ECLI:NL:RBNHO:2023:10807

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
22/4380
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van een extra verdieping in Haarlem

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 30 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een extra verdieping op het perceel de Brinkmannpassage in Haarlem, waar vijf extra woningen gerealiseerd zouden worden. Het college had op 12 juli 2022 de vergunning verleend, en eiseres stelde dat dit in strijd was met het bestemmingsplan en het beschermde stadsgezicht aantastte.

De rechtbank heeft de zaak op 27 september 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van de betrokken partijen aanwezig waren. Eiseres voerde aan dat de bouwhoogte van 25,9 meter in strijd was met de maximaal toegestane bouwhoogte en dat de omgevingsvergunning niet in overeenstemming was met de goede ruimtelijke ordening. Het college verdedigde de vergunning door te stellen dat de afwijking van het bestemmingsplan toelaatbaar was, omdat het bouwplan niet in strijd was met de ruimtelijke ordening en een positief welstandsadvies had ontvangen.

Na beoordeling van de beroepsgronden kwam de rechtbank tot de conclusie dat het college de omgevingsvergunning redelijkerwijs had kunnen verlenen. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om het besluit van het college te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand bleef. Eiseres kreeg geen vergoeding van de proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4380

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Haarlem, eiseres

(gemachtigde: P. Koppen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem

(gemachtigde: A.F. van Heusden-Verhoef).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [bedrijf] B.V. uit Bloemendaal, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. B.P. Overeem).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het (bestreden) besluit van het college van 12 juli 2022, verzonden op 21 juli 2022, waarmee aan vergunninghouder een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een extra verdieping (dakopbouw/kap) om nog vijf (extra) woningen te realiseren op het perceel de Brinkmannpassage in Haarlem.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres met [naam 1] , de gemachtigde van het college met R.J. van Beek, stedenbouwkundige, en drs. M.A. Taverne, architectuurhistoricus, de gemachtigde van vergunninghouder met H.J. Hulsker, architect.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder is voornemens om woningen te realiseren in de voormalige Brinkmannpassage in Haarlem. In de onderhavige procedure ligt uitsluitend voor de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een extra verdieping ten behoeve van vijf woningen (penthouses). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld omdat het daklandschap en beschermde stadsgezicht volgens haar (onevenredig) worden aangetast.
2.1.
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen [1] en handelen in strijd met het bestemmingsplan [2] . Het bouwplan is in strijd met artikel 22.2, onder j, van het bestemmingsplan ‘Oude Stad’ (het bestemmingsplan) omdat de bouwhoogte van het bouwplan op het hoogste punt van de dakrand 25,9 meter is en daarmee de maximaal toegestane bouwhoogte overschrijdt. Het college heeft van die regel afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college acht de afwijking toelaatbaar omdat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en een positief welstands- en stedenbouwkundig advies heeft gekregen. Volgens het college is er nauwelijks zicht op de dakopbouw en veranderd de ruimtelijke beleving ten opzichte van de oude situatie evenmin. Voor de plekken waar wel zicht op het bouwplan ontstaat is dit niet storend omdat de vormgeving van de dakopbouw past in de vormentaal van het daklandschap. Volgens het college is zelfs sprake van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie omdat de platte daken van de Brinkmannpassage deels worden bekroond met een kap en daarmee meer passen bij de bebouwing in de binnenstad.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning redelijkerwijs kon verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Formele beroepsgronden
5.1.
Eiseres brengt naar voren dat zij niet meer aanvoert dat er ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen is gegeven. Eiseres is echter wel van mening dat de bij de daarbij behorende mandatering aan het college vereiste terugrapportage aan de raadscommissie ontwikkeling ontbreekt. Daarnaast heeft het college haar zienswijze niet met de juiste zorgvuldigheid afgehandeld. De zienswijze maakt geen integraal onderdeel uit van het besluitdossier van het college maar is slechts samengevat. Volgens eiseres heeft dit als gevolg dat het college haar beroepsgronden niet juist heeft weergegeven en/of opgevat.
