ECLI:NL:RBNHO:2023:11094

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
5 november 2023
Zaaknummer
15/328521-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksuele uitbuiting van minderjarigen en meerderjarige kwetsbare vrouw door verdachte en mededader

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met een mededader schuldig heeft gemaakt aan de seksuele uitbuiting van drie minderjarige vrouwen en één meerderjarige kwetsbare vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de slachtoffers, voordat zij mochten werken, eerst seksuele handelingen met de mededader moesten verrichten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zaak zich in belangrijke mate onderscheidt van andere mensenhandelzaken, omdat er geen sprake was van geweld, bedreiging of manipulatie. De rechtbank heeft rekening gehouden met de korte duur van de uitbuitingsperiodes en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar blanco strafblad en haar autismespectrumstoornis. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verzocht om zich te houden aan de voorwaarden van de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer van feit 1 opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/328521-21 (P)
Uitspraakdatum: 17 oktober 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. de Leeuw en van wat de verdachte en haar raadsvrouw,
mr. I.J.K. van der Meer, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
zij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020 te Haarlem en/of (elders in) Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] ), (telkens)
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 2), en/of
2) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel (enige) handeling(en) heeft ondernomen waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die (seksuele) handelingen (artikel 273 f lid 1 sub 5), en/of
3) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 8),
terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en waarbij "enige handeling(en)" (zoals genoemd onder 2) (onder meer) hebben/heeft bestaan uit:
- het ophalen van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) vervoeren/overbrengen naar de woning van (mede)verdachte, en/of
- het maken van erotisch getinte foto's van die [slachtoffer 1] (voor een advertentie op een website waarin die [slachtoffer 1] wordt aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden), en/of
- het verzinnen/bepalen van een werknaam/werknamen voor die [slachtoffer 1] , en/of
- het (trachtten) aanmaken van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden, en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 1] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen, en/of
- het geven van (werk)instructies (als prostituee) aan die [slachtoffer 1] , en/of
- het regelen van een slaap- en/of werkplek voor die [slachtoffer 1] ;
Feit 2
zij in of omstreeks de periode van 8 maart 2021 tot en met 5 april 2021 te Haarlem en/of Spaarndam en/of Lisse en/of (elders in) Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] ), (telkens)
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 2), en/of
2) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel (enige) handeling(en) heeft ondernomen waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die (seksuele) handelingen (artikel 273 f lid 1 sub 5), en/of
3) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 8) (te weten het in ontvangst nemen of wegnemen van het geld welke die [slachtoffer 2] middels prostitutiewerkzaamheden heeft verdiend),
terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en waarbij "enige handeling(en)" (zoals genoemd onder 2) (onder meer) hebben/heeft bestaan uit:
- het ophalen van die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens) vervoeren/overbrengen naar de woning van (mede)verdachte, en/of
- het maken van erotisch getinte foto's van die [slachtoffer 2] (voor een advertentie op een website waarin die [slachtoffer 2] wordt aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden), en/of
- het aanmaken van en/of het onderhouden van (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer 2] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden, en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 2] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen, en/of
- het bepalen welke en/of hoeveel klanten die [slachtoffer 2] moest aannemen/ontvangen voor haar prostitutiewerkzaamheden, en/of
- het bepalen van de werklocatie(s) (te weten onder meer afgelegen parkeerplaatsen en/of natuurgebied(en) te Spaarndam, in elk geval in Nederland) alwaar die [slachtoffer 2] de prostitutiewerkzaamheden moet verrichten, en/of
- het geven van (werk)instructies (als prostituee) aan die [slachtoffer 2] , en/of
- het ter beschikking stellen van condooms voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] en/of
- het halen en/of brengen en/of begeleiden van die [slachtoffer 2] van/naar/bij prostitutiewerkzaamheden en/of klant(en), en/of
- het regelen van een slaap- en/of werkplek voor die [slachtoffer 2] ;
Feit 3
zij in of omstreeks de periode van 8 maart 2021 tot en met 9 maart 2021 te Haarlem en/of (elders in) Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum] ), (telkens)
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 2), en/of
2) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel (enige) handeling(en) heeft ondernomen waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten die (seksuele) handelingen (artikel 273 f lid 1 sub 5), en/of
3) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer 3] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 8),
terwijl die [slachtoffer 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en waarbij "enige handeling(en)" (zoals genoemd onder 2) (onder meer) hebben/heeft bestaan uit:
- het ophalen van die [slachtoffer 3] en/of (vervolgens) vervoeren/overbrengen naar de woning van (mede)verdachte, en/of
- het maken van erotisch getinte foto's van die [slachtoffer 3] (voor een advertentie op een website waarin die [slachtoffer 2] wordt aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden), en/of
- het aanmaken één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer 3] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden, en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 3] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen, en/of
- het geven van (werk)instructies (als prostituee) aan die [slachtoffer 3] , en/of
- het regelen van een slaap en/of werkplek voor die [slachtoffer 3] ;
Feit 4
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2021 tot en met 30 april 2021 te Haarlem en/of (elders in) Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum] ), (telkens)
1) heeft geworven met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 2), en/of
2) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel (enige) handeling(en) heeft ondernomen waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 4] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die (seksuele) handelingen (artikel 273 f lid 1 sub 5), en/of
3) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer 4] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 8),
terwijl die [slachtoffer 4] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en waarbij "enige handeling(en)" (zoals genoemd onder 2) (onder meer) hebben/heeft bestaan uit:
- het geven van uitleg, regels en (werk)instructies (als prostituee) aan die [slachtoffer 4] .
Feit 5
zij in of omstreeks de periode van 01 april 2021 tot en met 06 april 2021 te Haarlem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 5] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard), dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 5] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4), en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 5] (artikel 273 f lid 1 sub 6)
waarbij voornoemde (onder 2) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het ophalen van die [slachtoffer 5] en/of (vervolgens) vervoeren/overbrengen naar de woning van (mede)verdachte, en/of
- het maken van erotisch getinte foto's van die [slachtoffer 5] (voor een advertentie op een website waarin die [slachtoffer 2] wordt aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden), en/of
- het aanmaken één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer 5] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden, en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 5] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen, en/of
- het geven van (werk)instructies (als prostituee) aan die [slachtoffer 5] , en/of
- het regelen van een slaap en/of werkplek voor die [slachtoffer 5] ;
Feit 6
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 maart 2021 tot en met 13 juli 2021 te Herwijnen en/of Haarlem en/of (elders in) Nederland, meermalen, althans eenmaal, (een) afbeelding(en), te weten (een) foto('s) - en/of een gegevensdrager bevattende (een) afbeelding(en), te weten: een Apple Iphone XS (beslagnummer B.01) bevattende (een) afbeelding(en), van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] ) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] ), is betrokken of schijnbaar is betrokken, heeft verworven en/of in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - (onder meer) bestonden uit:
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , waarbij die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of met een voorwerp en/of in een (erotisch getinte) houding (op een wijze) die niet bij haar/hun leeftijd(en) past/passen en/of (waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , en/of de uitsnede van de foto('s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borst(en) en/of billen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in beeld wordt/worden gebracht (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling;
(bestanden [slachtoffer 2] : K1 IMG_1455, K2 IMG_1460, K3 IMG_1471, K4 IMG_1472 en/of K9 IMG_2684, K10 IMG_2685, K11 IMG_2686, K12 IMG_2687, K13 IMG_2688 en K14 IMG_2689, zie pv pagina 411-413 en/of 566 en/of bestanden [slachtoffer 3] : K5 IMG_1475, K6 IMG_1480, K7 IMG_1481 en K8 IMG_1482, zie pv pagina 411-413 en/of 566).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, voor zover deze zien op het voordeel trekken uit de seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 8).
