ECLI:NL:RBNHO:2023:10918

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
raadkamernummer 23-019625
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijk beslag op intern onderzoeksrapport zorginstelling Philadelphia na incident met kwetsbare bewoner

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 oktober 2023 uitspraak gedaan in een klaagschrift van stichting Philadelphia Zorg, die bezwaar maakte tegen het in beslag nemen van een intern onderzoeksrapport. Dit rapport was opgesteld naar aanleiding van een incident waarbij een kwetsbare bewoner, aangeduid als [B], mogelijk mishandeld was. De rechtbank oordeelde dat het in beslag nemen en inzien van het onderzoeksrapport in strijd was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals vastgelegd in artikel 98 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 9 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De rechtbank stelde vast dat er niet voldaan was aan de uitzonderingssituaties die een inbreuk op het verschoningsrecht rechtvaardigen. De officier van justitie had eerder toestemming gevraagd om gevoelige gegevens van Philadelphia te verkrijgen, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van de zorginstelling en de bescherming van vertrouwelijke informatie zwaarder wogen. De rechtbank verklaarde het beklag van Philadelphia gegrond en gelastte de teruggave van het onderzoeksrapport, dat in bewaring was genomen bij de rechter-commissaris. Deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie worden aangevochten bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
raadkamernummer : 23-019625
datum : 16 oktober 2023
beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 98 lid 4 en artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
stichting PHILADELPHIA ZORG,
gevestigd in Amersfoort,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. E. Benhaim,
advocaat te Rotterdam (3068 AV Marten Meesweg 8),
hierna te noemen: de klaagster, ook beslagene.

1.Feiten

1.1.
Klaagster is een instelling die zorg verleent aan mensen met een beperking. Klaagster heeft op 7 januari 2021 een melding gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De melding betrof een mogelijk incident in de nacht van 24 op 25 december 2020. In een locatie van klaagster in Juliandorp was een blauwe plek aangetroffen op de rug van een van de bewoners, [B] . Op verzoek van IGJ heeft klaagster een intern onderzoek gedaan. De rapportage van dat onderzoek (het onderzoeksrapport) is verstrekt aan IGJ. Het onderzoeksrapport bevat geen namen van medewerkers van klaagster, alleen die van de leden van de onderzoekscommissie. IGJ heeft op 31 maart 2021 verklaard dat klaagster het incident voldoende had onderzocht en heeft de melding afgesloten.
1.2.
Op 12 februari 2021 is door de curator van [B] aangifte gedaan van mishandeling van [B] . Hierna heeft de politie een onderzoek ingesteld.
1.3.
De desbetreffende medewerker heeft niet meer bij klaagster gewerkt, nadat het incident bekend werd. De medewerker is per 1 april 2021 uit dienst getreden.

2.Procedure

2.1.
De officier van justitie heeft op 11 mei 2022 bij de rechter-commissaris een vordering ingediend volgens artikel 126nf Sv (verstrekken van gevoelige gegevens). De rechter-commissaris heeft deze vordering toegewezen en de officier van justitie gemachtigd van Philadelphia te vorderen dat deze instelling gevoelige gegevens aan de officier van justitie dient te verstrekken. De officier van justitie heeft vervolgens op enig moment nadien [1] van Philadelphia het onderzoeksrapport aan de officier van justitie diende te verstrekken.
2.2.
Bij brief van 21 juni 2022 heeft klaagster enkele vragen gesteld. Deze zijn bij brief van 23 maart 2023 door de officier van justitie beantwoord. Klaagster heeft bij brief van haar raadslieden van 26 april 2023 bezwaar gemaakt volgens artikel 98 lid 4 Sv. Het onderzoeksrapport is verzegeld aan de rechter-commissaris afgegeven.
2.3.
Bij brief van 8 juni 2023 heeft de officier van justitie gereageerd op de bezwaren van klaagster tegen de inbeslagname. Op 19 juni 2023 heeft klaagster weer gereageerd op de reactie van de officier van justitie.
2.4.
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 21 juli 2023 het bezwaarschrift van klaagster ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft klaagster op 3 augustus 2023 bij deze rechtbank een klaagschrift ingediend.
2.5.
De rechtbank heeft vervolgens op 18 september 2023 het klaagschrift in openbare meervoudige raadkamer behandeld. De rechtbank heeft de gemachtigde advocaten van klaagster gehoord, mr. S.F. Tiems en mr. E. Benhaim. Namens klaagster zijn verschenen [jurist] en [directeur] .
De officier van justitie mr. F.H.A. Schlingemann-Hovig heeft het standpunt van het openbaar ministerie verwoord.
2.6.
Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen onderzoeksrapport.

