ECLI:NL:RBNHO:2023:10982

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
C/15/342631 / FA RK 23-3691
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om omgangsregeling en gezamenlijk gezag in familiezaken met internationale aspecten

In deze zaak heeft de man verzocht om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind en om gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank heeft op 1 november 2023 uitspraak gedaan in Haarlem. De man, woonachtig in Turkije, heeft in het verleden slechts sporadisch contact gehad met de minderjarige en heeft niet voldaan aan zijn financiële verplichtingen. De vrouw, die met de minderjarige in Nederland woont, heeft verweer gevoerd en gesteld dat omgang met de man in strijd is met de belangen van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet in staat is gebleken om zijn ouderlijke verantwoordelijkheid adequaat in te vullen en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft het verzoek van de man om een omgangsregeling en gezamenlijk gezag afgewezen, met de overweging dat de verstandhouding tussen partijen zeer gespannen is en er geen constructieve communicatie plaatsvindt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming prematuur is, gezien de omstandigheden. De kosten van de procedure zijn voor elke partij zelf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
provisionele voorziening ex artikel 223 Rv | gezag en omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/342631 / FA RK 23-3691 en C/15/342617 / FA RK 23-3685
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 1 november 2023
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T. Erdal, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.M.G. Maste, kantoorhoudende te Almere.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de provisionele voorziening:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 4 augustus 2023;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 27 september 2023;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de man van 2 oktober 2023;
de bodemprocedure:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 4 augustus 2023;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 27 september 2023;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de man van 2 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2023 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. T. Erdal en de vrouw door mr. I.M.G. Maste. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is niemand verschenen.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in Turkije met elkaar gehuwd. De echtscheiding is op [datum] in Turkije uitgesproken en [datum] bekrachtigd.
2.2.
Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , Turkije;
De vrouw is belast met eenhoofdig gezag over de minderjarige. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de vrouw.
2.3.
In een door partijen op 3 mei 2021 ondertekend echtscheidingsconvenant is een omgangsregeling overeengekomen waarbij de man en de minderjarige omgang hebben:
  • wekelijks op de woensdagen tussen 18.00 uur en 19.00 uur videobelmoment;
  • wekelijks op de zaterdagen en zondagen tussen 17.00 uur en 18.00 uur videobelmoment;
  • op de tweede dag van de Islamitische feestdagen tussen 17.00 uur en 18.00 uur, indien de feestdag buiten het reguliere contactmoment valt;
  • eerste week van de kerstvakantie, van zaterdag 10.00 uur tot de volgende zaterdag 10.00 uur in Nederland;
  • elk jaar in de zomervakantie van 23 juli 09.00 uur tot en met 7 augustus 19.00 uur in Nederland;
  • waarbij de man zorgdraagt voor het halen en brengen van de minderjarige.

3.Verzoeken

3.1.
De man verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de duur van de bodemprocedure een omgangsregeling vast te stellen waarbij hij omgang met de minderjarige heeft:
  • de eerste vier weken: drie keer per week telefonisch contact middels videobellen op de maandag, woensdag en zaterdag;
  • na de eerste vier weken: drie keer per week omgang op de woensdag, vrijdag en zondag voor minimaal vier uur, de man zal zorgdragen voor het halen en brengen van de minderjarige;
  • na verloop van twee maanden een weekend per veertien dagen van vrijdag na school 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur;
  • na verloop van twee maanden, verdeling van vakanties en feestdagen bij helfte.
3.2.
Hij stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek.
3.3.
In de bodemprocedure heeft de man verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen de minderjarige en hem, waarbij hij omgang met de minderjarige heeft:
  • de eerste vier weken: drie keer per week telefonisch contact middels videobellen op de maandag, woensdag en zaterdag;
  • na de eerste vier weken: drie keer per week omgang op de woensdag, vrijdag en zondag voor minimaal vier uur, de man zal zorgdragen voor het halen en brengen van de minderjarige;
  • na verloop van twee maanden een weekend per veertien dagen van vrijdag na school 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur;
  • na verloop van twee maanden, verdeling van vakanties en feestdagen bij helfte.
3.4.
De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoeken aangevoerd dat hij de minderjarige in de afgelopen vier jaar maar één keer heeft gezien, in Nederland, voor de duur van tien minuten. De vrouw werkt niet mee, noch aan de vastgelegde omgang, noch aan enige vorm van contact. Ook communiceert zij niet met de man. De man krijgt zo nu en dan een e-mailbericht met een korte update en wat foto’s; meer niet. De man realiseert zich dat een omgangsregeling opgebouwd dient te worden en dat moet worden ingezet op het herstellen van contact met de minderjarige. Het is in het belang van de minderjarige dat omgang op gang komt, opdat de band tussen de minderjarige en de man kan worden hersteld.
3.5.
De man heeft ook verzocht te bepalen dat hij mede zal worden belast met het gezag over de minderjarige. Ter onderbouwing van dat verzoek stelt de man zich op het standpunt dat partijen in staat zijn om tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening te komen en beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg te nemen. Er is volgens de man geen sprake van zodanige (ernstige) communicatieproblemen dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt, of dreigt te raken, tussen de ouders wanneer zij het ouderlijk gezag gezamenlijk zullen uitoefenen. Het ontbreken van goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van de minderjarigen het ouderlijk gezag bij een van de ouders moet blijven, aldus de man.

