ECLI:NL:RBNHO:2023:11174

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
10648960 \ VV EXPL 23-64
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering na intrekking onregelmatige opzegging door werkgever; beoordeling instemming werkneemster en misbruik van procesrecht

In deze zaak vorderde werkneemster loon na de intrekking van een onregelmatige opzegging door haar werkgever, Beter Kip B.V. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van instemming van werkneemster met de intrekking van de opzegging. Werkneemster had eerder berust in de onregelmatige opzegging en vergoedingen ontvangen. De arbeidsovereenkomst was door de onregelmatige opzegging beëindigd, waardoor de vordering van werkneemster werd afgewezen. Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat werkneemster misbruik van procesrecht had gepleegd en de waarheidsplicht had geschonden, wat leidde tot een volledige proceskostenveroordeling ten laste van werkneemster. De kantonrechter concludeerde dat werkneemster nooit de intentie had gehad om na de opzegging aan het werk te blijven en dat haar vordering evident ongegrond was. De proceskosten werden vastgesteld op € 5.354,29, inclusief btw.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10648960 \ VV EXPL 23-64
Uitspraakdatum: 25 september 2023
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: werkneemster
gemachtigde: mr. S. Halouchi (CNV Vakmensen)
tegen
de besloten vennootschap
Beter Kip B.V.
gevestigd te Landsmeer
gedaagde
verder te noemen: werkgever
gemachtigde: mr. R.M. Conijn.
De zaak in het kort
Werkneemster vordert loon na intrekking van de onregelmatige opzegging door werkgever. De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van instemming van werkneemster met de intrekking. Zij heeft uitdrukkelijk berust in de onregelmatige opzegging en heeft in dat kader vergoedingen ontvangen en gevorderd. De arbeidsovereenkomst is door de onregelmatige opzegging ten einde gekomen en de vordering wordt afgewezen. De kantonrechter oordeelt verder dat sprake is van misbruik van procesrecht en schending van de waarheidsplicht door werkneemster, zodat een volledige vergoeding van de proceskosten van werkgever wordt toegekend.

1.Het procesverloop

1.1.
Werkneemster heeft werkgever op 24 augustus 2023 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, werkgever mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft werkgever bij brief van 4 september 2023 een akte feitenrelaas en producties toegezonden. Bij brief van 7 september 2023 heeft werkgever nog aanvullende producties in het geding gebracht.

2.De feiten

2.1.
Werkgever is een productiebedrijf en groothandel in pluimvee.
2.2.
Werkneemster is per 1 december 2022 via een detacheringsbureau bij werkgever gaan werken. Het uurloon van werkneemster was toen € 17,00 bruto.
2.3.
Met ingang van 20 februari 2023 is werkneemster bij werkgever in dienst getreden als algemeen medewerker. In de door partijen ondertekende arbeidsovereenkomst die loopt tot 20 augustus 2023 is een uurloon van € 12,62 bruto opgenomen.
2.4.
Partijen hebben op 10 maart 2023 een gesprek gehad waarin werkneemster heeft gevraagd om het 'hogere’ uurloon dat zij ontving toen zij was gedetacheerd. Hierover is tussen partijen discussie ontstaan.
2.5.
Op 14 maart 2023 heeft werkgever aan werkneemster geschreven dat zij, zoals op 10 maart 2023 met werkneemster besproken, gebruikmaakt van de in de arbeidsovereenkomst opgenomen mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst op te zeggen in de proeftijd en dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 20 maart 2023.
2.6.
In een e-mail van 14 maart 2023 heeft werkneemster aan werkgever laten weten dat, omdat zij eerder via een detacheringsbureau voor haar heeft gewerkt en daar al een maand proeftijd heeft ‘gelopen’, werkgever niet op kan zeggen.
2.7.
Tijdens een gesprek op 17 maart 2023 met werkneemster heeft werkgever de opzegging vervolgens ingetrokken.
2.8.
In een e-mail van 24 maart 2023 van de gemachtigde van werkneemster staat onder andere:
‘Mede lettende op de onderliggende problematiek en omwille van haar gezondheid kan cliënte niet anders dan ervoor te kiezen om te berusten in het verleende ontslag, waarbij zij aanspraak maakt op alle rechtens haar toekomende vergoedingen en bedragen, (…)’
2.9.
Op 28 maart 2023 heeft werkgever een eindafrekening opgesteld en heeft o.a. de wettelijk transitievergoeding en de vergoeding vanwege onregelmatige opzegging aan werkneemster uitbetaald.
2.10.
In een e-mail van 3 april 2023 heeft de gemachtigde van werkneemster de betaling van de vergoedingen geaccepteerd en heeft daarnaast aanspraak gemaakt op uitbetaling een de billijke vergoeding van € 20.000,00. Werkgever heeft dit geweigerd.
2.11.
Op 20 mei 2023 is een verzoekschrift ontvangen van werkneemster door deze rechtbank, waarin aanspraak wordt gemaakt op een billijke vergoeding [1] (hierna: het verzoekschrift).
2.12.
In een e-mail van 30 mei 2023 heeft de gemachtigde van werkgever de gemachtigde van werkneemster laten weten dat het verzoekschrift is ontvangen na het verstrijken van de vervaltermijn.
2.13.
Op 12 juni 2023 heeft de gemachtigde van werkneemster het verzoekschrift ingetrokken.
2.14.
In een e-mail van 12 juni 2023 van de gemachtigde van werkneemster aan de gemachtigde van werkgever staat onder andere:
‘Het intrekken van het verzoekschrift heeft vooral te maken met het feit dat het dienstverband tussen partijen namelijk nog steeds bestaat. Uw client stelt dat zij het ontslag heeft ingetrokken. Dat wordt door cliënt erkend. Dat betekent dat het berusten in het gegeven ontslag daarna ook niet meer mogelijk is.’

