ECLI:NL:RBNHO:2023:10975

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
10622722 \ AO VERZ 23-45
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en opzegverbod tijdens ziekte

In deze zaak verzoekt een werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten een verstoorde arbeidsverhouding. Het opzegverbod wegens ziekte staat niet aan ontbinding in de weg, omdat er geen verband is tussen de ontbinding en de ziekte van de werknemer. De kantonrechter kent geen billijke vergoeding toe aan de werknemer, omdat de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De zaak betreft een werkgever die de arbeidsovereenkomst met een financieel directeur wil ontbinden. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een onherstelbare verstoring van de arbeidsrelatie, mede door negatieve uitlatingen van de werknemer over de directie en een gebrek aan vertrouwen. De werknemer heeft zich ziekgemeld, maar de kantonrechter stelt vast dat de verstoring van de arbeidsverhouding al voor de ziekmelding was ontstaan. De kantonrechter concludeert dat herplaatsing van de werknemer niet mogelijk is en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 januari 2024, zonder toekenning van een billijke vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./repnr.: 10622722 \ AO VERZ 23-45
Uitspraakdatum: 1 november 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. N. Sluis
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. J.W.A. Wijsman
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt een werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten een verstoorde arbeidsverhouding. Het opzegverbod wegens ziekte staat niet aan ontbinding in de weg, omdat er geen verband is tussen de ontbinding en de ziekte van de werknemer. De kantonrechter kent geen billijke vergoeding toe aan de werknemer, omdat de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 4 oktober 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoekster] en [verweerder] hebben ook spreekaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting hebben partijen met e-mails en brieven van 20 juli 2023, 15 augustus 2023, 29 september 2023, 2 oktober 2023 en 3 oktober 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren [geboortedatum] 1980, is sinds 1 december 2022 in dienst bij [verzoekster] . De functie van [verweerder] is financieel directeur met een salaris van € 16.640,00 bruto per maand. Van 1 juli 2022 tot 1 december 2022 is [verweerder] op interimbasis als zelfstandige werkzaam geweest voor [verzoekster] .
2.2.
[verzoekster] is een onderneming die zich bezighoudt met elektrotechnische dienstverlening. [verzoekster] maakt deel uit van de [bedrijfsgroep] . Aandeelhouder van de [bedrijfsgroep] is [aandeelhouder] (hierna: [aandeelhouder] ) via [beheerbedrijf]
2.3.
[verzoekster] wordt geleid door een managementteam, waarvan naast [verweerder] deel uitmaken [algemeen directeur] als algemeen directeur (hierna: [algemeen directeur] ), [commercieel directeur] als commercieel directeur (hierna: [commercieel directeur] ) en [operationeel directeur] als operationeel directeur (hierna: [operationeel directeur] ). [beheerbedrijf] heeft een raad van commissarissen, die bestaat uit [rvc 1] (hierna: [rvc 1] ) en [rvc 2] .
2.4.
In een brief van 22 mei 2023, gericht aan eerdergenoemde raad van commissarissen, heeft [verweerder]
“Ernstige zorgen”geuit over het leiderschap van [aandeelhouder] . In die brief heeft [verweerder] er onder meer op gewezen dat onder leiding van [aandeelhouder] de jaarstukken en winstcijfers onjuist worden weergegeven, dat de ICT niet adequaat werkt, dat in de onderneming een
“9 tot 4 mentaliteit”heerst en dat door de omvang van het managementteam verbetervoorstellen heel lastig zijn te implementeren. Ook wordt opgemerkt dat in de dagelijkse praktijk weinig is te merken dat [algemeen directeur] per 1 januari 2023 als algemeen directeur is benoemd en dat [aandeelhouder] zich nog iedere dag bemoeit met de dagelijkse gang van zaken, dat een externe accountant ten onrechte feitelijk als financieel directeur fungeert, en dat [aandeelhouder] niet openstaat voor voorstellen over reorganisatie en kostenbeheersing.
2.5.
In een e-mail van [verweerder] van 26 juni 2023 aan [aandeelhouder] vermeldt [verweerder] dat hij zich ernstige zorgen maakt over de gang van zaken binnen [verzoekster] en dat [algemeen directeur] hem negeert en doet alsof [verweerder] niet bestaat, waardoor het werken hem praktisch onmogelijk wordt gemaakt.
2.6.