3.Standpunten in raadkamer

3.1.
De raadsvrouw heeft in aanvulling op het klaagschrift een pleitnotitie voorgedragen en aan de officier van justitie en de rechtbank overgelegd. Deze notitie is als
bijlage I.aan deze beslissing gehecht.
[directeur] voert het woord aan de hand van een schriftelijke verklaring, die als
bijlage II.aan deze beslissing is gehecht.
3.2.
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd:
Ik sta achter de beslissing van de rechter-commissaris. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) maakt in het geval van uitzonderlijke omstandigheden een uitzondering waardoor het beroepsgeheim doorbroken kan worden. In dit geval gaat het om een ernstige verdenking. Er wordt door de raadsvrouw uitgebreid een beroep gedaan op het beroepsgeheim en het daaraan gekoppelde verschoningsrecht. De richtlijnen van de Wkkgz schrijven voor dat indien er sprake is van toestemming van de patiënt of toestemming van de curator namens de patiënt, er al reden genoeg is om het beroepsgeheim op te heffen. Het is in het belang van [B] dat uitgezocht wordt wat er precies gebeurd is. Als een stichting zo op de geheimhouding gaat zitten, terwijl er een strafbaar incident heeft plaatsgevonden, wekt dit bij mij de indruk dat de stichting iets te verbergen heeft. Dit begrijp ik niet, zeker niet nu de patiënt toestemming geeft om de onderzoeksresultaten te delen. Ik vind de beslissing van de rechter-commissaris goed onderbouwd en ik vraag uw rechtbank deze beslissing te volgen.