3.De vordering

3.1.
Werkneemster vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening werkgever veroordeelt tot betaling van het salaris vanaf 22 maart 2023 tot het rechtsgeldige einde van het dienstverband op basis van een salaris van € 17,00 bruto per uur, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, onder afgifte van een deugdelijke loonspecificatie op straffe van een dwangsom. Ook vordert werkneemster vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van werkgever in de proceskosten.
3.2.
Werkneemster legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat, nadat zij tegen het ontslag heeft geprotesteerd, werkgever het ontslag heeft ingetrokken. Daarmee was in beginsel ook voldaan aan de wens van werkneemster. Vervolgens kwamen bij werkneemster de twijfels of zij überhaupt nog wel in dienst wilde blijven en heeft zij ervoor gekozen te berusten in het ontslag. De gemachtigde van werkneemster heeft werkgever aangeschreven en heeft daarbij aanspraak gemaakt op de wettelijke transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding. Werkgever heeft de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging voldaan, maar de billijke vergoeding niet. Daarvoor heeft werkneemster een verzoekschrift ingediend dat uiteindelijk is ingetrokken. Gedurende het proces is gebleken dat het juridisch helemaal niet meer mogelijk was om alsnog te berusten in het gegeven ontslag, aldus de gemachtigde van werkneemster. Werkneemster heeft zich daarna beschikbaar gehouden voor werk en maakt aanspraak op loondoorbetaling vanaf 22 maart 2023.

