ECLI:NL:RBNHO:2023:11360

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
15/217082-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne via luchthaven Schiphol met gebruik van versleuteld Sky ECC-account

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol. De verdachte, die werkzaam was als Schipholmedewerker, zou betrokken zijn geweest bij het organiseren van de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, waarbij gebruik werd gemaakt van een versleuteld Sky ECC-account. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de Sky ECC-data beoordeeld en deze verworpen als verweer van de verdediging. De rechtbank oordeelde dat de verkrijging van de data rechtmatig was, ondanks de bezwaren van de verdediging over de onrechtmatige verkrijging van de gegevens. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact van drugshandel op de samenleving. De verdachte heeft zijn aandeel in de feiten bekend, maar de rechtbank oordeelde dat zijn spijt niet voldoende was om een lichtere straf op te leggen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar het belangrijkste feit werd bewezen verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/217082-21 (P)
Uitspraakdatum: 2 november 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.M. Fikkers, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2020 tot en met 8 maart 2021 te Schiphol
(gemeente Haarlemmermeer) en/of Purmerend en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (grote) hoeveelhe(i)d(en) van (ongeveer) 200 en/of 300 kilogram cocaïne, althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans (een) (onbekende) hoeveelhe(i)d(en) (van) (een) (materia(a)l(en) bevattende) (een) middel(en) genoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen,
mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en)
immers is/zijn dan wel heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (daartoe)
- gecommuniceerd via versleutelde berichten(dienst(en)) en/of
- ( een of meer) ontmoeting(en) gehad gerelateerd aan en/of in verband met de invoer van
verdovende middelen en/of
- besprekingen gevoerd over wijze van verstoppen/verpakken en/of vervoer en/of de
hoeveelhe(i)d(en) en/of het inladen op de luchthaven van vertrek, van de binnen Nederlands
grondgebied in te voeren verdovende middelen en/of
- besprekingen gevoerd over de vluchten van Quito en/of Guayaquil, Ecuador, naar luchthaven Schiphol, Nederland en/of de (geschikte) luchtvaartmaatschappij voor vervoer van de verdovende middelen en/of
- ( meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) (door)gegeven en/of foto’s 2 van 2 en/of video’s (door)gestuurd en/of informatie en/of instructie(s) en/of foto’s en/of video’s ontvangen gerelateerd aan dan wel ten behoeve van de ontvangst en/of het (verdere) vervoer van en/of de invoer van de verdovende middelen en/of het logistieke (vrachtafhandelings)proces op luchthaven Schiphol en/of;
- ( meermalen) aan/van/met elkaar en/of een ander of anderen (een) datum(s) doorgegeven op welke dag/dagen de (partij(en)) verdovende middelen binnen Nederlands grondgebied ingevoerd konden worden en/of
- besprekingen gevoerd over percentages en/of prijzen en/of borg(stellingen) die zijn gemoeid met de invoer en/of de inkoop en/of het uit het vliegtuig halen en/of van het vliegveld halen van de verdovende middelen en/of het (verdere) verhandelen en/of
- een of meer betalingen gedaan ten behoeve van het uit het vliegtuig halen en/of van het vliegveld halen van de verdovende middelen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de zich in het dossier bevindende chatberichten van de berichtendienst Sky ECC niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden, omdat de verkrijging en verwerking van de Sky ECC-data op onrechtmatige wijze is geschied. De verkrijging en verwerking van deze data heeft weliswaar niet plaatsgevonden binnen onderhavig voorbereidend onderzoek, maar is wel van bepalende invloed geweest op de vervolging van de verdachte. Er is daarom sprake van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Vanwege de ernst van het verzuim dienen de chatberichten primair te worden uitgesloten van het bewijs en dient vrijspraak te volgen. De raadsman is subsidiair van mening dat het vormverzuim moet leiden tot een strafvermindering van ten minste vijftig procent.
Het betoog van de raadsman komt er kortgezegd op neer dat de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) een onjuiste interpretatie heeft gegeven aan artikel 31 van de EOB-richtlijn. Volgens de raadsman heeft de Hoge Raad ten onrechte overwogen dat deze regeling er niet een is waar een verdachte een beroep op kan doen, omdat deze slechts belangen van soevereiniteit waarborgt, en dat deze regeling alleen ziet op aftappen van telecommunicatie op grond van artikel 126m en 126t Sv (en niet op daarmee samenhangende gegevens).
Volgens de raadsman heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht omdat de interceptie van communicatie van Sky ECC-gebruikers feitelijk op Nederlands grondgebied heeft plaatsgevonden en dient de rechtmatigheid van de interceptie van de Sky ECC-data van gebruikers in Nederland op basis van Nederlands recht te worden beoordeeld. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is daarom niet van toepassing. De Franse autoriteiten hadden op grond van artikel 31 van de EOB-richtlijn een kennisgeving moeten sturen aan de Nederlandse autoriteiten, hetgeen niet is gebeurd. De Nederlandse autoriteiten hadden toestemming moeten weigeren wegens het ontbreken van een Frans belang voor de interceptie van data van Nederlandse gebruikers en het ontbreken van een wettelijke grondslag. De toestemming die de Nederlandse rechters-commissarissen hebben gegeven, gaat ten onrechte uit van toepasselijkheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en kan om die reden niet worden gelijkgesteld met toestemming na kennisgeving op grond van artikel 31 EOB.