4.Verweer

4.1.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij stelt zich primair op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoeken. Subsidiair moeten de verzoeken worden afgewezen. Meer subsidiair moet de Raad voor de Kinderbescherming worden verzocht onderzoek te doen of contactherstel in het belang is van de minderjarige en zo ja, hoe dat contactherstel moet worden vormgegeven. Ten slotte heeft de vrouw geconcludeerd dat de man moet worden veroordeeld in de proceskosten.
4.2.
Ter onderbouwing van haar verweer heeft de vrouw - kort samengevat - het volgende betoogd. De man heeft strafrechtelijk een of meer uitreisverboden gekregen op grond van een of meer strafvervolgingen. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan fraude en valsheid in geschrifte. De man is nationaal nieuws geweest in Turkije, waarna er dreigementen kwamen richting hem, maar ook richting de vrouw. De vrouw is toen met de minderjarige ondergedoken geweest. Partijen hebben toen samen besloten dat het veiliger was als de vrouw met de minderjarige naar Nederland zou emigreren. De vrouw is in 2019 met de minderjarige naar Nederland gekomen. In maart 2020 heeft zij besloten de echtscheiding aan te vragen. Vanaf dat moment ontving zij WhatsApp- en e-mailberichten met dreigementen, pesterijen en stalkgedrag. Daarop heeft de vrouw aangifte gedaan en heeft de man in september 2020 een eerste contactverbod gekregen. Partijen hebben schriftelijke afspraken over de omgang gemaakt, die in het convenant zijn opgenomen. De vrouw betwist dat zij deze afspraken niet is nagekomen. Hoewel de man al jaren de mogelijkheid heeft om wekelijks met de minderjarige te beeldbellen, belt hij haar nauwelijks. Als de man belt, verlopen de gesprekken tussen hem en de minderjarige moeizaam. Hij kan zich niet inleven in wat een kind nodig heeft. Naar aanleiding van een verzoek van de man heeft een ontmoeting tussen hem en de minderjarige plaatsgevonden, op 3 september 2022. Nadien heeft de man niet meer geïnformeerd hoe het de minderjarige is vergaan. De man is voor de minderjarige nagenoeg een vreemde. Als een omgangsregeling wordt vastgesteld, zal het contact zorgvuldig moeten worden opgebouwd. De vordering van de man in kort geding, om een omgangsregeling vast te stellen, is op 30 september 2022 afgewezen. De man is in Turkije een procedure gestart tot het verkrijgen van eenhoofdig gezag over de minderjarige terwijl haar hoofdverblijf in Nederland is. Hij bedreigt de vrouw nog steeds en heeft recent gedreigd om de minderjarige mee te nemen naar Turkije. De man stelt dat hij bereid is om al zijn inkomen en vermogen te besteden aan de minderjarige. De vraag is waarom hij dan al jaren de kinderalimentatie niet betaalt. Gezien deze omstandigheden acht de vrouw het niet in het belang van de minderjarige om tot vaststelling van de verzochte zorgregeling over te gaan. Voor een veilig contact tussen de man en de minderjarige is noodzakelijk dat er begeleiding aanwezig is. Niet alleen vanwege het feit dat de man de minderjarige belast met echtscheidingsproblematiek, maar ook vanwege de dreiging de minderjarige te ontvoeren. De vrouw zal de omgang niet begeleiden, gezien de bedreigingen aan haar adres. Wellicht kan de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek doen of contactherstel in het belang is van de minderjarige, en zo ja wat daarvoor nodig is.
4.3.
Ten aanzien van het verzoek van de man om hem te belasten met ouderlijk gezag over de minderjarige stelt de vrouw zich op het standpunt dat de man tijdens of na het huwelijk nooit voor de minderjarige heeft gezorgd of heeft laten zien dat hij de zorg aankan, noch dat hij in staat is om beslissingen over de minderjarige te namen in het belang van de minderjarige, aldus de vrouw.