4.Het verweer

4.1.
Werkgever betwist de vordering. Zij voert – samengevat – primair aan dat werkneemster niet-ontvankelijk is omdat de arbeidsovereenkomst is opgezegd en niet tijdig om vernietiging van de opzegging is verzocht. Subsidiair geldt dat de arbeidsovereenkomst per 20 maart 2023 als beëindigd dient te worden beschouwd en dat werkneemster daarom geen recht meer op loon heeft. Meer subsidiair voert werkgever aan dat, voor zover wordt geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst niet per 20 maart 2023 is geëindigd, werkneemster geen recht heeft op loon omdat het niet werken redelijkerwijs voor haar rekening dient te komen. Verder maakt werkgever deels aanspraak op verrekening van reeds betaald loon en wordt betwist dat een uurloon van € 17,00 bruto overeen is gekomen.
4.2.
Tot slot verzoekt werkgever werkneemster te veroordelen in de reële proceskosten, thans begroot op € 11.000,00 inclusief btw. Er is sprake van misbruik van recht en onrechtmatig procederen om een (onherstelbare) beroepsfout te proberen te herstellen. Ook is er niet voldaan aan de wettelijke waarheidsplicht en is werkgever ook daardoor onnodig op kosten gejaagd.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als werkneemster daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een loonvordering.
Instemming met intrekking opzegging
5.2.
Werkneemster stelt zich op het standpunt dat het dienstverband tot 20 augustus 2023 heeft bestaan, omdat werkneemster heeft ingestemd met intrekking van de opzegging van de arbeidsovereenkomst door werkgever. Zij heeft vervolgens weliswaar berust in de opzegging, maar dit was volgens haar niet mogelijk. Volgens werkgever is de arbeidsovereenkomst opgezegd en is het dienstverband met ingang van 20 maart 2023 geëindigd.
5.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Een opzegging van een arbeidsovereenkomst is een eenzijdige rechtshandeling. Een werkgever kan een opzegging van de arbeidsovereenkomst niet zomaar intrekken. Daarvoor is instemming van de werknemer nodig. Deze instemming kan bestaan uit een uitdrukkelijke verklaring van de werknemer of volgen uit gedragingen en verklaringen van de werknemer.
5.4.
In dit geval is geen sprake van een uitdrukkelijke verklaring van werkneemster dat zij instemt met de intrekking van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Op dinsdag 14 maart 2023 heeft werkneemster erop gewezen dat werkgever de arbeidsovereenkomst niet op kon zeggen. Op vrijdag 17 maart 2023 is vervolgens besproken dat werkgever een fout had gemaakt door de arbeidsovereenkomst op te zeggen (omdat er geen proeftijd gold) en dat de opzeggingsbrief als niet verzonden beschouwd kon worden. Van een uitdrukkelijke instemming van werkneemster de opzegging in te trekken is echter niet gebleken.
5.5.
Ook uit de gedragingen en verklaringen van werkneemster kan niet worden afgeleid dat zij instemde met de intrekking van de opzegging. In tegendeel, uit de volgende gedragingen en verklaringen leidt de kantonrechter af dat werkneemster juist niet instemde met de intrekking:
  • Op maandag 20 maart 2023 is werkneemster niet verschenen op het werk vanwege sollicitatiegesprekken elders en heeft zij de bedrijfseigendommen per aangetekende post aan werkgever geretourneerd.
  • Op 21 maart 2023 (en daarna) is werkneemster zonder afmelding niet verschenen op het werk. In een reactie op een whatsapp van werkgever die ochtend met de vraag ‘
  • In een e-mail van 24 maart 2023 van de gemachtigde van werkneemster aan werkgever geeft hij aan dat werkneemster zal berusten in het verleende ontslag en aanspraak maakt op alle haar rechtens toekomende vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding.
  • In een e-mail van 28 maart 2023 heeft de (toenmalige) gemachtigde van werkgever werkneemster een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging aangeboden. Deze vergoedingen zijn diezelfde dag nog uitgekeerd en er is een eindafrekening opgemaakt. De uitgekeerde vergoedingen heeft werkneemster gehouden.
  • In een e-mail van 3 april 2023 heeft de gemachtigde van werkneemster de aangeboden transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging namens werkneemster expliciet geaccepteerd en nogmaals aangegeven dat zij berust in het ontslag. Daarnaast heeft werkneemster weer aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding. Werkgever heeft daarop laten weten geen billijke vergoeding te zullen betalen.
  • Op 20 mei 2023 heeft de gemachtigde van werkneemster een verzoekschrift ingediend, waarin aanspraak wordt gemaakt op een billijke vergoeding. In het verzoekschrift is geen vernietiging van het dienstverband gevorderd en is onder andere opgenomen dat een herstel van de arbeidsovereenkomst c.q. voortzetting van het dienstverband onmogelijk is gebleken, gezien de onwerkbare situatie die is ontstaan en dat werkneemster het vertrouwen in werkgever is verloren.
  • Nadat de gemachtigde van werkgever de gemachtigde van werkneemster erop heeft gewezen dat het verzoekschrift niet binnen de vervaltermijn is ingediend, wordt het verzoekschrift ingetrokken.
  • Op 12 juni 2023 stelt werkneemster zich (voor het eerst) beschikbaar voor werk.
5.6.