4.Beoordeling

4.1.
Deze rechtbank is op grond van artikel 552a Sv bevoegd en klaagster is op grond van artiekl 98 lid 4 Sv ontvankelijk in het beklag.
4.2.
Klaagster en de officier van justitie zijn van mening dat het onderzoeksrapport een zogenaamd ‘geheimhouderstuk’ is. Daar is de rechter-commissaris bij haar beslissing ook van uit gegaan. Er bestaat ook geen verschil van inzicht over de positie van klaagster: de instelling is een (afgeleid) verschoningsgerechtigde als bedoeld in artikel 218 Sv.
De rechtbank zal daar bij de verdere beoordeling ook van uit gaan.
4.3.
De rechter-commissaris heeft het beroep van Philadelphia op haar verschoningsrecht verworpen. Kort gezegd heeft zij hieraan bij haar beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
De verdenking richt zich tegen een medewerker van Philadelphia. Het gaat hier om de verdenking van een ernstig strafbaar feit: mishandeling van een kwetsbaar persoon, die zelf niet kan verklaren wat er precies is gebeurd. Dat rechtvaardigt een inbreuk op het verschoningsrecht.
Artikel 9 lid 6 van de Wkkgz maakt een uitzondering op de niet-openbaarheid van een incidentenregister bij geweld in de zorgrelatie. Dat is hier aan de orde.
Philadelphia heeft aan de officier van justitie een lijst van overgelegd van medewerkers, die ten tijde van het incident werkzaam waren. Het horen van alle medewerkers die op de door de zorginstelling verstrekte lijst staat is minder bewerkelijk en ook minder ingrijpend
(de rechtbank begrijpt: bewerkelijker en ingrijpender)dan uitsluitend die personen, die met het incident te maken hebben gehad. Kennisneming van het onderzoeksrapport is daarom noodzakelijk en aan te merken als proportioneel.
4.4.
De rechtbank is evenals Philadelphia van oordeel dat deze afwegingen onjuist zijn. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Alleen inbreuk bij zeer uitzonderlijke omstandigheden
4.5.
Uitgangspunt vormt dat verschoningsgerechtigde stukken niet in beslag worden genomen. Ee uitzondering op dat uitgangspunt volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad; een inbreuk op het verschoningsecht is gerechtvaardigd, als het gaat om zeer uitzonderlijke omstandigheden. Daarbij heeft de Hoge Raad een aantal factoren genoemd, die een rol spelen bij de vraag of zo een inbreuk gerechtvaardigd is. Met name kan gedacht worden aan de aard en zwaarte van het delict en de vraag in hoeverre de relevante gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen.
4.6.
Evenmin als (de advocaten van) Philadelphia, wil de rechtbank iets afdoen van de ernst van het delict. Het gaat om een veronderstelde mishandeling van [B] , een kwetsbaar persoon. Die mishandeling heeft een blauwe plek op de rug van [B] veroorzaakt. Dat is echter niet ernstig genoeg, afgezet tegen de door Philadelphia aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad, waarin geen inbreuk op het verschoningsrecht werd toegestaan. In die rechtspraak ging het om nog veel ernstigere gevallen, waaronder zelfs doodslag en moord.
4.7.
Ook valt zonder nadere toelichting (die tot dusver niet is gegeven) niet in te zien, waarom het openbaar ministerie in de afgelopen drie jaren geen ander onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van de aangifte door de curator in februari 2021.
4.8.
Ten slotte speelt in dit geval zeer de vraag of de relevante gegevens niet op een andere wijze kunnen worden verkregen. Hierop zal de rechtbank hierna ingaan bij de beoordeling van de tweede grond van het bezwaar.
De bepalingen van de Wkkgz en de subsidiariteitseis
4.9.
Artikel 9 lid 6 van de Wkkgz luidt voor zover relevant als volgt:
Gegevens in het register, bedoeld in artikel 7, tweede lid, betreffende intern gemelde incidenten, behoudens die met betrekking tot een calamiteit of geweld in de zorgrelatie, kunnen niet in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure als bewijs worden gebruikt (…). In afwijking van de eerste volzin kunnen de gegevens voor het strafrechtelijk bewijs worden gebruikt indien zij redelijkerwijs niet op een andere manier kunnen worden verkregen.
Uit de memorie van toelichting bij deze wet en dit artikellid, blijkt het volgende:
Onderdeel van een VMS is in veel gevallen een systeem voor veilig incident melden (VIM). Het intern binnen de organisatie van de zorgaanbieders vertrouwelijk kunnen melden van incidenten in de zorg ter voorkoming van herhaling en derhalve ter bevordering van de kwaliteit van de zorgverlening is maatschappelijk van groot belang. (…)Allereerst is het voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg van groot belang dat medewerkers binnen een zorginstelling incidenten en fouten melden en dat zij erop kunnen vertrouwen dat die gegevens in beginsel niet worden gebruikt voor andere doelen. (…)Tegenover het belang dat medewerkers binnen een zorginstelling erop moeten kunnen vertrouwen dat de door hen aangeleverde gegevens in beginsel niet worden gebruikt voor andere doelen, staat het belang van een doelmatige opsporing, vervolging en bestraffing van ernstige strafbare feiten. [2]
De gegevens uit het register kunnen voor strafrechtelijk bewijs worden gebruikt, als zij redelijkerwijs niet op een andere manier kunnen worden verkregen. Het Openbaar Ministerie weegt in dat geval de belangen van het veilig-melden systeem (bevorderen van de kwaliteit van de zorg) en het maatschappelijke strafvorderlijke belang. [3] (…)