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de feiten 1 t/m 3 en integraal van de feiten 4 t/m 6. Hiertoe heeft de raadsvrouw – onder meer – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feiten 1 t/m 3:
Niet kan worden bewezen dat bij de verdachte het vereiste oogmerk van uitbuiting bestond. De meisjes hebben op voorhand eerlijke instructies gekregen over het sekswerk en zijn zelf vrijwillig daartoe overgegaan, aldus de raadsvrouw. Voorts kan ten aanzien van de feiten 1 en 3 niet worden bewezen dat de verdachte voordeel heeft getrokken uit prostitutiewerk, nu de betrokkenen geen klanten hebben gehad. Voor het overige kunnen de onder 1 t/m 3 ten laste gelegde feiten wel worden bewezen, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van feit 4:
Niet kan worden bewezen dat bij de verdachte het vereiste oogmerk van uitbuiting bestond of dat de verdachte voordeel heeft getrokken nu geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden met een derde tegen betaling. Dit feit stoelt bovendien uitsluitend op de verklaring van de betrokkene zelf.
Ten aanzien van feit 5:
Er is geen sprake van een voltooide mensenhandel, nu de betrokkene geen prostitutiewerk heeft verricht en ook geen seks (incheck) met de medeverdachte heeft gehad. Voorts kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van gebruik van dwangmiddelen noch dat bij de verdachte het vereiste oogmerk van uitbuiting bestond.
Ten aanzien van feit 6:
Niet kan worden bewezen dat sprake is van afbeeldingen van seksuele aard als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Juridisch kader artikel 273f Sr
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Dit wetsartikel staat in titel XVIII die ziet op ‘de misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Het belang van het individu bij het behoud van zijn of haar lichamelijke en/of geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid staat daarbij voorop.
Het verwijt tegen de verdachte ziet op de seksuele uitbuiting van vier minderjarigen (feiten 1 t/m 4) en van één meerderjarige vrouw (feit 5).
Ten aanzien van feiten 1 t/m 4 (minderjarigen): artikel 273f, eerste lid, sub 2, 5 en 8 Sr
De (seksuele) uitbuiting van minderjarigen is strafbaar gesteld in artikel 273f, eerste lid, aanhef en sub 2, 5 en 8 Sr. De strekking van voornoemde subonderdelen is de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting en het profiteren daarvan door anderen. Voor een bewezenverklaring is niet vereist dat komt vast te staan dat sprake is geweest van gebruik van dwangmiddelen. Bij minderjarigen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een eigen (vrijwillige) keuze tot uitbuiting wordt daarom niet aanvaard. Een eventuele instemming van de minderjarige of de omstandigheid dat het initiatief vanuit de minderjarige kwam, is dus irrelevant. Evenmin is van belang of een verdachte bekend is met de minderjarigheid van het slachtoffer, omdat de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel is.
De handelingen beschreven in sub 2 zijn strafbaar indien deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Uitbuiting omvat volgens het tweede lid van het artikel in ieder geval uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting. Voor het oogmerk van uitbuiting is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit. Het volstaat dat de uitbuiting de verdachte voor ogen stond, ook al heeft de uitbuiting zich niet gerealiseerd.
Sub 5 en sub 8 zien op het strafbaar stellen van het brengen van een minderjarige in de prostitutie respectievelijk het voordeel trekken uit de prostitutie door een minderjarige. Voor een bewezenverklaring van sub 5 is niet vereist dat het slachtoffer daadwerkelijk seksuele diensten heeft verricht. Het is voldoende dat het slachtoffer zich daartoe ‘beschikbaar heeft gesteld’. Het brengen van een minderjarige in de prostitutie of het profiteren van de opbrengst van prostitutiewerkzaamheden door een minderjarige is door de wetgever aangemerkt als een aan mensenhandel gerelateerde vorm van uitbuiting. In de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 8, p. 2) is te lezen dat ‘
in het algemeen aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is’. Dit brengt mee dat het begrip ‘uitbuiting’ niet als impliciet bestanddeel in de strafbepaling moet worden ingelezen en afzonderlijk moet worden bewezen, maar dat handelen als neergelegd in sub 5 respectievelijk sub 8 uitbuiting oplevert en wordt gekwalificeerd als mensenhandel (vgl. Hoge Raad 2 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1823).
Ten aanzien van feit 5 (meerderjarige): artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 6 Sr
De (seksuele) uitbuiting van meerderjarigen is – voor zover hier aan de orde – strafbaar gesteld in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 6 Sr. Bij voornoemde subonderdelen is een wezenlijk – al dan niet impliciet – bestanddeel dat sprake is van uitbuiting en/of dat het oogmerk van de verdachte daarop is gericht. Van een uitbuitingssituatie in de prostitutie kan worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert, die zelf bepaalt voor wie, maar ook waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt.
Voor een bewezenverklaring van sub 1 en 4 is daarnaast vereist dat komt vast te staan dat gebruik is gemaakt van dwangmiddelen. In de genoemde dwangmiddelen komt tot uitdrukking dat onder die omstandigheden de vrije keuze van het slachtoffer in geding is. De beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van het prostitutiewerk aan te nemen. Er hoeft geen sprake te zijn geweest van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was. De eventuele instemming van het slachtoffer is dus niet relevant, indien een van de genoemde dwangmiddelen is gebruikt. De rechtbank mag (mede) uit de omstandigheden afleiden dat er sprake is van misleiding, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie. Vereist is wel dat de verdachte zich hiervan bewust moet zijn geweest. Hij moet besef hebben gehad van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit en deze situatie hebben aanvaard. Met andere woorden, ten minste moet het voorwaardelijk opzet ten aanzien van die feitelijke omstandigheden bij hem aanwezig zijn. Datzelfde geldt voor misbruik van een kwetsbare positie. Niet is dus vereist dat de verdachte doelbewust gebruikt heeft gemaakt van het overwicht of de kwetsbare positie.