In een telefoongesprek op 26 juni 2023 tussen [algemeen directeur] en [verweerder] heeft [verweerder] onder andere opgemerkt dat [aandeelhouder] hem negeert en de zaken
“allesbehalve koosjer”heeft geregeld. Verder zegt [verweerder] :
“(…) dat [aandeelhouder][kantonrechter: [aandeelhouder] ]
zich een verkeerde kant op beweegt, ja, dan, dan … dan ga ik echt … dan wil je niet weten wat er over hem heen komt”en
“als ik maar 1 mm door heb dat [aandeelhouder] zich op een pad bevindt dat mij niet bevalt. Ja, dan dan. Dan hebben jullie een groot probleem en dat is geen dreigement.”Ook stelt [verweerder] dat het werk hem volledig onmogelijk wordt gemaakt, dat de situatie onwerkbaar is geworden, dat hij de organisatie niet vertrouwt, en dat sprake is van valse spelletjes en een slangenkuil.
2.7.
[verweerder] heeft zich op 26 juni 2023 ziekgemeld.
2.8.
In een telefoongesprek van 27 juni 2023 tussen [aandeelhouder] en [verweerder] zegt [verweerder] over [algemeen directeur] onder meer:
“En en dat het misschien op dit moment dat jasje te groot is. Het is niet bedoeld om hem te kleineren. (…) Hij heeft niet een trackrecord van … laat staan academische of theoretische kennis, maar hij heeft hiervoor ook geen bedrijven geleid.(…) Hij maakt best wel slordige fouten. (…) Het is een lichtgewicht.”Ook merkt [verweerder] op dat er een vertrouwensbreuk is ontstaan, dat hij ook geen vertrouwen heeft in de externe accountant, dat het debat niet meer goedkomt, dat hij zich
“keihard genaaid”voelt, dat hij een mes in zijn rug heeft gekregen en dat het een onwerkbare situatie is geworden voor hem.
2.9.
Op 28 juni 2023 heeft een volgend gesprek plaatsgevonden tussen [aandeelhouder] en [verweerder] . Daarbij is gesproken over een beëindigingsvergoeding, maar partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
2.10.
[verzoekster] heeft [verweerder] op 28 juni 2023 vrijgesteld van werkzaamheden. In de schriftelijke bevestiging daarvan staat dat er een onwerkbare situatie is ontstaan en dat er (verder) gesproken moet worden over een vertrekregeling. In reactie daarop heeft [verweerder] in een schriftelijke reactie van 30 juni 2023 opgemerkt dat hij forse problemen ervaart bij de uitoefening van zijn werkzaamheden, maar dat wat hem betreft geen sprake meer hoeft te zijn van een onwerkbare situatie na een goed gesprek.
2.11.
In een verslag van de bedrijfsarts van 24 juli 2023 staat dat [verweerder] heeft opgemerkt dat hij geen werkgerelateerde oorzaken van zijn ziekte ervaart. Dat is herhaald in een verslag van de bedrijfsarts van 20 september 2023.
2.12.
In een brief van 3 oktober 2023 heeft het Huis voor de Klokkenluiders aan [verweerder] bevestigd dat [verweerder] op 3 september 2023 melding heeft gedaan van een misstand binnen [verzoekster] en dat sprake is van een vermoeden van een misstand.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden vanwege omstandigheden die zodanig zijn dat van [verzoekster] redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Als ontbinding op die grond niet wordt toegewezen, wordt verzocht om ontbinding wegens andere gronden, met name een verstoorde arbeidsverhouding. [verzoekster] heeft daarbij naar voren gebracht – kort gezegd – dat sprake is van een ‘mismatch’ tussen partijen en dat [verweerder] niet de juiste man op de juiste plek is. Verder heeft [verzoekster] erop gewezen dat er een onherstelbare vertrouwensbreuk is ontstaan en een onwerkbare situatie door de wijze waarop [verweerder] zich over de onderneming van [verzoekster] en de leden van het managementteam heeft uitgelaten, terwijl het op directieniveau juist van wezenlijk belang is dat er sprake is van onderling vertrouwen en een goede samenwerking.
3.2.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Daartoe is – samengevat – aangevoerd [verzoekster] in feite stelt dat sprake is van disfunctioneren van [verweerder] , maar dat daarvan niet is gebleken, terwijl kritiek op het functioneren ook niet is besproken en er geen verbetertraject is geweest. Wat betreft de verstoorde arbeidsverhouding stelt [verweerder] dat de onderbouwing daarvan door [verzoekster] geheel wordt gebaseerd op achteraf opgestelde verklaringen van een aantal collega’s, terwijl de verwijten die in die verklaringen worden gemaakt aan het adres van [verweerder] onjuist en onterecht zijn. Ook wijst [verweerder] erop dat er geen enkele poging is gedaan om het gestelde arbeidsconflict op te lossen. Daarnaast stelt [verweerder] dat het ontbindingsverzoek moet worden afgewezen vanwege het benadelingsverbod van Wet Bescherming Klokkenluiders en vanwege het opzegverbod tijdens ziekte. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van een billijke vergoeding van € 235.550,40 bruto, naast de transitievergoeding.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2]
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er een redelijke grond voor ontbinding. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.4.