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verwerking van de Sky ECCdata op onrechtmatige wijze is geschied, vanwege strijdigheid met de artikelen 7 en 8 juncto 52 lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest), omdat de informatievergaring zich niet heeft beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is en daaromtrent niet voldoende waarborgen waren gesteld.
Voor het geval de rechtbank de raadsman niet volgt in deze formele verweren, heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan om op grond van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een vijftal prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU).
Voor zover de rechtbank de Sky ECC-chatberichten wel voor het bewijs bezigt, heeft de raadsman bepleit dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte een ander heeft bewogen feiten te plegen of goederen voorhanden heeft gehad die bestemd waren tot het plegen van de invoer van verdovende middelen, zodat de verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Daarnaast blijkt niet dat de verdachte wetenschap heeft gehad van en daarmee opzet heeft gehad op een beoogde hoeveelheid in te voeren verdovende middelen, zodat hij ook van dit deel dient te worden vrijgesproken. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
De rechtmatigheid van de vergaring en de verwerking van de Sky ECC-data
Feitelijke gang van zaken rondom de Sky ECC-tap
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een wezenlijk andere vaststelling van de gang van zaken rondom de verkrijging van de Sky ECC-data in onderhavige zaak, dan zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad. De rechtbank gaat dan ook uit van hetgeen daarover door de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 is weergegeven en opgemerkt.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat bij de Sky ECC-tap sprake is geweest van opsporing in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Dat geldt ook voor de interceptie van dataverkeer onder verantwoordelijkheid van Frankrijk, terwijl de gebruikers zich op Nederlands grondgebied bevinden.
Als de opsporingsbevoegdheid onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten in dat land wordt verricht, waarbij, zoals in dit geval, sprake is van een land dat is aangesloten bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is het niet de verantwoordelijkheid van de Nederlandse strafrechter om de rechtmatigheid van die onderzoekshandelingen te toetsen. Als de rechter dat wel zou doen, levert dat een aantasting op van de soevereiniteit van dat land, in dit geval Frankrijk. Mocht er wel sprake zijn van een schending van enig recht dat wordt gewaarborgd door het EVRM, dan geldt dat de verdachte het recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM voor een instantie van het betreffende land, in dit geval Frankrijk. Daarom moeten de beslissingen van buitenlandse autoriteiten die aan het onderzoek ten grondslag liggen, worden gerespecteerd en moet ervan worden uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dit is alleen anders als in dat land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daar geldende regels is verricht. Pas dan beoordeelt de rechter aan de hand van de beoordelingsfactoren van artikel 359a, tweede lid, Sv of dit leidt tot een rechtsgevolg.
Europees onderzoeksbevelHet stelsel van het Europees onderzoeksbevel (EOB) is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning en het daarmee verbonden beginsel van onderling vertrouwen tussen de lidstaten van de Europese Unie. Als een rechter gebruikmaakt van resultaten die met een EOB zijn verkregen, kan de rechter beoordelen of de beslissing om een EOB uit te vaardigen in overeenstemming met de wet is genomen. Als een rechter-commissaris hierover al heeft beslist, kan de rechter nog kijken of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De rechter moet zich echter onthouden van een toetsing van de wijze waarop de resultaten zijn verkregen. Er moet van worden uitgegaan dat in de uitvoerende lidstaat, in dit geval Frankrijk, wordt of kan worden getoetst of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, wat betreft de aan die bevoegdheid verbonden formaliteiten, rechtmatig is toegepast. Wat betreft het beoordelen van het verkregen materiaal waarborgt de rechter dat het gebruik van dit bewijsmateriaal in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging. Daarbij moet de rechter de ‘overall fairness’ waarborgen.
Artikelen 7 en 8 van het HandvestDe rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de onderzoekshandelingen en daaruit voortvloeiende resultaten vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet worden getoetst door de Nederlandse strafrechter. Dat betekent dat de Nederlandse strafrechter ook niet toetst of de inzet van het interceptiemiddel in Frankrijk door de Franse autoriteiten in strijd was met de artikelen 7 en 8 van het Handvest.
Rechtmatigheid Sky ECC-dataDe rechtbank stelt, op basis van het hiervoor overwogene, vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op de Sky ECC-tap, waardoor ervan moet worden uitgegaan dat Frankrijk het onderzoek rechtmatig heeft verricht, nu door de Franse rechter niet onherroepelijk is vastgesteld dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daar geldende regels is verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de data rechtmatig zijn verkregen.
