zegt
‘ik wil slapen’, zegt de verdachte:
‘ik wil met jullie slapen’.
De enkele ontkenning van de verdachte ter terechtzitting dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer] en dat de door hem verstuurde chatberichten als voornoemd moeten worden begrepen als een ‘grap’, acht de rechtbank niet overtuigend en vindt bovendien geen steun in het dossier.
Conclusie
Op grond van de betrouwbare geachte verklaring van [slachtoffer] die op onderdelen voldoende steun vindt in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 16 augustus 2020 tot en met 21 september 2020 in Nederland, meermalen, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, bestaande die ontucht uit: het brengen/duwen van zijn penis in de mond en de vagina van die [slachtoffer] .
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden. De officier van justitie acht aannemelijk dat er aanwijzingen voor de verdachte waren dat sprake was van een uitbuitingssituatie. De officier van justitie heeft in dat verband erop gewezen dat de seksuele handelingen plaatsvonden in een loods, er drank en drugs werd gebruikt en er kennelijk met meerdere mannen seksueel contact plaatsvond. Bij haar strafeis heeft de officier van justitie enerzijds rekening gehouden met de frequentie van het seksueel contact en anderzijds met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – in geval van een bewezenverklaring – verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de omstandigheden dat de betrokkene zelf de keuze heeft gemaakt om prostitutiewerk te verrichten en dat de verdachte niet op zoek is gegaan naar een (minderjarige) prostituee maar het contact in de privésfeer en op haar initiatief is ontstaan. De raadsman heeft gewezen op het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 december 2016 (ECLI:GHSHE:2016:5684) en het daarin toegepaste kader ten aanzien van de straftoemeting in de zaken die bekend zijn geworden onder de naam ‘de Valkenburgse zedenzaak’. De raadsman heeft verzocht om een taakstraf op te leggen die qua duur lager is dan de straffen die in de voornoemde zaken zijn opgelegd (120 tot 180 uur) in combinatie met één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen hebben van seks tegen betaling met een minderjarige prostituee, strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). In voornoemd artikel staat de bescherming van minderjarigen centraal. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Het feit van artikel 248b Sr kan zich in vele varianten van feitelijke situaties voordoen. In de onderhavige zaak is de verdachte via een kennis in een bar in contact gekomen met het slachtoffer. De ontmoetingen tussen de verdachte en het slachtoffer vonden telkens plaats in het kader van uitgaan c.q. feestjes of na afloop daarvan. De verdachte heeft seks gehad met het slachtoffer in het pand waar hij de feestjes organiseerde en in een hotelkamer direct na een dergelijk feestje. De verdachte stelt dat hij niet wist hoe oud het slachtoffer was. Niet is gebleken dat de verdachte de leeftijd van het slachtoffer heeft gecontroleerd bijvoorbeeld aan de hand van een identiteitsbewijs of paspoort. De verdachte heeft daarmee onvoldoende invulling gegeven aan zijn vergewisplicht ten aanzien van de leeftijd van de prostituee met wie hij vervolgens seks heeft gehad. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer een kwetsbaar meisje is, die een ongelukkige thuissituatie heeft en waarover bij hulpverleningsinstanties en politie grote zorgen (over haar veiligheid) bestaan.
Daartegenover staat dat de rechtbank niet aannemelijk acht dat de verdachte bewust op zoek is geweest naar een seksafspraak met een minderjarige prostituee. De rechtbank is van oordeel dat geen bijzondere situationele omstandigheden aan de orde waren op grond waarvan de verdachte gespitst had moeten zijn op de mogelijke minderjarigheid van het slachtoffer dan wel op een mogelijke uitbuitingssituatie. De door de officier van justitie in dat verband aangehaalde omstandigheden ziet de rechtbank – gelet op de context waarbinnen het contact tussen de verdachte en het slachtoffer plaatsvond en de wijze waarop het pand van de verdachte was ingericht en werd gebruikt – niet als dergelijke aanwijzingen. Uit het dossier komt ook naar voren dat het voor anderen op basis van het uiterlijk en gedrag van het slachtoffer niet zonder meer duidelijk was dat zij nog geen achttien jaar oud was.
Vertrekpunt voor straftoemeting
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daaruit blijkt dat voor een geval als deze als uitgangspunt wordt geformuleerd een straf bestaande uit een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van 150 uur.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 11 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – zij het enige tijd geleden – terzake van strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld, maar niet wegens een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 27 juli 2022, opgemaakt door Reclassering Nederland. Uit het rapport komt naar voren dat de reclassering geen zicht heeft gekregen op eventuele risicofactoren ten aanzien van delictgedrag. De reclassering schat het risico op recidive in als laag. De reclassering adviseert – bij een bewezenverklaring – een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel.
De op te leggen straf
Alles afwegende acht de rechtbank een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, een te zware strafmodaliteit. In de gegeven omstandigheden en in acht genomen de straffen die in soortgelijke situaties plegen te worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf het meest passend is. De rechtbank houdt bij de duur van de taakstraf in strafverzwarende zin rekening met de frequentie van het seksueel contact. De rechtbank ziet daarentegen in de duur van de strafrechtelijke procedure grond om de hoogte van de straf enigszins te matigen. Op grond van het bepaalde in artikel 22b Sr is de rechtbank gehouden om naast een taakstraf een minimale onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één dag en een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 57, 63 en 248b van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) dag.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mrs. C.S. Schoorl en A.M. den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 november 2023.