5.2.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat er wel sprake is van de vereiste terugkoppeling over de genomen besluiten. Die terugkoppeling is voor eenieder beschikbaar op de digitale besluitenlijst van het college die wekelijks bijgewerkt wordt. Ten aanzien van de zienswijze stelt het college dat geen verplichting bestaat om de volledige zienswijze (als bijlage) op te nemen. De zienswijze van eiseres staat in het gemeentelijk systeem en is daarmee beschikbaar voor alle bij de aanvraag betrokken medewerkers en adviseurs. Het college is van opvatting dat de zienswijze van eiseres zorgvuldig is behandeld en in de zienswijzennota volledig is beantwoord.
5.3.
De rechtbank ziet in het door eiseres aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het college heeft op de door eiseres ingediende zienswijze gereageerd. Het is gebruikelijk dat in een zienswijzennota de ontvangen zienswijzen verkort worden weergegeven en voorzien van een reactie. De wet verzet zich daar niet tegen. Voor een voldoende motivering is het bovendien niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan [3] . Het punt ten aanzien van de vereiste terugkoppeling heeft eiseres na de toelichting van verweerder ter zitting niet langer gehandhaafd.
De beroepsgrond slaagt niet.
Toetsingskader
6. Omdat de formele beroepsgronden van eiseres niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het bouwplan. Daarvoor is van belang dat het bouwplan op delen afwijkt van het bestemmingsplan. Het college is bevoegd om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen en dat heeft het college in dit geval ook gedaan. Bij de toepassing van de bevoegdheid om wel of niet mee te werken aan afwijking van het bestemmingsplan heeft het college beleidsruimte. De bestuursrechter toetst de beslissing van het college om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken daarom terughoudend. De bestuursrechter beoordeelt niet of hij in de gegeven omstandigheden dezelfde belangenafweging zou maken als het college, maar of het college in redelijkheid tot de gemaakte afweging kon komen.
Wat voeren partijen aan?
7.1.
Eiseres is van opvatting dat het bouwplan een weerslag heeft op het historische en kenmerkende karakter van de Grote Markt, dat het belangrijkste stadsplein is van Haarlem en druk bezocht wordt door toeristen. Eiseres voert daartoe aan dat de daken van het bouwplan contrasteren met de gevels en het daklandschap ter plaatse vanwege de moderne vormgeving en materialen. Eiseres kan zich niet vinden in de zichtlijnenstudie van vergunninghouder. Volgens haar zijn niet de meest ongunstige posities weergegeven. Eiseres heeft een contraexpertise overgelegd van mr. ir. P. Janssen waaruit blijkt dat de extra bouwlaag zichtbaarder is dan hoe dit namens vergunninghouder wordt voorgesteld. Volgens eiseres heeft het college ten onrechte geen advies gevraagd aan de gemeentelijke erfgoeddeskundige terwijl dat wel gebruikelijk is. Verder voert eiseres aan dat vergunninghouder er belang bij heeft om financieel aantrekkelijke penthouses te realiseren. Het college heeft echter als wettelijke taak om erfgoed te beschermen en heeft niet aangetoond wat het nut, de noodzaak en de urgentie van het bouwplan is. In de door eiseres overgelegde contraexpertise van emeritus hoogleraar en architectuurhistoricus, prof. dr. V. van Rossem wordt ook geconcludeerd dat voor het bouwplan geen zwaarwegend maatschappelijk belang bestaat. Gelet op al het voorgaande is eiseres van opvatting dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De uitvoering van het dak voldoet evenmin aan de eisen die volgen uit de ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2012’ en de ‘Nota Dak 2012’. Eiseres vreest voor ongewenste precedentwerking voor de rest van het beschermde stadsgezicht in Haarlem .
7.2.
Het college stelt dat de enkele omstandigheid dat in het beschermd stadsgezicht wordt gebouwd nog niet maakt dat het wordt geschonden. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de dakopbouw vanaf bepaalde plekken beperkt zichtbaar is. Er is zeer uitvoerig gemotiveerd waarom het bouwplan toelaatbaar wordt geacht en niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. Een advies van de erfgoeddeskundige maakt daar integraal onderdeel vanuit. De erfgoeddeskundige behoort immers tot het team stedenbouw. Ten aanzien van de door eisers overgelegde contraexpertise van prof. dr. Van Rossem stelt het college dat daarin slechts met zeer algemene bewoordingen wordt volstaan. Daarnaast komt de afweging of een bouwplan een maatschappelijk belang dient pas aan de orde nadat geconstateerd is dat het beschermd stadsgezicht wordt aangetast, hetgeen het college betwist. Om die reden komen ook het nut, de noodzaak en urgentie van een nieuw en contrasterend daklandschap niet aan de orde. Ten slotte stelt het college dat geen ongewenste precedentwerking verwacht wordt omdat er verder geen (exact) dezelfde gevallen in de gemeente zijn. Het college deelt de zorg voor precedentwerking daarom niet.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een zodanige aantasting van het beschermd stadsgezicht dat het college om die reden de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. In dat kader is van belang dat de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit het bouwplan heeft getoetst aan de redelijke eisen van welstand, en nadat het plan is aangepast, een positief advies heeft gegeven. Vergunninghouder heeft alle suggesties van de commissie opgevolgd en de commissie vindt dat de vormgeving van het geheel een rustig en eenduidig beeld geeft. Daarnaast hebben de gemeentelijke stedenbouwkundige en architectuurhistoricus ter zitting verklaard dat zij betrokken waren bij de beoordeling van het bouwplan en daarop hebben geadviseerd. Bij panden die in het beschermd stadsgezicht zijn gelegen is het de gebruikelijke werkwijze dat het advies integraal onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. De rechtbank heeft geen reden om aan die werkwijze te twijfelen.