Verzoek om aanhouding
Voorts heeft de verdediging verzocht om de zaak aan te houden en om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU. Deze prejudiciële vragen zien kort gezegd op de uitleg van artikel 31 van de EOB-richtlijn, en de artikelen 7, 8 en 51 van het Handvest.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de toepasselijkheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, het stelsel van het EOB en de toetsing aan genoemde artikelen van het Handvest, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU en wijst zij dit verzoek af.
3.3.2.
BewijsbeslissingGelet op hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat de Sky ECCdata kunnen worden gebruikt voor het bewijs en de rechtbank komt op grond van de inhoud van de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. Gelet daarop zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 19 oktober 2023 afgelegd;
  • een proces-verbaal van relaas van 23 februari 2023 (dossierpagina 45 tot en met 136);
  • een proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2022 (dossierpagina 528 tot en met 563).
De vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
hij in de periode van 15 september 2020 tot en met 8 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders daartoe
- gecommuniceerd via een versleutelde berichtendienst en
- ontmoetingen gehad gerelateerd aan de invoer van verdovende middelen en
- besprekingen gevoerd over wijze van verstoppen/verpakken en vervoer en de hoeveelheden en het inladen op de luchthaven van vertrek, van de binnen Nederlands grondgebied in te voeren verdovende middelen en
- besprekingen gevoerd over de vluchten van Quito en Guayaquil, Ecuador, naar luchthaven Schiphol, Nederland en de geschikte luchtvaartmaatschappij voor vervoer van de verdovende middelen en
- meermalen (telefonisch) informatie verstrekt en informatie en instructies en foto’s ontvangen gerelateerd aan de ontvangst en de invoer van de verdovende middelen en/of het logistieke (vrachtafhandelings)proces op luchthaven Schiphol en
- meermalen aan anderen data doorgegeven op welke dagen de partijen verdovende middelen binnen Nederlands grondgebied ingevoerd konden worden en
- besprekingen gevoerd over percentages en prijzen die zijn gemoeid met de invoer en
- een betaling gedaan ten behoeve van het uit het vliegtuig halen en/of van het vliegveld halen van de verdovende middelen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door zich en/of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en/of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – geen gevangenisstraf op te leggen die erop neerkomt dat de verdachte reeds minder dan de helft van die straf heeft uitgezeten. De verdachte heeft een blanco strafblad en had slechts een kleine rol in het geheel. Bovendien gaat het om feiten van ongeveer drie jaar geleden en bestaat geen vrees voor toekomstig crimineel gedrag.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer zeven maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen die zagen op de invoer van cocaïne. Naar het oordeel van de rechtbank vervulde de verdachte, die destijds werkzaam was op de luchthaven Schiphol, daarbij een belangrijke rol. Dit blijkt uit het versluierde berichtenverkeer tussen hem en zijn contacten. Hij fungeerde als een tussenpersoon en voorzag verschillende personen die bij de beoogde (twee) drugstransporten van honderden kilo’s cocaïne betrokken waren van essentiële informatie, waaronder data waarop de verdovende middelen ingevoerd konden worden. In de vele chatberichten hebben de verdachte en zijn contacten onder meer contact met elkaar gehad over de hoeveelheden in te voeren cocaïne en de wijze van verstoppen in postzakken.
De rechtbank acht het bewezenverklaarde feit zeer ernstig. Het is algemeen bekend dat (hard)drugs schadelijk zijn en daarmee een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. De verspreiding van en handel in drugs gaan bovendien gepaard met andere vormen van zware criminaliteit, waaronder levensdelicten. Het is niet voor niets dat handelingen gericht op het voorbereiden en bevorderen van de invoer van en de handel in drugs met aanzienlijke gevangenisstraffen worden bedreigd. Door gebruik te maken van een cryptotelefoon met een versleuteld Sky ECC-account heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale netwerk van de handel in cocaïne. Bovendien had de verdachte – in tegenstelling tot zijn mededaders – als Schipholmedewerker de beschikking over vluchtgegevens en personeelsinformatie en had hij met zijn Schipholpas toegang tot niet-openbare plekken op de luchthaven. Door zijn handelswijze heeft hij het vertrouwen van zijn werkgever beschaamd en de luchthaven Schiphol in diskrediet gebracht. De verdachte heeft zich bij het plegen van het feit kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft pas ter terechtzitting zijn aandeel in het feit bekend en zijn spijt betuigd. Hij heeft verklaard dat hij onder druk werd gezet en juist probeerde om de invoer van de cocaïne af te houden. Dit wordt door de zich in het dossier bevindende chatberichten echter niet ondersteund.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Op te leggen straf
Voor de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen zijn binnen de rechtspraak geen LOVS-oriëntatiepunten ontwikkeld. De rechtbank heeft daarom aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank er ook rekening mee gehouden dat uit de chatberichten valt af te leiden dat er sprake lijkt te zijn van het treffen van voorbereidingshandelingen voor een ‘exclusieve’ en ‘duurzame’ handel van verdovende middelen op grote schaal. Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de bewezenverklaarde feiten dateren van half september 2020 tot en met begin maart 2021. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden passend en geboden, met aftrek van de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht;
10a van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
28 (achtentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. C. Maat, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 november 2023.