In het licht van voornoemde uitgangspunten zal de rechtbank het bewijs beoordelen van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
3.3.2
Vrijspraak ten aanzien van feit 4De rechtbank is van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank benadrukt hierbij dat het feit in de tenlastelegging – en daarmee de beoordeling van de rechtbank – is beperkt tot de periode dat [slachtoffer 4] nog geen achttien jaar oud was.
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij omstreeks januari 2021 op Snapchat in contact kwam met de verdachte. Rond februari 2021 plaatste de verdachte een oproep op haar Snapchat-account met de tekst ‘
wie van de meisjes is 18+ en wilt geld verdienen’. [slachtoffer 4] reageerde op deze oproep en vroeg hoe zij geld kon verdienen. Daarop ontving [slachtoffer 4] een lang, geschreven bericht, waarin werd uitgelegd dat het om sekswerk ging, hoe dat in zijn werk ging en wat de regels waren. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij niet erg enthousiast werd van het voorstel en niet meer heeft gereageerd. Zij werd ook niet opnieuw benaderd. Nadat [slachtoffer 4] op [datum] 18 jaar oud was geworden, heeft zij (wel) gereageerd en volgt uit het dossier dat daarna een afspraak met de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte regelmatig dergelijke oproepen op haar Snapchat plaatste. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat [slachtoffer 4] op een van deze oproepen heeft gereageerd, terwijl zij op dat moment nog geen achttien jaar oud was. De rechtbank stelt vast dat de verdachte haar vervolgens een – algemeen, qua inhoud niet specifiek op de persoon van [slachtoffer 4] gericht – tekstbericht heeft gestuurd met informatie over het sekswerk, waarna het contact tussen hen is gestopt.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van een voltooid delict van mensenhandel. Daarvoor was het handelen van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende specifiek gericht op (de werving van) [slachtoffer 4] . De oproep was niet specifiek aan [slachtoffer 4] gericht en de informatie die op de reactie van [slachtoffer 4] volgde, was dat evenmin. Daarbij blijkt uit het dossier niet dat [slachtoffer 4] op dat moment al had besloten om (al dan niet in de toekomst) sekswerk te verrichten en bevond het contact tussen hen zich in een te pril stadium om toen al te kunnen spreken van een geslaagde werving voor de prostitutie (sub 2). De rechtbank is van oordeel dat ook niet is komen vast te staan dat [slachtoffer 4] zich binnen de tenlastegelegde periode beschikbaar heeft gesteld voor – kortgezegd – prostitutiewerk (sub 5) noch dat de verdachte daaruit opzettelijk voordeel heeft getrokken (sub 8).
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde feit.
3.3.3
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 t/m 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4
Bewijsoverweging ten aanzien van feiten 1 t/m 3 en 5
Algemene werkwijze
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachten telkens handelden volgens een algemene, vaste werkwijze. De verdachte plaatste regelmatig oproepen op haar Snapchataccount met de vraag wie interesse had in het verdienen van geld (door middel van prostitutiewerk). De verdachte onderhield het contact met de vrouwen en stuurde hen informatie over de aard en inhoud van het sekswerk en de regels die golden. [medeverdachte] haalde de vrouwen op van het station, bracht hen naar zijn woning en maakte foto’s van hen in ondergoed/lingerie ten behoeve van een seksadvertentie. De verdachte maakte de seksadvertenties aan en plaatste deze online of deelde deze binnen haar eigen (prostitutie)klantenbestand. [medeverdachte] had eerst seks met de vrouwen voordat zij klanten mochten ontvangen (de ‘incheck’). Dit betrof een ‘harde regel’ en was volgens de verdachten bedoeld om de kwaliteit en seksuele vaardigheden van het meisje/de vrouw te toetsen. De verdachte onderhield het contact met de (potentiële) klanten en maakte de seksafspraken. De vrouwen moesten de helft van hun verdiensten afdragen aan de verdachte en [medeverdachte] . [medeverdachte] had soms nog eens seks met de vrouwen nadat zij klaar waren met werken (de ‘uitcheck’). De verdachte en [medeverdachte] hebben de leeftijd van de vrouwen niet gecontroleerd (door middel van een identiteitsbewijs).
Medeplegen
De rechtbank stelt, op grond van het voorgaande, vast dat sprake is geweest van een langdurige, bewuste en intensieve samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] met het oog op een gezamenlijk doel: het werven van zoveel mogelijk vrouwen voor het doen van sekswerk en het (financieel) profiteren daarvan. De verdachten handelden telkens volgens een vaste rolverdeling en waren op de hoogte van elkaars taken en gedragingen. De verdachten onderhielden constant contact met elkaar over de vrouwen en de door hen (te) verrichtte(n) prostitutiewerkzaamheden. De verdachten deelden ook samen in de opbrengsten. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat – voor zover de feiten hierna bewezen worden verklaard – telkens sprake is geweest van medeplegen.
Ten aanzien van de minderjarige [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , feiten 1 t/m 3
De rechtbank stelt ten aanzien van de feiten 1 t/m 3 vast dat de verdachte volgens de vaste werkwijze heeft gehandeld jegens de drie meisjes die op dat moment nog niet de leeftijd van achttien jaar hadden bereikt. De verdachte heeft, telkens in vereniging met [medeverdachte] , de minderjarigen eerst geworven en vervoerd en [slachtoffer 2] bovendien gehuisvest (sub 2). Vervolgens heeft de verdachte handelingen ondernomen waarvan zij wist dat de minderjarigen zich daardoor beschikbaar zouden stellen voor de prostitutie (sub 5) en heeft zij ten aanzien van [slachtoffer 2] opzettelijk voordeel getrokken uit de door haar verrichte seksuele handelingen met derden tegen betaling (sub 8).
De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van de verdachte telkens plaatsvonden in het kader van de door de minderjarigen te verrichten en in het geval van [slachtoffer 2] daadwerkelijk verrichte seksuele handelingen met derden tegen betaling. De verdachte beoogde daarbij (financieel) te profiteren van de door de minderjarigen met derden te verrichten seksuele handelingen. De rechtbank is – met inachtneming van de uitgangspunten uit het juridisch kader – van oordeel dat het (op enigerlei wijze) faciliteren van een minderjarige tot een rol in de prostitutie per definitie een situatie van uitbuiting oplevert en dus strafbaar is, onafhankelijk van de wil van de minderjarige. Wat door de verdediging in dat verband is aangevoerd, is dan ook niet relevant. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de gedragingen van de verdachte hebben plaatsgevonden met het oogmerk van uitbuiting.