5.Beoordeling

bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de vrouw de Nederlandse nationaliteit bezit, de man de Turkse nationaliteit en de minderjarige de Nederlandse nationaliteit. Het verzoek betreft een geschil over de omgangsregeling en het gezag en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II ter).
5.2.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, Brussel II ter zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
5.3.
De gewone verblijfplaats van de minderjarige is in Nederland. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht van toepassing op de verzoeken.
provisionele voorziening
5.4.
De rechtbank zal het door de man ingediende provisionele verzoek afwijzen, aangezien op de zitting de door de man ingediende verzoeken in de bodemprocedure inhoudelijk zijn behandeld en de rechtbank bovendien eindbeschikking wijst in de bodemprocedure, zodat de man geen belang heeft bij een tijdelijke voorziening.
omgang
5.5.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt de rechter, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.6.
Gebleken is dat de echtscheidingsbeslissing van 13 september 2021 van de Turkse rechter op 27 oktober 2021 bindend is geworden. Onderdeel van deze beslissing is dat het gezag bij de vrouw ligt en dat er een omgangsregeling in Nederland geldt. De rechtbank stelt voorop dat omgang tussen ouder en kind in beginsel in het belang van het kind wordt geacht te zijn. In dit geval echter, acht de rechtbank omgang tussen de man en de minderjarige in strijd met zwaarwegende belangen van de minderjarige. Daarvoor is het volgende redengevend.
5.7.
In onderling overleg tussen partijen is de vrouw in augustus 2019 met de minderjarige naar Nederland vertrokken, vanwege bedreigingen aan de zijde van de vrouw en de minderjarige ten gevolge van de zakelijke activiteiten van de man. De rechtbank overweegt dat de minderjarige toen door toedoen van de man uit haar vertrouwde omgeving is gehaald; een voor de minderjarige ingrijpende beslissing met verstrekkende gevolgen. Gebleken is dat de man in de periode daarna niets dan wel onvoldoende heeft gedaan om deze gevolgen voor de minderjarige op enigerlei wijze te verzachten, te verminderen of te compenseren. De man heeft dat ook niet althans onvoldoende weersproken. In de periode augustus 2019 tot september 2022 is de man niet naar Nederland gekomen. In die periode heeft hij evenmin iets van zich laten horen. De rechtbank concludeert dat de man twee jaar niet naar de minderjarige heeft omgekeken. Hij is de overeengekomen contactregeling niet nagekomen en heeft ook anderszins geen contact met de minderjarige onderhouden. In september 2022 heeft er eenmalig omgang tussen de man en de minderjarige plaatsgevonden, maar dat is niet goed verlopen; de minderjarige is overstuur geraakt.
Het moet ervoor worden gehouden dat deze ontmoeting voor de minderjarige belastend is geweest, nu zij inmiddels geen contact meer met de man wil, ook niet via beeldbellen. Daarnaast wil zij niet over haar vader praten. Zij is bang voor hem, zo stelt de vrouw, onweersproken. De man heeft de kinderbijdrage - met uitzondering van vijf of zes keer - niet aan de vrouw voldaan. Dit, terwijl er een afspraak tussen partijen ligt dat de man maandelijks een bedrag van € 150 als kinderbijdrage aan de vrouw zal betalen. Het was/is aan de man om te laten zien dat de vrouw in dat opzicht erop kon/kan vertrouwen dat hij bereid en in staat was/is om aan zijn financiële verplichting te voldoen. Gelet op de stelling van de man op de zitting dat hij alle studiekosten voor de minderjarige in één keer aan de vrouw kan en wil voldoen, valt niet in te zien waarom hij de kinderbijdrage niet structureel aan de vrouw heeft betaald/betaalt, waartoe hij op grond van de afspraak tussen partijen verplicht was/is.
5.8.
De man is in Turkije woonachtig. Aannemelijk is dat hij op dit moment met een visum in Nederland verblijft. Desgevraagd heeft de man aangegeven dat hij in Turkije woont, maar voornemens is om zijn zakelijke belangen uit te breiden naar Duitsland en Nederland en zich permanent in Nederland te vestigen. Desgevraagd heeft de man verklaard dat hij bezig is om een verblijfsvergunning in Nederland te verkrijgen. Op dit moment heeft de man naar hij stelt een verblijfsaantekening in zijn paspoort, die geldt van 13 juni 2023 tot en met 12 december 2023. Uit het uittreksel BRP blijkt dat hij sinds juli 2023 staat ingeschreven op een adres in [plaats] . Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, die stelt dat de aantekening in het paspoort van de man slechts een reisvisum betreft, kan thans niet worden vastgesteld of de man daadwerkelijk het voornemen heeft om zich permanent in Nederland te vestigen. Verder is niet althans onvoldoende duidelijk geworden wat de concrete plannen van de man op enige termijn zijn en hoe deze zich verhouden tot de reeks van procedures, waarvan vaststaat dat deze thans in Turkije tegen hem lopen; dit alles in het licht van zijn gestelde wens om een rol als ouder te spelen in het leven van de minderjarige.