Onder een redelijke grond voor ontbinding wordt onder meer verstaan een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [3]
4.5.
De kantonrechter volgt [verzoekster] in haar standpunt dat sprake is van een onherstelbaar en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Uit de door [verzoekster] overgelegde stukken blijkt dat alle directieleden, de raad van commissarissen en de (indirect) bestuurder en aandeelhouder van [verzoekster] , ieder vertrouwen in samenwerking met [verweerder] zijn verloren. Dat volgt uit de door [verzoekster] overgelegde schriftelijke verklaringen van [algemeen directeur] , [commercieel directeur] , [operationeel directeur] en [rvc 1] , de door [aandeelhouder] ondertekende schriftelijke bevestiging van de vrijstelling van werkzaamheden op 28 juni 2023, en uit de verklaringen van [algemeen directeur] en [aandeelhouder] op de zitting. De verstoring van de arbeidsrelatie heeft onder meer te maken met de omstandigheid dat [verweerder] zich volgens [verzoekster] tegenover anderen voortdurend negatief uitlaat over directieleden, zonder die directieleden daarop zelf aan te spreken, en met een gebrek aan vertrouwen en respect tussen de directieleden en [verweerder] . Het gebrek aan vertrouwen vindt ook een oorzaak in een gebrek aan communicatie, een door [verzoekster] ervaren gebrek aan leiding en sturing door [verweerder] , en een toenemend ongenoegen bij [verzoekster] over door [verweerder] gesignaleerde problemen in de organisatie zonder dat hij daarvoor actief oplossingen aandraagt. Een dergelijk vergaand gebrek aan vertrouwen leidt tot een onwerkbare situatie op directieniveau en binnen het managementteam van [verzoekster] . Op dat niveau is immers van wezenlijk belang dat er sprake is van een voldoende mate van onderling vertrouwen en een goede samenwerking.
4.6.
Uit de stukken blijkt daarnaast van meerdere incidenten die hebben gezorgd voor een (verdere) beschadiging van het vertrouwen over en weer. [verzoekster] meent onder meer dat [verweerder] externe IT-auditors een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over de ICT en [verzoekster] vindt het onverteerbaar dat [verweerder] afwezig is geweest bij alle overleggen over het ‘platliggen’ van het ICT-systeem. [verzoekster] wijst erop dat [verweerder] voor grote teleurstelling bij de ondernemingsraad heeft gezorgd door niet te reageren op een voorstel, dat [verzoekster] gefrustreerd raakte over het laat aanleveren van financiële rapportages door [verweerder] en dat [verweerder] de andere directieleden in maart 2023 heeft overvallen en geraakt met een mededeling dat vanwege een betaalreservering van een miljoen euro de salarissen niet meer betaald konden worden. [verweerder] heeft ten aanzien van al deze incidenten een weerwoord gegeven en heeft er onder andere op gewezen dat hij niet bij overleggen over het ‘platliggen’ van het ICT-systeem is geweest, omdat die overleggen vrijblijvend waren en niet voor hem bedoeld, en de ICT niet zijn verantwoordelijkheid is. Ook heeft [verweerder] opgemerkt dat het voorstel van de ondernemingsraad niet uitvoerbaar en niet in het belang van het personeel was, dat financiële rapportages niet tijdig konden worden aangeleverd vanwege vertragende factoren bij de andere directieleden en de ICT, en dat de betaalreservering een verplichting was op grond van de financieringsovereenkomst met de bank. De kantonrechter overweegt dat uit de stukken niet blijkt dat deze incidenten overwegend te wijten zijn aan [verweerder] dan wel aan [verzoekster] . Maar wel benadrukken en bevestigen deze incidenten dat het vertrouwen tussen partijen geheel verdwenen is.
4.7.