De rechtbank komt dan ook grotendeels tot een bewezenverklaring van de onder 1 t/m 3 ten laste gelegde feiten. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling hebben verricht, waardoor de verdachte daaruit geen – op geld waardeerbaar – voordeel heeft getrokken (sub 8). De rechtbank zal de verdachte ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten in zoverre voor dat onderdeel (partieel) vrijspreken.
Ten aanzien van de meerderjarige [slachtoffer 5] , feit 5
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of ook in de situatie van [slachtoffer 5] (destijds negentien jaar oud), die zelf heeft ingestemd met het verrichten van het prostitutiewerk, sprake is geweest van uitbuiting. Zoals gezegd is hiervan sprake als de situatie van [slachtoffer 5] niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert, waarbij gebruik is gemaakt van dwangmiddelen, zoals misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie. De rechtbank leidt in dit kader uit de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 5] is gediagnosticeerd met een autismestoornis en een IQ heeft van 70. [slachtoffer 5] verwerkt informatie (erg) traag en begrijpt vaak niet (direct) wat tegen haar wordt gezegd. Naar als algemeen bekend kan gelden, kwalificeert een IQ van 70 als licht verstandelijk beperkt. Ook bij [slachtoffer 5] hebben de verdachte en [medeverdachte] de vaste werkwijze gevolgd, was hun handelen erop gericht dat [slachtoffer 5] tegen betaling seksuele diensten aan derden zou gaan verlenen en dat zij daarvan financieel zouden profiteren. De vraag die zich vervolgens opdringt is of de verdachte en [medeverdachte] zich hierbij bewust zijn geweest van de psychische kwetsbaarheid en verstandelijke beperking van [slachtoffer 5] en hier opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke vorm, misbruik van hebben gemaakt. De rechtbank stelt hiervoor de volgende feitelijke gang van zaken vast.
In april 2021 komt [slachtoffer 5] via Snapchat in contact met de verdachte. Op Snapchat spreken zij met elkaar over het verdienen van geld. Op 6 april 2021 reist [slachtoffer 5] af naar Haarlem. [medeverdachte] haalt haar op van het station en brengt haar naar zijn woning. In de woning ontvangt [slachtoffer 5] (een) spraakmemo(‘s) van de verdachte, waarin haar wordt uitgelegd dat het om prostitutiewerk gaat, wat dat precies inhoudt en welke regels er gelden.
Om 14:13 uur vraagt [slachtoffer 5] aan de verdachte via Whatsapp wanneer zij foto’s moet laten maken, waarop de verdachte reageert dat het nu moet en zij dat even moet vragen. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer 5] – in ieder geval – vanaf dat moment samen met [medeverdachte] in zijn woning is.
Om 15:18 uur plaatst de verdachte de seksadvertentie van [slachtoffer 5] online. [medeverdachte] heeft de foto’s van [slachtoffer 5] gemaakt.
Om 15:38 uur beklaagt [medeverdachte] zich bij de verdachte over [slachtoffer 5] en haar gedrag.
Om 16:19 uur zegt de verdachte tegen [slachtoffer 5] dat zij moet stoppen met het stellen van vragen aan [medeverdachte] , omdat hij daar gek van wordt.
Om 17:22 uur zegt de verdachte dat zij voorkauwt hoe [slachtoffer 5] moet doen en dus niet begrijpt hoe het mis kan gaan, waarop [slachtoffer 5] reageert: ‘
ik ben autist, ik wil alles weten hoe mijn dag eruit ziet’.
Om 17:30 uur waarschuwt de verdachte [slachtoffer 5] dat zij moet ophouden met praten tegen [medeverdachte] en dat het anders klaar is.
Om 17:39 uur zegt de verdachte tegen [slachtoffer 5] dat zij met haar gaan stoppen en vraagt zij of [slachtoffer 5] nog even de uitcheck wil doen met [medeverdachte] , waarop [slachtoffer 5] aangeeft dit niet te zullen doen.
Om 17:47 uur zegt [slachtoffer 5] dat zij zich nu
‘wel een beetje kut voelt’en
‘geneukt worde, gedumpt en bye’,waarop de verdachte reageert dat zij gewoon haar geld van de afspraak heeft gehad. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij voorafgaand aan deze berichten die middag nog een lang telefoongesprek met [slachtoffer 5] heeft gevoerd, waarin [slachtoffer 5] zou hebben geschreeuwd en ‘gek’ hebben gedaan.