8.1.
Omdat aan het bouwplan een positief (welstands)advies ten grondslag ligt, mag het college daar op grond van vaste rechtspraak [4] in beginsel doorslaggevende betekenis aan toekennen. In dat geval behoeft het overnemen van een welstandsadvies geen nadere toelichting. Dat is alleen anders als het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bevoegd gezag dit niet – of niet zonder meer – aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Dat kan bijvoorbeeld als een aanvrager of derde-belanghebbende een advies overlegt van een ander deskundig te achten persoon of gemotiveerd aanvoert dat het advies in strijd is met de geldende welstandscriteria.
8.2.
In het verlengde van het voorgaande heeft eiseres het welstandsadvies betwist en ook twee contraexpertises overgelegd waarmee in de eerste plaats wordt ingegaan op de zichtlijnenstudie. In de zichtlijnenstudie van vergunninghouder is het uitzicht gevisualiseerd vanuit ooghoogte op verschillende punten rondom de Grote Markt. Daarbij wordt per positie steeds de bestaande, de reeds vergunde en de nu aangevraagde situatie met elkaar vergeleken. De zichtlijnenstudie van eiseres geeft daarnaast een andere situatie weer omdat daarbij is gekozen voor een perspectief dat verder naar achter ligt. Om die reden is de dakopbouw op bepaalde punten (logischerwijs) zichtbaarder. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college zich bij de beoordeling van het onderhavige bouwplan baseren op de in de studie gekozen perspectieven en hoefde hij daarbij niet ook het uitzicht te betrekken vanuit verder achter de Grote Markt liggende posities – nog los van de vraag of het zicht op het bouwplan vanuit die posities onevenredig moet worden geacht. Uitgaande van de zichtlijnenstudie van vergunninghouder is het bouwplan nog het meest zichtbaar vanaf de Grote Houtstraat. De rechtbank kan het college er echter in volgen dat de omstandigheid dat er (enigszins) zicht is op het bouwplan vanuit een bepaalde positie niet maakt dat het beschermd stadsgezicht in dit geval wordt aangetast. Daarbij is ook van belang, hetgeen ook ter zitting door de stedenbouwkundige is opgemerkt, dat in de huidige situatie allerlei technische installaties op het dak zijn gelegen die ook zichtbaar zijn. Het beginpunt is dus niet een gaaf daklandschap. In geen van beide zichtlijnenstudies, die grotendeels met elkaar in overeenstemming zijn, ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld of dat het college de omgevingsvergunning op grond daarvan had moeten weigeren.
8.3.
Eiseres heeft verder, onder verwijzing naar een tweede contraexpertise, aangevoerd dat het bouwplan geen noodzaak of maatschappelijk belang dient. Deze beroepsgrond gaat er vanuit dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand en dat om die reden aan een belangenafweging wordt toegekomen. Gelet op het vorenstaande waarbij de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar is en dat verweerder van het welstandsadvies mocht uitgaan, slaagt de beroepsgrond niet.
8.4
Het beroep van eiseres op de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2012’ en de ‘Nota Dak 2012’ slagen niet omdat deze standpunten door eiseres onvoldoende zijn geconcretiseerd. De uitleg van het college ten aanzien van de door eiseres gevreesde ongewenste precedentwerking en haar stelling dat het nieuwe daklandschap geen beleid is maar meer een doel op zich en een gelegenheidsargument, is door het college voldoende draagkrachtig weerlegd. Ook deze punten leiden niet tot gegrondverklaring van het beroep.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft en eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…)
Artikel 2.10 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend; (…)
Artikel 2.12 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
(…)
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat; (…)
Bestemmingsplan Oude Stad
Artikel 22.2 luidt, voor zover van belang, als volgt:
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor bouwwerken de volgende regels:
(…)
j. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte – maximale bouwhoogte’ dient de kap binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte worden gebouwd; (…)

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid en onder c, van de Wabo.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2867, rechtsoverweging 3.1.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3466.