Bovendien is niet alleen sprake van een totaal gebrek aan vertrouwen van [verzoekster] in [verweerder] , maar ook van een volledig gebrek aan vertrouwen van [verweerder] in [verzoekster] en haar directieleden en bestuurder. Uit de hiervoor genoemde telefoongesprekken van 26 en 27 juni 2023 tussen [algemeen directeur] , [aandeelhouder] en [verweerder] blijkt dat [verweerder] ook zelf nadrukkelijk uitspreekt dat het voor hem volledig onmogelijk is om nog te functioneren binnen [verzoekster] , dat de situatie onwerkbaar is geworden en dat hij organisatie niet vertrouwt. Dat is temeer het geval doordat [verweerder] daarbij termen gebruikt als ‘valse spelletjes’, ‘slangenkuil’, ‘keihard genaaid” en ‘een mes in zijn rug’, wat het gebrek aan vertrouwen nog eens benadrukt. Daarbij komt ook dat uit die telefoongesprekken volgt dat [verweerder] tegenover [aandeelhouder] uitspreekt dat hij geen vertrouwen heeft in de capaciteiten van [algemeen directeur] als algemeen directeur, en tegenover [algemeen directeur] dat hij geen vertrouwen heeft in de rol van [aandeelhouder] als bestuurder en eigenaar. Dat [verweerder] weinig tot geen vertrouwen heeft in de rol van [aandeelhouder] , [algemeen directeur] en het managementteam volgt ook al uit zijn brief van 22 mei 2023 aan de raad van commissarissen.
4.8.
[verweerder] stelt op zichzelf terecht dat in beginsel van [verzoekster] als werkgever kan worden verlangd dat zij zich inspant om een gebrek aan vertrouwen te herstellen en een verstoring van de arbeidsverhouding op te lossen. Maar in dit geval ziet de kantonrechter gelet op de aard, de ernst en het niveau van de vertrouwensbreuk niet in dat dergelijke inspanningen enige zin zou hebben gehad, temeer omdat ook [verweerder] zelf heeft benadrukt dat een onwerkbare situatie is ontstaan. De stelling van [verweerder] in zijn schriftelijke reactie van 30 juni 2023 dat er wat hem betreft geen sprake meer hoeft te zijn van een onwerkbare situatie na een goed gesprek, staat haaks op zijn uitlatingen in eerdergenoemde telefoongesprekken en is niet realistisch.
4.9.
Herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn is gelet op het voorgaande niet mogelijk en ligt niet in de rede.
4.10.
De kantonrechter zal het verzoek van [verzoekster] daarom toewijzen en de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 januari 2024. Dat is de datum waarop de arbeids-overeenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. [4]
4.11.
De kantonrechter volgt [verzoekster] niet in haar stelling dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] en dat ontbinding daarom zou moeten plaatsvinden zonder rekening te houden met een opzegtermijn. [5] Deze uitzondering heeft een beperkte reikwijdte en moet terughoudend worden toegepast. Uitsluitend in uitzonderlijke gevallen kan hiervan sprake zijn, waarin evident is dat het handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. [6] In hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd, is geen grond of aanknopingspunt te vinden om te oordelen dat sprake is van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] .
4.12.
Er is sprake van een opzegverbod, omdat [verweerder] vanaf 26 juni 2023 wegens ziekte ongeschikt is voor zijn werk. Dit opzegverbod staat echter niet in de weg aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat de verstoorde arbeidsverhouding geen verband houdt met de ziekte van [verweerder] . [7] Die verstoring is immers al ontstaan geruime tijd voordat [verweerder] wegens ziekte is uitgevallen en uit de hiervoor genoemde eigen verklaringen van [verweerder] in de telefoongesprekken van 26 en 27 juni 2023 blijkt evenmin dat de vertrouwensbreuk samenhangt met de ziekte van [verweerder] . Overigens heeft [verweerder] bij de bedrijfsarts bij herhaling verklaard dat zijn ziekte geen werkgerelateerde oorzaken heeft. Ook als de ziekte van [verweerder] wordt ‘weggedacht’ en los van die ziekte is er dus een redelijke grond voor ontbinding. [8]
4.13.
Ook de Wet bescherming klokkenluiders staat niet in de weg aan ontbinding. Uit de stukken blijkt dat [verweerder] op 3 september 2023 bij het Huis van de Klokkenluiders melding heeft gedaan van een (vermoeden van een) misstand binnen [verzoekster] . Het verzoek om ontbinding is ruim daarvoor ingediend, op 20 juli 2023. Het verzoek om ontbinding kan daarom niet worden aangemerkt als een benadeling van [verweerder] als bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders. Er is immers geen sprake van een situatie waarin [verweerder] tijdens en na de behandeling van een melding van een (vermoeden van een) misstand wordt benadeeld. [9] Verder is niet gebleken dat de hiervoor genoemde brief van [verweerder] van 22 mei 2023 aan de raad van commissarissen heeft geleid tot benadeling van [verweerder] . Niet weersproken is dat die brief strikt vertrouwelijk was en alleen gericht aan de raad van commissarissen. [verzoekster] heeft verklaard dat zij niet bekend was met die brief en dat de inhoud daarvan niet met haar, haar bestuur of eigenaar en directieleden is gedeeld vóór indiening van het verzoek tot ontbinding. [verweerder] heeft gesteld dat uit bepaalde gedragingen van [aandeelhouder] kan worden afgeleid dat de inhoud van de brief wel al eerder met hem is besproken, maar die stelling is tegenover de ontkenning daarvan onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd.