Hoewel uit haar verklaring bij de politie lijkt te volgen dat [slachtoffer 5] geen klanten heeft gehad, stelt de rechtbank vast – in het licht van de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte bij de politie en de chatgesprekken tussen [slachtoffer 5] en de verdachte – dat [slachtoffer 5] in ieder geval één klant heeft gehad. Uit de verklaring van [slachtoffer 5] volgt dat dit later in de middag is geweest. De rechtbank acht aannemelijk dat [slachtoffer 5] tijdens het verhoor niet volledig en open heeft kunnen verklaren, gelet op haar kwetsbaarheid en de aanwezigheid van haar vader bij het verhoor (dossierpagina 511). De rechtbank neemt daarmee ook als vaststaand aan dat de verdachte voordeel heeft getrokken uit het prostitutiewerk van [slachtoffer 5] . Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat [slachtoffer 5] geld heeft ontvangen voor haar sekswerk en dat het een vaste regel was dat de vrouwen de helft van hun verdiensten moesten afdragen.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [slachtoffer 5] op 6 april 2021 geruime tijd (van 14:13 uur tot in ieder geval 17:39 uur) in de nabijheid van [medeverdachte] heeft verbleven en in nauw contact stond met de verdachte en dat zij als gevolg van haar beperkte intelligentie en stoornis bij de omgang en het contact met de verdachte en [medeverdachte] , minder dan de gemiddelde persoon in staat was een vrije keuze te maken wat betreft het prostitutiewerk. Hoewel er geen aanwijzingen in het dossier zijn dat de verdachte en [medeverdachte] zich hier reeds bij het eerste contact bewust van waren – en de rechtbank daarom partieel zal vrijspreken van (sub 1) het werven en vervoeren van [slachtoffer 5] – kan het niet anders zijn dan dat de verdachte en [medeverdachte] – reeds bij het maken van de foto’s of niet lang daarna, dus geruime tijd vóórdat [slachtoffer 5] aan de verdachte meldde ‘autist’ te zijn – hebben gemerkt dat zij een kwetsbaar en verstandelijk beperkt meisje is.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [slachtoffer 5] gedurende meerdere uren samen met [medeverdachte] in de woning is geweest. Uit het feit dat er foto’s zijn gemaakt en een online advertentie is geplaatst, leidt de rechtbank bovendien af dat er een ‘incheck’ heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer 5] en [medeverdachte] , nu dit de vaste werkwijze betrof voordat een meisje aan klanten kon worden gekoppeld. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte en [medeverdachte] zich gedurende deze uren met [slachtoffer 5] bewust moeten zijn geweest van de psychische kwetsbaarheid en/of de verstandelijke beperking van [slachtoffer 5] . Dat de verdachte hierbij niet aanwezig is geweest in de woning, doet daar niet aan af. Uit het dossier en de verklaringen van de verdachte volgt immers dat er die middag intensief (bel)contact is geweest tussen enerzijds de verdachte en [slachtoffer 5] en anderzijds ook tussen de verdachte en [medeverdachte] over het gedrag van [slachtoffer 5] . Bovendien volgt uit de chatberichten dat de verdachte en [medeverdachte] zich constant hebben geërgerd aan [slachtoffer 5] en dat zij geïrriteerd en boos (tegen haar) waren, omdat [slachtoffer 5] de (gedrags)regels niet opvolgde. [slachtoffer 5] was (te) druk, bleef tegen [medeverdachte] praten en hem allerlei vragen stellen, terwijl de verdachte haar meermaals had uitgelegd dat dit niet de bedoeling was. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat uit de verklaringen van [slachtoffer 5] en van haar moeder volgt dat anderen in het contact kunnen merken dat zij ‘anders’ is. Desondanks zijn de verdachte en [medeverdachte] , kennelijk zonder nader onderzoek naar de kwetsbaarheid van [slachtoffer 5] , toch doorgegaan met de vaste werkwijze en hebben zij haar naar de seksafspraak laten gaan. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat de verdachten, toen zij zich bewust werden van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 5] , deze omstandigheid, gelet op het verdere verloop van de middag, voor lief hebben genomen zodat ten aanzien hiervan sprake is van voorwaardelijk opzet van de verdachten.
De rechtbank concludeert, op grond van het voorgaande, dat de verdachte in vereniging met [medeverdachte] misbruik heeft gemaakt van hun – uit haar beperkte intelligentie en autismestoornis voortvloeiend – overwicht op [slachtoffer 5] , waardoor de keuzevrijheid van [slachtoffer 5] werd beperkt. In deze situatie van machtsongelijkheid is [slachtoffer 5] ertoe gebracht prostitutiewerkzaamheden te verrichten en een substantieel deel van haar verdiensten af te staan. Van omstandigheden vergelijkbaar met de situatie waarin ‘een mondige prostituee’ verkeert, die zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt, was naar het oordeel van de rechtbank in deze situatie geen sprake. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte niet alleen het oogmerk van uitbuiting had, maar dat zij [slachtoffer 5] daadwerkelijk heeft uitgebuit.
De rechtbank acht overigens tekenend voor het handelen van de verdachten dat, zelfs nadat [slachtoffer 5] had laten weten autisme te hebben en de verdachten niet langer met haar wilden werken, tóch aan haar werd voorgesteld om nog ‘even’ seks te hebben met [medeverdachte] bij wijze van een uitcheck. Dit biedt steun aan de conclusie van de rechtbank dat de verdachten op geen enkele manier rekening hebben gehouden met de kwetsbaarheid van [slachtoffer 5] .
De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde feit en de daarin opgenomen subonderdelen 4 en 6.
3.3.5
Bewijsmotivering ten aanzien van feit 6
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte meerdere foto’s van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft ontvangen en in bezit heeft gehad, terwijl zij nog geen achttien jaar oud waren. Een gecertificeerd kinderpornorechercheur heeft deze foto’s beoordeeld. Uit haar bevindingen volgt dat de slachtoffers op een bed zitten, enkel lingerie dragen en dat expliciet is ingezoomd op hun borsten dan wel hun billen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op die bevindingen, is komen vast te staan dat het afbeeldingen betreffen van expliciet seksuele aard die geclassificeerd moeten worden als kinderpornografisch materiaal.
Overigens heeft het bekijken van de betreffende afbeeldingen ter terechtzitting ertoe geleid dat de rechtbank de bevindingen en conclusies van de kinderpornorechercheur onderschrijft.
De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het onder 6 ten laste gelegde feit.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 t/m 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
zij in de periode van 25 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, genaamd [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] ),
1) heeft geworven en vervoerd met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 2), en
2) enige handelingen heeft ondernomen waarvan zij wist dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273 f lid 1 sub 5),
terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en waarbij "enige handelingen" (zoals genoemd onder 2) hebben bestaan uit:
- het ophalen van die [slachtoffer 1] en (vervolgens) vervoeren naar de woning van medeverdachte, en
- het maken van erotisch getinte foto's van die [slachtoffer 1] (voor een advertentie op een website waarin die [slachtoffer 1] wordt aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden), en
- het bepalen van een werknaam voor die [slachtoffer 1] , en
- het aanmaken van een advertentie waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden, en
- het onderhouden van contacten met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 1] , en
- het geven van (werk)instructies (als prostituee) aan die [slachtoffer 1] ;
Feit 2
zij in de periode van 8 maart 2021 tot en met 5 april 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, genaamd [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] ),
1) heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 2), en
2) enige handelingen heeft ondernomen waarvan zij wist dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273 f lid 1 sub 5), en
3) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 8) (te weten het in ontvangst nemen van het geld welke die [slachtoffer 2] middels prostitutiewerkzaamheden heeft verdiend),
terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en waarbij "enige handelingen" (zoals genoemd onder 2) hebben bestaan uit:
- het ophalen van die [slachtoffer 2] en (vervolgens) vervoeren naar de woning van medeverdachte, en