5.9.
De man heeft in Turkije een procedure tegen de vrouw aanhangig gemaakt strekkende tot het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Niet gesteld of gebleken is echter dat daarvoor enige grond bestaat. De man heeft nagelaten om met bewijsstukken nader te concretiseren en te onderbouwen dat de minderjarige bij de vrouw onveilig is en de vrouw mogelijk anderszins tekortschiet in haar opvoedingsvaardigheden jegens de minderjarige, dit terwijl dit op zijn weg lag. Daartegenover is niet ondenkbeeldig, gelet op het gemotiveerde betoog van de vrouw, dat de vrees gegrond is dat de man het voornemen heeft om de minderjarige naar Turkije te verplaatsen en daarmee te bevorderen dat hij in bedoelde procedure conform het geldende Turkse recht met het gezag over de minderjarige zal worden belast, wanneer de minderjarige alsdan bij hem verblijft. Immers, in Turkije verkrijgt na de echtscheiding de ouder bij wie de minderjarige verblijft de voogdij over deze minderjarige. Deze omstandigheid klemt temeer daar de man ter zitting, daarnaar uitdrukkelijk gevraagd, heeft aangegeven dat hij niet het voornemen heeft bedoelde procedure in Turkije in te trekken. In dit kader is voorts van belang dat wanneer de man de minderjarige zou meenemen naar Turkije, de minderjarige niet zonder meer op grond van een uitleveringsverdrag naar Nederland zal worden teruggeleid.
5.10.
Aan de stelling van de man ter zitting dat hij een jaar lang zijn hele netwerk heeft ingezet om de vrouw en haar familie te bewegen om over de problemen tussen partijen in overleg te treden gaat de rechtbank wegens gebrek aan onderbouwing voorbij. Dat geldt evenzeer voor zijn stelling dat hij vijf keer in Nederland is geweest om in contact met de vrouw te komen.
5.11.
Anders dan de man betoogt, is de onderlinge verstandhouding tussen partijen,, gelet op het voorgaande, zeer gespannen. Veilig Thuis heeft de vrouw geadviseerd te verhuizen en haar nieuwe adres geheim te houden.
5.12.
Samengevat komt de rechtbank tot de slotsom dat het ervoor moet worden gehouden dat de man de afgelopen twee jaar niet bereid dan wel in staat is gebleken om zijn ouderlijke verantwoordelijkheid op een adequate wijze in het belang van de minderjarige in te vullen. Ook heeft de man niet althans onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd aangegeven of en zo ja in hoeverre en op welke wijze, hij in de (nabije) toekomst daadwerkelijk bereid en in staat is om in redelijkheid te zorgen voor een betrouwbaar, vrij, onbelast en veilig contact met de minderjarige. Een onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming op dit punt acht de rechtbank gelet op de geschetste feiten en omstandigheid, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, prematuur. Dit een en ander leidt tot de slotsom dat het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen moet worden afgewezen, nu dit in strijd wordt geacht met zwaarwegende belangen van de minderjarige.
5.13.
De rechtbank wijst partijen erop dat elke afwijzing van een verzoek tot omgang van tijdelijke aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar zich opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen (zie HR 27 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5045).
Gezag
5.14.
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde man van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de vrouw heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.15.
Gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in staat zijn tot enige vorm van communicatie met elkaar en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Als aangegeven: de verstandhouding tussen partijen is zeer gespannen, de man is woonachtig in Turkije en van een geregeld verblijf in Nederland is niet gebleken, tussen partijen vindt geen constructieve communicatie plaats, er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waaruit enige vorm van gebleken gezamenlijke verantwoordelijkheid van partijen voor de minderjarige kan worden afgeleid en in Turkije loopt een procedure waarin de man poogt de vrouw het gezag over de minderjarige te ontnemen.
5.16.
De rechtbank is van oordeel dat onder de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden een onaanvaardbaar risico bestaat dat in geval van gezamenlijk gezag de minderjarige klem of verloren zal raken. Niet te verwachten is dat in deze omstandigheden binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, als door de man voorgesteld, acht de rechtbank ook op dit punt in het licht van de geschetste feiten en omstandigheden prematuur. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
5.17.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

6.Beslissing

De rechtbank:
in de zaak C/15/342631 / FA RK 23-3691 (provisionele voorziening)
6.1.
wijst af het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
in de zaak C/15/342617 / FA RK 23-3685 (bodemprocedure)
6.2.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.B. Dinkelaar als griffier en in het openbaar uitgesproken op
1 november 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.