4.14.
Als de hiervoor genoemde brief van 22 mei 2023 wel als een melding in de zin Wet bescherming klokkenluiders zou moeten worden aangemerkt, kan sprake zijn van een vermoeden dat de benadeling van [verweerder] – de indiening van het ontbindingsverzoek en het ontslag – het gevolg is van die melding. [10] [verzoekster] moet in dat geval echter worden gevolgd in haar stelling dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens de verstoorde arbeidsverhouding los staat van die melding, waarmee ook het vermoeden is weerlegd dat daarmee een verband bestaat. Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, is de verstoring van de arbeidsverhouding deels al ontstaan door incidenten en gebeurtenissen die vóór 22 mei 2023 hebben plaatsgevonden, en heeft die verstoring te maken met feiten en omstandigheden die geen relatie hebben met een melding van een misstand. Ook uit die hiervoor weergegeven telefoongesprekken van 26 en 27 juni 2023 blijkt dat [verweerder] de door hemzelf ervaren onwerkbare situatie niet in verband brengt met zo’n melding, maar daarvoor andere factoren noemt. Verder heeft [verweerder] in zijn brief van 22 mei 2023 vooral zorgen geuit over de rol van [aandeelhouder] en [algemeen directeur] , over de ICT, over de mentaliteit in de onderneming en over de samenwerking in het managementteam, waarbij maar in zeer beperkte mate een relatie wordt gelegd met vermeende misstanden.
4.15.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [11] Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. [12] In dit geval is sprake geen sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. De verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan door eerdergenoemd gebrek aan vertrouwen tussen de directieleden, door een gebrek aan communicatie, door een ervaren gebrek aan leiding en sturing, door meerdere incidenten, door teleurstellingen en ongenoegen over en weer, en door het ook door [verweerder] zelf uitgesproken gebrek aan vertrouwen van [verweerder] in de organisatie van [verzoekster] en haar directieleden en bestuurder. Daarin zijn geen feiten of omstandigheden aan te wijzen die de ‘hoge lat’ halen die is vereist voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] .
4.16.
[verweerder] stelt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] , omdat het door [verzoekster] gestelde conflict niet is onderbouwd, [verzoekster] niets heeft gedaan om het arbeidsconflict op te lossen en in strijd heeft gehandeld met Wet bescherming klokkenluiders. Uit wat hiervoor al is overwogen, blijkt dat [verweerder] daarin niet wordt gevolgd. [verweerder] heeft voor het overige zijn standpunt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd.
4.17.
[verzoekster] hoeft geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken, omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden.
4.18.
[verzoekster] heeft nog opmerkingen gemaakt over het recht op een transitievergoeding, maar heeft daar geen concreet verzoek aan verbonden. [verweerder] heeft in punt 76 van zijn verweerschrift verzocht om een toekenning van een billijke vergoeding,
“naast de transitievergoeding”, maar heeft vervolgens geen (tegen)verzoek geformuleerd ten aanzien van de transitievergoeding en ook geen bedrag genoemd. Gelet daarop ziet de kantonrechter geen aanleiding om een beslissing te nemen over de transitievergoeding en de hoogte daarvan. Wel wijst de kantonrechter erop dat hiervoor is overwogen dat de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , en dat dit dus ook niet in de weg staat aan het recht op een transitievergoeding.
4.19.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat geen sprake is van een geval waarin één partij overwegend ongelijk krijgt en er ook geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van één van beide partijen.
4.20.
De beschikking hoeft in dit geval niet uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard, omdat hoger beroep de tenuitvoerlegging van deze beschikking niet schorst. [13]

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2024;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW.
4.Artikel 7:671b lid 9 BW.
5.Artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW.
6.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2019, te vinden op www. rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2019:203 (
7.Artikel 7:671b lid 6 BW.
8.Zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 14 april 2023 en de conclusie van de Advocaat-Generaal, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2023:559 (
9.Artikel 17e van de Wet bescherming klokkenluiders.
10.Artikel 17eb van de Wet bescherming klokkenluiders.
11.Artikel 7:671b lid 9 BW.
12.
13.Artikel 7:683 lid 1 BW.