- het maken van erotisch getinte foto's van die [slachtoffer 2] (voor een advertentie op een website waarin die [slachtoffer 2] wordt aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden), en
- het aanmaken van en het onderhouden van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer 2] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden, en
- het onderhouden van contacten met en het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klanten voor die [slachtoffer 2] en het maken van afspraken met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en de daarvoor te betalen bedragen, en
- het bepalen welke en hoeveel klanten die [slachtoffer 2] moest aannemen/ontvangen voor haar prostitutiewerkzaamheden, en
- het bepalen van de werklocaties (te weten onder meer afgelegen parkeerplaatsen en natuurgebied(en) te Spaarndam) alwaar die [slachtoffer 2] de prostitutiewerkzaamheden moet verrichten, en
- het geven van (werk)instructies (als prostituee) aan die [slachtoffer 2] , en
- het ter beschikking stellen van condooms voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] en
- het begeleiden van die [slachtoffer 2] bij prostitutiewerkzaamheden, en
- het regelen van een slaapplek voor die [slachtoffer 2] ;
Feit 3
zij in de periode van 8 maart 2021 tot en met 9 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, genaamd [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum] ),
1) heeft geworven en vervoerd met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 2), en
2) enige handelingen heeft ondernomen waarvan zij wist dat die [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273 f lid 1 sub 5),
terwijl die [slachtoffer 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en waarbij "enige handelingen" (zoals genoemd onder 2) hebben bestaan uit:
- het ophalen van die [slachtoffer 3] en (vervolgens) vervoeren naar de woning van medeverdachte, en
- het maken van erotisch getinte foto's van die [slachtoffer 3] (voor een advertentie op een website waarin die [slachtoffer 3] wordt aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden), en/of
- het aanmaken één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer 3] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden, en
- het geven van (werk)instructies (als prostituee) aan die [slachtoffer 3] ;
Feit 5
zij in de periode van 1 april 2021 tot en met 6 april 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, genaamd [slachtoffer 5] ,
telkens met een onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemd middel, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht,
enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten dat die [slachtoffer 5] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (artikel 273f lid 1 sub 4),
en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 5] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij voornoemde (onder 2) "enige handelingen" hebben bestaan uit:
- het aanmaken één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer 5] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden, en
- het onderhouden van contacten met en het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 5] en het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en de daarvoor te betalen bedragen, en
- het geven van (werk)instructies (als prostituee) aan die [slachtoffer 5] ;
Feit 6
zij in de periode van 9 maart 2021 tot en met 13 juli 2021 in Nederland, afbeeldingen, te weten foto’s, - en een gegevensdrager, te weten: een Apple iPhone XS (beslagnummer B.01), bevattende afbeeldingen - van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] ) en [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] ), is betrokken in bezit heeft gehad, welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit: het gedeeltelijk naakt (laten) poseren van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , waarbij die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] poseren in een erotisch getinte houding en door de (onnatuurlijke) pose en de wijze van kleden van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de uitsnede van de foto’s nadrukkelijk het geslachtsdeel, de borsten en billen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , in beeld worden gebracht, waarbij de afbeelding telkens een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling.
(bestanden [slachtoffer 2] : K1 IMG_1455, K2 IMG_1460, K3 IMG_1471, K4 IMG_1472 en K9 IMG_2684, K10 IMG_2685, K11 IMG_2686, K12 IMG_2687, K13 IMG_2688 en K14 IMG_2689, zie pv pagina 411-413 en/of 566 en bestanden [slachtoffer 3] : K5 IMG_1475, K6 IMG_1480, K7 IMG_1481 en K8 IMG_1482, zie pv pagina 411-413 en/of 566).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feiten 1 en 3:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 2º en 5º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen, onder de omstandigheid dat de persoon ten aanzien van wie de feiten worden gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
Feit 2:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 2º, 5º en 8º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen, onder de omstandigheid dat de persoon ten aanzien van wie de feiten worden gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
Feit 5:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 4º en 6º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 6:
een afbeelding en een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen, waarvan 615 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest (berekend op 105 dagen) en met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd en een contactverbod met het slachtoffer van feit 1. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoer worden verklaard. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, te vervangen door twintig dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de omstandigheden dat de verdachte na de eerste aanhouding op 13 juli 2021 per direct is gestopt met de escortservice, dat (slechts) één betrokkene daadwerkelijk klanten heeft gehad, dat telkens sprake is van een korte pleegperiode en dat geen sprake is geweest van enige vorm van geweld of manipulatie. De raadsvrouw acht – onder verwijzing naar jurisprudentie – relevant voor de strafmaat dat de verdachte niet bewust op zoek is gegaan naar minderjarigen noch op de hoogte was van de minderjarigheid van de betrokkenen. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van feit 6 sprake is van eendaadse samenloop. De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, tellend vanaf de eerste aanhouding op 13 juli 2021. De raadsvrouw heeft voorts gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals blijkt uit het door de verdediging overgelegde onderzoeksverslag van een psycholoog bij forensische zorginstelling Kairos en de rapportages van de reclassering. De raadsvrouw heeft verzocht een straf op te leggen die – althans het onvoorwaardelijk gedeelte daarvan – gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsvrouw heeft voorwaardelijk verzocht – namelijk in het geval dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het reeds ondergane voorarrest zal opleggen – om het onderzoek ter terechtzitting aan te houden en het Nederlands Instituut voor Psychologisch en Psychiatrie (NIFP) opdracht te geven om onderzoek te doen naar de toerekenbaarheid en geestesgesteldheid van de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met haar mededader schuldig gemaakt aan de seksuele uitbuiting van drie minderjarige vrouwen van zestien en zeventien jaar oud en van één meerderjarige, kwetsbare vrouw van negentien jaar oud. De verdachte en haar mededader handelden telkens volgens een vaste werkwijze, waarbij sprake was van een duidelijke rolverdeling. De verdachte legde en onderhield het contact met de vrouwen en gaf hen (werk)instructies als prostitutie. De mededader haalde de vrouwen op, bracht hen naar zijn woning en maakte foto’s van hen ten behoeve van een seksadvertentie. De mededader had eerst seks met de vrouwen voordat zij klanten mochten ontvangen. Dit was een harde regel en werd de ‘incheck’ genoemd: geen seks, geen werk, geen geld. De verdachte maakte de seksadvertentie aan en maakte de seksafspraken met klanten. De vrouwen moesten de helft van hun verdiensten afdragen aan de verdachte en haar mededader. De mededader had soms nog eens seks met de vrouwen nadat zij klaar waren met werken. Dit werd de ‘uitcheck’ genoemd. Twee van de slachtoffers hebben daadwerkelijk (een) klant(en) gehad.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van kinderpornografische afbeeldingen, namelijk de door haar ontvangen foto’s van twee van de minderjarige slachtoffers ten behoeve van een seksadvertentie.