Het zorgdragen voor een dergelijk kwaliteitssysteem wordt (…) opgelegd aan de zorgaanbieder met als doel de bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Het dient daarmee een zwaarwegend algemeen belang. [4] (…)
Voor een goed werkend kwaliteitssysteem zijn gegevens over de verleende zorg, waaronder ook de meldingen over incidenten of bijna-incidenten, onontbeerlijk (…) Breed wordt aanvaard, met name ook in Aanbeveling Rec(2006)7 van de Raad van Europa van 24 mei 2006, dat het belang van goed functionerende kwaliteitssystemen in de zorg de bescherming als bedoeld in artikel 11, tweede lid, rechtvaardigt. (…)
Wanneer sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit en de gegevens kunnen redelijkerwijs niet op een andere manier worden verkregen, dient het Openbaar Ministerie de gegevens zoals die zijn opgenomen in de registers van het kwaliteitssysteem wel te kunnen inzien. (…)
De belangenafweging die in dit kader dient plaats te vinden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het belang van de effectiviteit van het «veilig incident melden-systeem» zal steeds zorgvuldig afgewogen moeten worden tegen het maatschappelijke, strafvorderlijke belang. [5]
En uit de Nota naar aanleiding van het verslag:
De informatie is juist bedoeld voor intern onderzoek binnen de organisatie van de zorgaanbieder. Wat kunnen we ervan leren? Hoe moet het anders om dergelijke
incidenten of bijna-incidenten in de toekomst te voorkomen? (…)
In dit wetsvoorstel is voor een meldingssysteem gekozen waarbij het OM gegevens uit het register kan vorderen als deze redelijkerwijs niet op een andere wijze kunnen worden verkregen. Het OM zal, zoals blijkt uit de OM-aanwijzing feitenonderzoek/strafrechtelijk onderzoek en vervolging in medische zaken, alleen in uitzonderlijke gevallen gegevens uit het register vorderen. [6]
4.10.
De rechtbank onderstreept dat medewerkers van een zorginstelling zich niet terughoudend moeten opstellen bij het melden van incidenten en ook niet bij het verstrekken van informatie over een incident aan een onderzoekscommissie. Alleen als iedereen open en eerlijk durft te zijn, kan de kwaliteit van de zorg naar aanleiding van een incident verbeterd worden.
4.11.
Uit de standpunten van het openbaar ministerie, zoals die blijken uit de reacties op 23 maart 2023 en 8 juni 2023, blijkt niet dat is voldaan aan de vereisten die worden gesteld aan een inbreuk op het verschoningsrecht. Het inzien van het onderzoeksrapport moet in deze zaak worden gezien als een laatste redmiddel om bewijs te verzamelen. Van een andere manier van onderzoek of een afweging van de verschillende belangen blijkt echter niet in bedoelde reacties.
De officier van justitie heeft niet weersproken dat het openbaar ministerie tot dusver geen pogingen heeft ondernomen om getuigen te horen van de lijst medewerkers, die door Philadelphia is verstrekt.
4.12.
Philadelphia heeft ten slotte verklaard dat het onderzoeksrapport de naam van de desbetreffende medewerker niet vermeldt. Ook heeft zij verklaard dat het openbaar ministerie niet van haar heeft gevorderd de naam te melden. Dit, terwijl Philadelphia daar uit eigen beweging niet kan overgaan, uit oogpunt van mogelijke civielrechtelijke aansprakelijkheid. Ook dit punt is door de officier van justitie niet weersproken.
4.13.
Op grond van voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het in beslag nemen en inzien van het onderzoeksrapport in strijd is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Er is daarom niet voldaan aan de uitzonderingssituaties van artikel 98 Sv of 9 Wkkgz.
4.14.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de curator van [B] toestemming heeft gegeven om het onderzoeksrapport aan het openbaar ministerie af te geven. Die toestemming is niet van belang. Allereerst niet, omdat de curator helemaal geen bevoegdheid heeft om die toestemming te verlenen. En ook niet, omdat een eventuele aan Philadelphia gegeven toestemming om het rapport te verstrekken, het verschoningsrecht van Philadelphia niet opheft. Dat verschoningsrecht vindt namelijk zijn grondslag in het algemene maatschappelijke belang dat men zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het aan hem toevertrouwde tot hem als vertrouwenspersoon kan wenden en niet in het individuele belang van degenen die van zijn hulp gebruik maken. [7]
4.15.
De conclusie luidt dat het beklag gegrond is.

5.Beslissing

De raadkamer:
5.1.
verklaart het beklag
gegrond;
5.2.
gelast de teruggaveaan klaagster van het interne onderzoeksrapport, dat in bewaring wordt gehouden bij het kabinet van de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van drs. M. Essing-van den Berg, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beslissing.

Voetnoten

1.De vordering zelf stelt: 11 mei 2022, de brief (bijlage 1) van de officier van justitie is van 5 april 2022 (??) en het klaagschrift vermeldt als datum 10 juni 2022
2.Tweede Kamer 2009-2010, 32 402, nr. 3, blz. 45
3.Zelfde plaats, blz. 84
4.Zelfde plaats, blz. 108
5.Zelfde plaats, blz. 110 (destijds artikel 11 is later artikel 9 geworden)
6.Tweede Kamer 2010-2011, 32. 402, nr. 6, blz. 45-46
7.Zie b.v. HR 2 oktober 1990, LJN AB8107, NJ 1991, 124 en HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5979