Uit het bovenstaande volgt dat het nooit de intentie of wens van werkneemster is geweest dat het dienstverband in stand zou blijven en zij aan het werk zou blijven. Pas op 12 juni 2023, nadat de gemachtigde van werkgever de gemachtigde van werkneemster erop had gewezen dat het verzoekschrift te laat was ingediend en deze is ingetrokken, heeft werkneemster zich beschikbaar gesteld voor werk en aanspraak gemaakt op loon. Het standpunt dat zij heeft ingestemd met de intrekking en dat het dienstverband dus nog zou bestaan is daarom volstrekt ongeloofwaardig en onhoudbaar. Ook uit de verklaring van werkneemster op zitting is niet gebleken dat zij daadwerkelijk de wens had aan het werk te blijven bij werkgever. Het zat haar dwars dat zij niet het hogere uurloon van € 17,00 bruto betaald kreeg en na de onregelmatige opzegging was zij er naar eigen zeggen helemaal klaar mee.
5.7.
Dit betekent dat er dus geen sprake is geweest met een instemming van de intrekking van de opzegging en dat het dienstverband is geëindigd door de opzegging. De vordering van werkneemster zal dan ook worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de nevenvorderingen die geen zelfstandig bestaansrecht hebben.
Volledige proceskostenveroordeling werkgever
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van werkneemster, omdat zij ongelijk krijgt. Werkgever heeft en volledige een integrale proceskostenveroordeling gevorderd, omdat werkneemster een volstrekt kansloze vordering heeft ingesteld en werkgever daardoor op hoge kosten is gejaagd.
5.9.
De kantonrechter overweegt dat een volledige en integrale proceskostenveroordeling kan worden uitgesproken als het voeren van een procedure kwalificeert als misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Hiervan kan pas sprake zijn als de vordering of het verweer in kwestie is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de betreffende procespartij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen respectievelijk weren waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Een schending van de verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren kan als grondslag dienen voor een integrale proceskostenveroordeling.
5.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter is in deze zaak sprake van misbruik van procesrecht en schending van de waarheidsplicht. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
5.11.
Het is duidelijk dat werkneemster nooit de wens of intentie heeft gehad om na 20 maart 2023 aan het werk te blijven bij werkgever. Werkneemster heeft van meet af aan gekozen voor de route van berusting in de onregelmatige opzegging, waarbij zij aanspraak heeft gemaakt op vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding. Hiervoor heeft zij ook een verzoekschrift ingediend. Pas na intrekking van het verzoekschrift, nadat de gemachtigde van werkgever erop had gewezen dat de vervaltermijn was verstreken, heeft de gemachtigde van werkneemster zich op het standpunt gesteld dat het dienstverband nog steeds bestond. De verklaring daarover van gemachtigde van werkneemster ter zitting dat hij er tijdens de voorbereiding van de verzoekschriftprocedure al achter was gekomen dat het dienstverband nog bestond en dat hij het verzoek om die reden heeft ingetrokken, overtuigt allerminst.
5.12.
De onderhavige vordering is naar het oordeel van de kantonrechter evident ongegrond en had achterwege moeten blijven. Dat de gemachtigde van werkneemster het verzoekschrift te laat heeft ingediend en met deze procedure blijkbaar probeert te redden wat er te redden valt, dient voor zijn rekening te komen. Door de ongegronde en onrechtmatige wending van werkneemster is werkgever op hoge kosten gejaagd, zodat een veroordeling van de werkelijk gemaakte kosten op zijn plaats is.
5.13.
Daarbij komt dat de gemachtigde van werkneemster heeft verzuimd in de kort geding dagvaarding een volledig beeld te schetsen van de zaak, door relevante feiten en stukken weg te laten en dus in strijd met de waarheidsplicht [2] te handelen. Als gevolg hiervan was werkgever genoodzaakt een aanvullende akte feitenrelaas in te brengen in deze procedure, wat vanzelfsprekend ook met tijd en kosten gepaard is gegaan.
5.14.
De conclusie is dat de proceskosten die gemaakt zijn door de gemachtigde van werkgever in het kader van het voeren dat dit kort geding zullen worden toegewezen. Gelet op de overgelegde overzichten van uren zal de kantonrechter een bedrag ter hoogte van de factuur van 31 juli 2023 met aftrek van de kosten die geen verband houden met deze procedure (€ 718,26 minus € 234,00 = € 484,26 inclusief btw) en van de factuur van 31 augustus 2023 (€ 4.870,03 inclusief btw) toewijzen. In totaal komt dat neer op een bedrag van € 5.354,29 inclusief btw.
5.17.
De door werkgever gevorderde nakosten zullen niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling worden vermeld, omdat die veroordeling ook voor de nakosten al een executoriale titel oplevert. [3]

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt werkneemster tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor werkgever worden vastgesteld op een bedrag van € 5.354,29 aan salaris van de gemachtigde van werkgever.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken door mr. P.J. Jansen in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Zie artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2022:853