Mensenhandel is een zeer ernstig feit, omdat het een grote inbreuk maakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers en hun persoonlijke vrijheid, zeker als het zoals in dit geval (mede) gaat om minderjarige slachtoffers. De verdachte en haar mededader hebben hun eigen (financiële) belangen op de voorgrond gesteld zonder zich rekenschap te geven van de gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten hier gedurende lange tijd nog psychische en emotionele schade van kunnen ondervinden en dat dit impact heeft op hun verdere ontwikkeling. Dat dit in deze ook zo is, blijkt mede uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen en de toelichtingen op de ingediende vorderingen tot schadevergoeding, waaruit duidelijk is geworden dat het handelen van de verdachte en haar mededader voor de slachtoffers (ernstige) psychische en emotionele gevolgen heeft gehad.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in strafverzwarende zin rekening gehouden met het aantal slachtoffers, de (nog minderjarige) leeftijd van de slachtoffers en/of hun kwetsbaarheid en de omstandigheid dat twee van de slachtoffers daadwerkelijk (een) klant(en) hebben gehad. De rechtbank rekent het de verdachte en haar mededader in het bijzonder, zwaar aan dat tot vast onderdeel van de procedure is gemaakt dat de slachtoffers éérst seks met de mededader moesten hebben, alvorens zij mochten werken. Ook als de slachtoffers klaar waren met werken werd telkens voorgesteld dat zij ook nog een keer seks zouden hebben met de mededader. Dit getuigt ervan dat de verdachten uitsluitend oog hebben gehad voor hun zucht naar eigen gewin en op geen enkele wijze rekening hebben gehouden met de belangen en het welzijn van de slachtoffers.
Geen eendaadse samenloop
Ten aanzien van het bewezenverklaarde bezit van kinderporno is de rechtbank – anders dan de verdediging – van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop met de bewezenverklaarde mensenhandel, omdat de door de afzonderlijke strafbaarstellingen beschermde (rechts)belangen daarvoor te veel van elkaar verschillen. Het bezit van de kinderporno heeft echter, gelet op het gehele strafbare handelen, bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf slechts in geringe mate meegewogen.
Vertrekpunt voor straftoemeting
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten formuleren – gelet op de bewezenverklaarde feiten – een (zeer) langdurige gevangenisstraf van meerdere jaren. De rechtbank acht het echter in deze zaak niet passend om de LOVS-oriëntatiepunten tot uitgangspunt te nemen bij het bepalen van (de hoogte van) de straf. De onderhavige zaak verschilt immers in belangrijke mate van veel andere mensenhandel-zaken, in die zin dat – los van alle verkeerde en strafbare keuzes die beide verdachten hebben gemaakt – geen sprake is geweest van enige vorm van geweld, (be)dreiging, manipulatie of druk.
De rechtbank zal verder in strafmatigende zin rekening houden met het feit dat de bewezenverklaarde uitbuitingsperiodes bij alle feiten van korte duur zijn geweest (één dan wel twee (mid)dagen) en dat twee van de slachtoffers geen seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling hebben verricht.
De rechtbank ziet tevens in de duur van de strafrechtelijke procedure grond om de hoogte van de straf enigszins te matigen. De rechtbank stelt hierbij voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 13 juli 2021, de datum waarop de verdachte – voor de eerste keer – is aangehouden en is verhoord door de politie en het moment waarop haar mobiele telefoons in beslag zijn genomen en niet zijn teruggegeven. De rechtbank gaat ervan uit dat op dit moment de verdachte redelijkerwijs kon verwachten dat een strafvervolging tegen haar zou worden ingesteld. De rechtbank wijst vonnis op 17 oktober 2023, circa twee jaar en drie maanden na aanvang van de redelijke termijn.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Ook anderszins is niet gebleken van dusdanige bijzondere omstandigheden dat van het uitgangspunt van twee jaar moet worden afgeweken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden met circa drie maanden en is van oordeel dat deze overschrijding moet worden gecompenseerd in de vorm van enige beperking van de duur van de op te leggen straf.
De rechtbank acht, gelet op bovengenoemde omstandigheden en met in achtneming van de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, geen andere straf dan een langdurige vrijheidsbenemende straf op zijn plaats. De rechtbank neemt als haar uitgangspunt voor de straftoemeting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden. De rechtbank zal hierna beoordelen of de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding geven om van het geformuleerde uitgangspunt af te wijken.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 24 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportages van 28 februari 2022 en 18 september 2023, opgemaakt door reclasseringswerkers verbonden aan Reclassering Nederland. Uit de rapportages komt naar voren dat de verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gehouden aan de afspraken en de training gericht op cognitieve vaardigheden positief heeft afgerond. De reclassering schat het risico op recidive in als laag-gemiddeld. De reclassering adviseert –bij bewezenverklaring – een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij forensische zorginstelling Kairos. De reclassering adviseert de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoer te verklaren. Door de raadsvrouw is bovendien een ‘Rapport psychodiagnostisch onderzoek’ van 28 september 2023 overgelegd, opgesteld door Forensisch Psychiatrische Polikliniek Kairos. Uit dit rapport volgt dat er bij de verdachte voldoende kenmerken worden gezien om te kunnen spreken van een autismespectrumstoornis. Geadviseerd wordt een behandeling te starten, gericht op psycho-educatie, zodat de verdachte meer inzicht krijgt in haar eigen krachten en beperkingen. De rechtbank zal deze bevindingen, die aansluiten op de bevindingen en het advies van de reclassering, meenemen in haar oordeel.
De op te leggen straf
Alles afwegende ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte grond om van het geformuleerde uitgangspunt voor straftoemeting af te wijken. De rechtbank heeft daarbij betrokken het blanco strafblad van de verdachte, haar relatief jonge leeftijd ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, de bij haar geconstateerde autismespectrumstoornis en de omstandigheden dat de verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis positief heeft ingezet voor gedragsverandering en dat de reclassering mogelijkheden ziet om de verdachte verder te begeleiden. De rechtbank is daarmee van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden moet worden opgelegd, waarbij de rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van negen maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij forensische zorginstelling Kairos en – mede gelet op de uitdrukkelijke wens van het slachtoffer – een contactverbod met het slachtoffer van feit 1 worden verbonden. De rechtbank ziet, gelet op de op te leggen straf en de bijzondere voorwaarden die zijn en ook verbonden blijven aan de schorsing van de voorlopige hechtenis, geen aanleiding om te bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij heeft overwogen in hoeverre een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest – hetgeen ook besloten lag in de eis van de officier van justitie – passend zou zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat deze strafmodaliteit onvoldoende recht doet aan de ernst en de hoeveelheid van de bewezenverklaarde feiten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ten aanzien van alle feiten het medeplegen bewezen is verklaard en dat voor een (nog) groter voorwaardelijk deel ten opzichte van de strafoplegging van de medeverdachte geen argumenten aanwezig zijn.
Afwijzing voorwaardelijk verzoek
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw om, bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het reeds ondergane voorarrest, het onderzoek ter terechtzitting aan te houden (de rechtbank begrijpt: na heropening) en het NIFP opdracht te geven om onderzoek te doen naar de toerekenbaarheid en geestesgesteldheid van de verdachte, wordt afgewezen. Nu dit verzoek op niet nader is onderbouwd en de rechtbank zich met betrekking tot de persoon van de verdachte voldoende voorgelicht acht op grond van het dossier en wat ter zitting naar voren is gekomen, is de noodzaak hiertoe niet gebleken.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten
1. STK Telefoontoestel (Goednummer: 681842, zwart, Apple iPhone),
dient te worden verbeurd verklaard. Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 6 bewezen verklaarde feit met betrekking tot c.q. met behulp van dat voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan.

8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
1. STK Telefoontoestel (Goednummer: 699388, wit, Samsung);
1. STK Telefoontoestel (Goednummer: 699375, zwart, iPhone),
dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.
Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting is immers niet gebleken dat er een verband bestaat tussen deze voorwerpen en de in deze zaak bewezenverklaarde feiten.

9.Vorderingen benadeelde partij

9.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 4)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.793,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 43,00) en immateriële
(€ 1.750,00) schade die zij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de verdachte van het onder 4 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
9.2
Grondslag voor toekenning van immateriële schadevergoeding
De rechtbank heeft zich ten aanzien van de hiernavolgende benadeelde partijen de vraag gesteld of voldoende aannemelijk is dat zij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten immateriële schade hebben geleden. Dat hun vorderingen (op één na) niet zijn onderbouwd met medische gegevens, staat niet per definitie in de weg aan toekenning van (een deel van) de vorderingen. In voorkomende gevallen brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen (vgl. Hoge Raad 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376).
De rechtbank is van oordeel dat hiervan telkens sprake is ten aanzien van de hierna volgende benadeelde partijen. Immers heeft de verdachte zich met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan seksuele uitbuiting van een minderjarige respectievelijk een kwetsbaar persoon. Door aldus te handelen heeft de verdachte zodanig ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van de benadeelde partijen, dat evident is dat zij hiervan forse nadelige gevolgen ondervinden.
De rechtbank neemt om die reden aan dat steeds sprake is van een aantasting in de persoon van de benadeelde partijen op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
9.3
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Gelet op de onderbouwing van de vordering, de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend en de (relatief korte) duur van de bewezen verklaarde periode, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,00 billijk voor.
De vordering zal dan ook in zoverre hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag vanaf 25 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal het meer gevorderde afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mensenhandel ten aanzien van een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9.4
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (feiten 2 en 6)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.117,20 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 617,20) en immateriële (€ 2.500,00) schade die zij als gevolg van de onder 2 en 6 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor de treinreis van Vlissingen naar Haarlem en terug op 9 maart en 5 april 2021 (€ 117,20) en gederfde inkomsten (€ 500,00).
De rechtbank kan op basis van de thans beschikbare informatie niet beoordelen of de gestelde schade van gederfde (
de rechtbank begrijpt: ten onrechte afgedragen) inkomsten (€ 500,00) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Uit de onderbouwing van de vordering en de bevindingen in het procesdossier kan de rechtbank niet afleiden van hoeveel klanten sprake is geweest, wat de verdiensten hiervan zijn geweest en daarmee hoeveel zij in totaal heeft moeten afdragen aan de verdachte(n). Behandeling van de vordering vergt daarom meer onderzoek en dit vormt naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet in haar vordering wordt ontvangen. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is, gelet op de onderbouwing van de vordering en nu deze schade niet is betwist, van oordeel dat de materiële schade ter hoogte van € 117,20 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Gelet op de onderbouwing van de vordering komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft geleden, tot een bedrag van € 2.500,00 billijk voor.
De vordering zal dan ook in zoverre hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feiten 2 en 6 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mensenhandel ten aanzien van een minderjarige en het bezit van kinderporno] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9.5
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] (feiten 3 en 6)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 558,60 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 58,60) en immateriële (€ 500,00) schade die zij als gevolg van de onder 3 en 6 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor de treinreis van Vlissingen naar Haarlem en terug op 9 maart 2021.
De rechtbank is, gelet op de onderbouwing van de vordering en nu deze schade niet is betwist, van oordeel dat de materiële schade ter hoogte van € 58,60 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit.
Gelet op de onderbouwing van de vordering, de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend en de (relatief korte) duur van de bewezen verklaarde periode, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft geleden, tot een bedrag van € 500,00 billijk voor.
De vordering zal dan ook hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feiten 3 en 6 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mensenhandel ten aanzien van een minderjarige en het bezit van kinderporno] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9.6
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 5)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Gelet op de uitgebreide onderbouwing van de vordering, waaruit blijkt dat de benadeelde in zeer aanzienlijke mate nadelige gevolgen heeft ondervonden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen, de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend en de (relatief korte) duur van de bewezen verklaarde periode, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 4.000,00 billijk voor.
De vordering zal dan ook in zoverre hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag vanaf 1 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal het meer gevorderde afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 5 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mensenhandel] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 57, 240b en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 t/m 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
9 (negen) maandennietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
Meldplicht bij de reclassering
- zich binnen drie werkdagen na het einde van de detentie zal melden bij Reclassering Nederland, gevestigd op het adres Prinses Beatrixlaan 25, 4001 AG Tiel, en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
Ambulante behandeling
- medewerking zal verlenen aan nadere diagnostiek en behandeling bij forensische zorginstelling Kairos of een soortgelijke ambulante (forensische) zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
Contactverbod
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op de handhaving van het verbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verbeurdverklaring
Verklaart verbeurd:
1. STK Telefoontoestel (Goednummer: 681842, zwart, Apple iPhone).
Teruggave beslag
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1. STK Telefoontoestel (Goednummer: 699388, wit, Samsung);
1. STK Telefoontoestel (Goednummer: 699375, zwart, iPhone).
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 2.500,00(zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.500,00(zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 35 (vijfendertig) dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit geleden schade tot een bedrag van
€ 2.617,20(zegge: tweeduizend zeshonderd zeventien euro en twintig eurocent), bestaande uit € 117,20 als vergoeding voor de materiële en € 2.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade voor het overige
(€ 500,00) niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.617,20(zegge: tweeduizend zeshonderd zeventien euro en twintig eurocent), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 36 (zesendertig) dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit geleden schade tot een bedrag van
€ 558,60(zegge: vijfhonderd achtenvijftig euro en zestig eurocent), bestaande uit € 58,60 als vergoeding voor de materiële en € 500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 558,60(zegge: vijfhonderd achtenvijftig euro en zestig eurocent), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 11 (elf) dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 4.000,00(zegge: vierduizend euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,00(zegge: vierduizend euro), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 50 (vijftig) dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. van Poecke, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2023.